De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nieuwe Taalgids. Jaargang 40
auteur: [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De
bron: De Nieuwe Taalgids. Jaargang 40. 1947
[p. 23] | |
Dialect op de middelbare school.Wie er nu nog bezwaren tegen heeft dat op school met het dialect rekening gehouden wordt, moet toch wel met handen en voeten aan een volkomen verouderde papieren taalbeschouwing gebonden zijn. Reeds de romantiek heeft onze ogen - of liever: oren - opengezet voor de kleurige volkstaal. En al hebben velen nog lang gemeend te moeten blijven schrijven met hoge hoed en slipjas, toch zijn sinds het begin van deze eeuw steeds meer schooldeuren voor de spreekwoordelijke frisse wind van de volkstaal wagenwijd geopend. Maar dat wil nog niet zeggen dat iedere leraar bij het V.H.M.O. zo een dialect-enthousiasteling is. Leest en Kramer laten er zich in hun taaldidactische werken zo maar zuinigjes over uit. In het bekende Rapport-Van den Ent is de belangstelling voor onze tongvallen wel minimaal en ook Moormann vervalt in dit opzicht zeker niet in overdrijving. Dat neemt echter niet weg dat er in de dialectburchten meer dan voldoende, ja dwingende redenen zijn, het dialect in school te halen. Ik heb dat meermalen betoogd en juich het van harte toe dat dhr Shepherd voor Maastricht en omstreken ons nu aan een daarvoor noodzakelijk leerboek geholpen heeft1). Shepherd is van mening dat de Limburger aan zich zelf, zijn heem en zijn vaderland verpicht is zuiver en goed A.B. te leren en daarvoor vindt hij het volstrekt noodzakelijk dat de school of de verschillen tussen heem- en cultuurtaal wijst. Zijn boek bedoelt hij voor allerlei vormen van voortgezet onderwijs: H.B.S., gymnasium, lyceum, kweekschool, Middelbare Meisjesschool en U.L.O. Noest heeft hij het arbeidsveld, doorploegd. Tientallen en tientallen verschillen heeft hij aangetoond. Zo behandelde hij de wederkerende voornaamwoorden - die immers vaak òf ‘te veel’ òf in plaats van ‘elkaar’ staan. Hij wees op verschillen in geslacht en woordaccent. Hij toonde de fouten aan die de Limburger maakt in de uitspraak der vreemde woorden, in de vorming van de o.v.t. der zwakke werkwoorden, in het gebruik der hulpwoorden. En bij hele reeksen van woorden wees hij op betekenisverschil of verschil van gevoelswaarde. Het boek is dan ook van het hoogste nut en ik hoop van harte dat het nog verschillende drukken zal beleven. Alleen wil ik in alle bescheidenheid de schrijver met het oog daarop nog enkele suggesties bezorgen. Op sommige plaatsen stoort ons een gebrek aan grammatische kennis. In hoofdstuk II p. 13 vinden wij bijv. taal en uitspraak tegenover elkaar gesteld. En is het niet erg dat in hoofdstuk XII het pronomen 't in de uitdrukking ze smeerden 't 'm bij de lidwoorden ondergebracht is? De schrijver is ongetwijfeld uitstekend over het Maastrichts georiënteerd. Alleen ten aanzien van het bekende Limburgse accent maakt hij er zich met een Jantje van Leiden van af. Het begrip verscheiping komt bij hem niet eens ter sprake. Maar van de uitspraak van het A.B. is | |
[p. 24] | |
hij zelf blijkbaar niet geheel op de hoogte. Hij vindt dat chirurg met sjie moet uitgesproken worden en is dus blijkbaar onbekend met de mode om de etymologische scherpe velaar te gebruiken. Hij eist dat Lourdes als loerdus wordt uitgesproken en weet dus niet, dat de Franse uitspraak thans veld wint. Het woord jargon moet volgens hem een Nederlands gewaad aanhebben; men zie echter W.N.T.i.v. Ook omtrent andere woorden als cello en pendule slaat hij de plank mis. Maar de meeste verwondering baart zijn onbekendheid met het feit dat christenen bij de protestanten een scherpe spirant in de anlaut heeft. Ik heb bovendien nog een ander, meer ‘principieel’ bezwaar. Dhr Shepherd is wat erg apodictisch. Op blz. 12 zegt hij, niet tevreden te zijn met iets wat nog wel door de beugel kan maar het specifiek-Nederlandse te willen treffen. Ons wil het daarbij voorkomen dat hij tè weinig speelruimte laat en te eng ‘Hollands’ georiënteerd is. Als hij eens in de leer geweest was bij Nederlandse taalgeleerden als Hellinga, Blancquaert, W. Pée, Van Haeringen, Kloeke, De Vooys, Van Ginneken, Overdiep, Kruisinga en Royen zou hij hierin vermoedelijk wel wat soepeler geweest zijn. Nu wraakt hij op blz. 27 de onvolkomen a in de eerste lettergreep van leenwoorden als ananas, bariton, gabardine, cabaret, radiator en vaseline. Maar ik geloof dat de beschaafden ten zuiden van de grote rivieren bijna niet anders spreken. Ook staat hij er op, dat na comparatieven dan gebruikt wordt, maar reeds Van Ginneken heeft daarover het verlossende woord gesproken. Op pag. 44 eist hij dat de bijvoeglijke naamwoorden in het onzijdig enkelvoud ook wanneer het, dat, dit of een bezittelijk voornaamwoord voorafgaat, een e hebben, dus bijv.: mijn bruine pak, zijn groene hoedje. Men zie echter Holtvast-Moormann, Beknopte Ned. Sprkk.21 § 87. En zo acht hij ook p. 50 omschrijvingen als Willem zijn boeken, Rika d'r japon uit den boze. Maar ook hier verwijs ik weer naar Holtvast-Moormann a.w. § 71. Met een iets ruimere blik en de hulp van enkele deskundigen uit verschillende streken van het land kan dit boekje het tot een mooie tweede druk brengen. Moge zijn verschijnen ook nu reeds ertoe aanleiding geven dat iemand met een dergelijk werk voor de L.S. voor de dag komt. Een uittreksel van Shepherds boek is daarvoor niet voldoende. Want wel zal aan de ene kant een gedeelte van de stof kunnen en moeten vervallen, maar aan de andere kant zullen er veel méér verschillen behandeld moeten worden, die in dit boekje niet ter sprake komen, omdat de Schr. - en terecht - er van uitgaat, dat de L.S. aan het eind van haar leergang daarmee afgerekend heeft. A. Weijnen. |
1)A. Weijnen, Betekenis en mogelijkheden der heemtaalkunde, Opvoedkundige Brochurenreeks, Tilburg 1939; A. Weijnen, Onderwijs in moedertaal en heemtaal op de Middelbare School, O.T. X 137 vlgg.; P.H.M. Shepherd, Van taol naar taal, Nederlands voor Maastricht en omstreken, gedr. bij Goffin, Maastricht 1946.
|