en de klemtoon van Nederlandse woorden en vreemde woorden aangeven. De volgende platen (iii-vi) hebben een enigszins ander karakter: de toneelspeler A. van der Plaetse laat daar voordrachten horen in zeer verschillende trant, proza en poëzie: betogend en beschrijvend proza van Blancquaert, Maurits Sabbe en Cyriel Buysse, gedichten van Prosper van Langendonck, Alice Nahon, Victor de la Montagne, René de Clereq, en ten slotte van Vondel en Bredero.
Deze platen verdienen ook in Noord-Nederland de volle aandacht, vooral nu gelijktijdig met hetzelfde doel Noordelijke taal op platen vastgelegd is. Voor de vergelijkende studie van de beschaafd-gesproken taal en van de voordrachtstaal zijn ze ongetwijfeld belangrijk. Dat deze beide taalsoorten niet vereenzelvigd mogen worden, zullen wij weldra in een ander verband ter sprake brengen. Voorlopig een paar opmerkingen van ondergeschikt belang: is het al of niet laten horen van de geslachts-n verantwoord? b.v. ‘aan de ene kant’ naast: ‘aan den andere kant’? (Tekstboekje, blz. 10). In het fragment uit M. Sabbe laat de voordrager alle buigings-n's horen, terwijl de auteur mij verzekerde dat hij ze, in eigen overdracht, niet zou laten horen. En is de uitspraak h∂t (blz. 16) niet een contaminatie van de spellinguitspraak h-e-t in de voordracht en de normale verklanking ∂t?