De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Dr. R. Pennink, Nederland en Shakespeare, achttiende eeuw en vroege romantiek. (M. Nijhoff, 's-Gravenhage - 1936; f 5,-; f 6,50).Mejuffrouw Pennink heeft een omvangrijk werk verricht, dat weinig dankbaar lijkt; want al zijn verrassingen nooit uitgesloten, opmerkelijke vondsten kon ze niet verwachten. Maar wie haar arbeid eens voltooit, kan voortbouwen op een vrijwel volledig verkende periode.Ga naar voetnoot1 Met bewonderenswaardige vlijt heeft de schrijfster alles gerefereerd, wat ze binnen haar tijdvak over Shakespeare vond: vertalingen, artikelen, en terloopse vermeldingen evenzeer. Men zou slechts meer willen weten over de lectuur van Shakespeare buiten de kring der schrijvers. Dat is zeker ook met behulp van bibliotheekcatalogen moeilijk te vinden, maar waar we er iets van merken, worden we verrast: 180 intekenaren op de vertaling van 1780, schooluitgaven van Macbeth en Hamlet in 1843 en '49. Trouwens na 1780 hadden Shakespeares drama's op het Nederlands toneel aanhoudend succes. Een kort overzicht van de ontwikkeling | |
[pagina 41]
| |
der waardering voor Shakespeare in Engeland, Frankrijk en Duitsland gaat aan de behandeling van Nederland voorafGa naar voetnoot1); opvoeringen worden afzonderlijk besproken; het boek sluit met een uitvoerig register. Het is mogelijk, dat mej. P. iets over het hoofd heeft gezien, doch het lijkt uitgesloten, dat het verkregen beeld door een nieuw feit noemenswaard gewijzigd zal worden. Hoe ziet dat beeld er uit? In de 17e eeuw vinden we enkele sporen van directe invloed op het drama van Brandt, Vos, Sybrant en misschien nog enkele anderen. De 18e tot de tijd der eerste vertalingen, die van de anonymi en B. Brunius, ± 1780, toont toenemende bekendheid, maar een afwijzende houding, vooral onder Franse invloed. Daarna dringen Duitse en ook Engelse meningen door; men ziet Shakespeare als romanticus; hij wordt vaker het onderwerp van polemisch geschrijf, doch nooit de inzet van een literaire strijd. In de 19e eeuw verliezen eerst de klassicistische, dan ook de romantische theorieën als dogmata hun kracht; toenemende lectuur leidt tot groeiende bewondering. De vertalingen van den Kamper deurwaarder Jurriaan Moulin, ± 1835 (Macbeth, Storm, Othello) en onder zijn invloed van P.P. Roorda van Eysinga (Hamlet), bewijzen het. Opgevoerd werd Shakespeare regelmatig en vaak, maar vrijwel uitsluitend naar de Franse bewerkingen van Ducis, die weinig van het oorspronkelijk behouden hadden; daarnaast zijn enkele Engelse en Duitse voorstellingen bekend. Zo ongeveer is het verloop, heel wat minder bewogen dan buiten onze grenzen. Mej. P. toont dit dikwijls aan, door verwijzing naar Schlegel, Herder, e.a., die hier wel bestudeerd, maar in hun geestdrift voor Shakespeare weinig gevolgd werden. Aan invloed van buiten heeft de schrijfster terecht veel aandacht besteed; minder, o.i. te weinig, aan contact in de eigen kring. Iedere schrijver vult een afzonderlijk hoofdstukje en we merken weinig van verband. Toch gaat het over tijdgenoten, die ook op elkaar reageerden: Feith's Verhandeling over het Heldendicht en zijn Ruwe Schets van het Genie bevatten verweer tegen Van Alphen's Theorie en beiden toetsten hun opvattingen over | |
[pagina 42]
| |
genialiteit o.a. aan Shakespeare. Door op zo iets te wijzen, had de schrijfster haar boek meer perspectief kunnen geven en het meer het karakter kunnen ontnemen van een materiaalverzameling. Mej. P. heeft haar boek geschreven met grote liefde voor Shakespeare; het doet haar zichtbaar leed, dat zijn waardering in ons land zo lang uitbleef. Een gevolg hiervan is wel eens te weinig begrip voor de problemen van behandelde personen en tijd. Het is voor ons moeilijk Corneille en Racine te genieten en daarnaast Shakespeare; hoeveel te meer moet dat tegen 1800 het geval geweest zijn, toen de Franse klassieken hier geestelijk nog bijna tijdgenoten waren. Het ging niet om Shakespeare alleen, het ging vaak om Shakespeare in plaats van andere groten. Die controverse is theoretisch niet noodzakelijk, maar doet zich in de praktijk steeds weer voor. In dit opzicht heerste hier een andere toestand dan in Duitsland, waar een veel sterker eigen geestelijk leven was ontwaakt. We zouden nog enkele kleinigheden kunnen noemen. Zo hoeft men, omdat Kinker Haydn met Shakespeare op één lijn stelde, niet te menen, dat hij den laatste niet erg hoog schatte. Dit ontneemt echter niets aan de waarde van het boek, dat ons in zijn onderwerp uitnemend oriënteert. Wel moeten we bezwaar maken tegen schrijfsters ongunstig oordeel over de vertaling van Moulin. We stellen haar zoveel hoger dan mej. P., dat we liever de citaten uit de bijlagen en de 10 blz. aanmerkingen uit de tekst omgewisseld zouden hebben. Overigens zijn deze aanmerkingen uitvoerig besproken door Dr. B.A.P. van Dam in het Museum van Dec. 1936 zodat we er hier over zwijgen kunnen. Utrecht. B.H. Erné. |
|