Ter datering van de diphthongering in Noord-Brabant.
In het midden van de veertiende eeuw schijnt de î in Breda nog niet gediphthongeerd geweest te zijn. Hierop wijst de spelling verliede als zwakke verleden-tijdsvorm van het w.w. verlijden in een voor schepenen van Breda verleden acte uit het jaar 1362 die zich bevindt in G.C.A. Juten, Cartularium van het begijnhof te Breda (uitg. v.h. Prov. Gen. van K. en W. in N.Br.).
Een terminus a quo voor de diphthongering leveren echter ij-spellingen voor germ. ai. Als zodanig trof ik aan wijcken = in de week zetten in een 16e eeuwse copie naar een hs. van 1510 in W. Bezemer, Oude rechtsbronnen der stad Breda, 's Gravenhage 1892, 824 en rysse = reis, vroomhyt en fijttelyck in een door Rogier van Leefdael, heer van Deurne in 1660 te 's Hertogenbosch geschreven briefje (H.N. Ouwerling, Geschiedenis der dorpen en heerlijkheden Deurne, Liessel en Vlierden, Helmond 1933, 131) en herlichyt, goethijt en gedogenthijt in eveneens 17e eeuwse Deurnese texten (Ouwerling a.w. 310). Verder spreken in de 17e eeuwse Deurnese texten schrijfwijzen als mey, sey, hey, weij voor de pronomina (Ouwerling a.w. 309-310) al even duidelijke taal.
De woordengroep schrijn, schrijnwerker, schrijnmaker, die ik met eij en ei gespeld vond o.a. bij Bezemer a.w. 110, 127 en in W.F.H. Oldewelt, Rekeningen van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap (1330-1375) 1925, 20, 48, 93, bewijzen niets daar reeds Franck- Van Wijk 559 ‘opvallende’ diphthongische ‘bijvormen’ van dit woord aanwees.
A. Weijnen.