De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEensloefs - eensloechs.
| |
[pagina 7]
| |
Kan eensloegs niet een overgang fs > chs vertonen? Een overgang die dicht staat bij de bekende overgang ft > cht? Mij zijn enkele vbb. van die klankverandering bekend en het is vooral daarom dat ik de uitdrukking iensloegs ter sprake breng. Mogelijk zijn deze korte aanwijzingen aanleiding dat er meer aan het licht komt. Loquela vermeldt aaghsch naast aafsch (averechts en dan ruw, onbeleefd enz.). Een fries dou hoechst, 2 pers. sing. praes. van hoeve = behoeven, geldt hier misschien niet; want naast hoeve bestaat een nieuwe infinitief hoege, die kan zijn geabstraheerd uit hy hoecht, it hoecht (ft > cht); uit dit hoege kan dan een regelmatig dou hoechst in de conjugatie komenGa naar voetnoot1). Misschien heeft loch(t)s = links naast lof(t)s nog eerder bewijskracht. Uit het Mnl. ken ik ook een enkel vb., in Des Coninx Summe voorkomend, dus in een tekst, die heel wat Hollandse taalvormen vertoont. Het is het adjectief hoechsch (den hoechschen ende reynen herten; Uitg. Tinbergen, blz. 372) = hoofsch < hovesch. Het substantief hoechsheiden vindt men in een der door Dr. G.I. Lieftinck in zijn dissertatie De Middelnederlandsche Tauler-handschriften uitgegeven mystieke teksten, op blz. 323, r. 25. Deze tekst komt uit een hs. dat in Zuid-Nederland, maar niet in het Westelijk deel is geschreven (zie Lieftinck, blz. 431). En ten slotte, in het Hollands der 17de eeuw komt naar ik meen nog een vb. voor. Men vindt als varianten van snoeshaan snoefshaan en snoechshaanGa naar voetnoot2) (de laatste o.a. in de klucht van Giertje Wouters; zie Van Moerkerken, blz. 126, r. 39). Zonder nu op de etymologie van snoeshaan in te gaan, waarover reeds sedert de 18de eeuw is gedisputeerd, zonder dat zekerheid of eenstemmigheid is verkregen (de oorsprong schijnt wel te moeten worden gezocht bij het Duitse schnauzhahn), meen ik toch te mogen aannemen dat snoeshaan oorspronkelijk en snoefshaan volksetymologische vervorming is (vgl. ook Taal en Letteren VII, blz. 196); dan is snoechshaan nog een voorbeeld van fs > chs. Mogelijk zijn anderen in staat dit schaarse, ten dele ook nog onzekere en geografisch weinig gedetermineerde materiaal uit te breiden. Amsterdam. A.A. Verdenius. |
|