De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nieuwe Taalgids. Jaargang 40
auteur: [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De
bron: De Nieuwe Taalgids. Jaargang 40. 1947
[p. 21] | |
Vermakelijk optreden van Vondel en Hooft in een romantiek verhaal van 1834.De vaderlandse romantiek van De Gids veronderstelde niet alleen sympathie met onze zeventiende eeuw, maar eiste grondige kennis van hoofdpersonen en toestanden, ook wanneer in novellen en romans waarheid en verdichting gemengd werden. Een vorige generatie nam het niet zo nauw met de historische werkelijkheid en liet soms de verbeelding vrij spel. Dat bleek mij onlangs uit een verhaal in de vrijwel vergeten verzameling: Nederlandsch Magazijn van Romans en Verhalen, dat sedert 1833 onder redaktie van de latere Gids-redakteur Robidé van der Aa bij G.J.A. Beyerinck te Amsterdam verscheen. In het tweede deel (1834, blz. 225-311) werd een soort novelle opgenomen, getiteld: Floris en Ida, Een Verhaal uit het begin der 17de eeuw, door de schrijver van ‘Licht en Duisternis’1). De intrigue is vrij eenvoudig en de gebeurtenissen spelen zich af in de jaren 1617-1619. Floris de Vry raakt bij gelegenheid van een bruiloftspartij verliefd op Ida ter Meulen. De vaders, bevriende rijke Amsterdamse kooplieden, zijn vóór hun huwelijk, maar moeder Brecht ter Meulen, heftig contra-Remonstrant, verzet zich met alle kracht tegen de Remonstrants-gezinde jongeman en geeft de voorkeur aan een jonge rechtzinnige theoloog, de zoon van Ds Plancius. Om de dreigende ramp af te wenden is invloedrijke bemiddeling nodig. Die komt van verrassende zijde, namelijk .... van Vondel en Hooft, in samenwerking met Frederik Hendrik! Hoe is dat mogelijk? zal men vragen. Welnu: Vondel is een intieme letterkundige vriend van Floris, als lid van de Kamer In Liefde Bloeiende. Volgens de schrijver is hij in 1617 al ‘Neêrlands beroemde dichter’, zelfs ‘gelauwerde dichter’. Hij heeft krachtig deelgenomen aan de strijd tegen de Contra-Remonstranten met zijn beroemde hekeldichten o.a. de Rommelpot (van 1626!)2) en heeft zelfs de Gysbreght al achter de rug, want later (blz. 269) wordt hij ‘de zanger van Gijsbreght’ genoemd. Hoe weinig de auteur op de hoogte is van de hekeldichten, blijkt daaruit, dat hij Vondel zijn Geneesdranck der geestdrijveren (van 1626!) laat reciteren, als gericht tegen de Calvinisten (blz. 241). Dat de auteur zelf tegen de gereformeerden partij kiest toont ons een passage, waar Ida, door haar moeder getergd, in de eenzaamheid onder ‘een vloed van tranen’ uitroept: ‘Smaal vrij, moeder! op de rhetorykers, éénmaal zal Nederland zich beroemen, eenen Vondel, Hooft, Spieghel en andere vernuften gekweekt te hebben; wanneer de namen van Plancius en meer andere onverdraagzame ijveraars dezer dagen alléén met schande zullen herdacht worden’ (blz. 254). Vondel doet dus zijn best om de gelieven samen te brengen. ‘Laat mij met die zaak eens omspringen’, zegt hij tegen Floris. Hij organiseert een speelreisje naar de Beemster, waarvoor behalve Ida ook Spieghel, Roemer en Tesselschade uitgenodigd worden. Heimelijk sluit Floris zich aan, en ‘Vondel, die er vermaak in vond, de twee gelieven wakker te | |
[p. 22] | |
plagen, neuriede onophoudelijk zijn overbekend: Waar werd opregter trouw enz.’ (blz. 261). Het vermakelijkst is de ontknoping: Vondel heeft een list bedacht om de ijdele moeder Brecht er in te laten lopen. Hij is familiaar met Hooft, die hem van zijn kant met ‘Joost’ begroet. Met Hooft spreekt hij af, dat deze de familie Ter Meulen uit zal nodigen op het Muiderslot, te midden van een uitgelezen gezelschap, o.a. Spieghel, Roemer, Tesselschade, Coster, Reael en ‘andere rethorijkers’, om ze te verenigen aan een feestmaal, juist op de dag dat ‘Graaf Frederik Hendrik’ zijn bezoek aangekondigd heeft en dus mee aan zal zitten. Tegelijk wordt Floris binnengesmokkeld, maar afgezonderd gehouden. Plechtig wordt aan het feestmaal de tussenkomst ingeroepen van de inmiddels ingewijde ‘Vorst’ voor een ongelukkige jongeling, in het slot aanwezig, die alleen te redden is door vereniging met zijn geliefde. Een geïmproviseerde rechtbank zal de zaak beslissen. Hooft houdt vooraf de volgende toespraak, in quasidichterlijke renaissance-stijl: ‘Mijn zuchtende Adonis is door een' der pijlen van het looze minnewicht getroffen, en zijne Galathea alléén kan eene zoo pijnlijke wonde genezen; dan de ouders van deze blazen een' hevigen tegenwind in het zeil zijner liefde, en rusteloos doolt hij om, wanhopende om eenmaal in de haven der min te landen. Tevergeefs nam hij een' zoon der Muzen als loods aan boord; want de balsturige Neptuin, de ouders zijner Galathea, zoo het schijnt, bijzonder genegen, doet wind en getij bestendig tot nadeel keeren. Welligt bezit een telg van den Krygsgod meer invloed en vermogen, en is hem het genoegen bewaard, elken wederstand te keeren en den wensch van den armen Adonis, door zijne voorspraak te kroonen.’ Na de gunstige uitspraak van drie vrouwelijke ‘raadsleden’ leidde Vondel de gelukkige Floris binnen, en ook moeder Brecht, ‘gestreeld door de vorstelijke goedkeuring’, geeft zich tegen wil en dank gewonnen. Nog vóór het einde van 1619 kwam het huwelijk tot stand. Zouden onder de toenmalige lezers van dit verhaal er velen geweest zijn, die zich vermaakt hebben met de komische naïeveteit van deze auteur, en die zijn grappige verhaspeling van de geschiedenis dadelijk doorzien hebben? C.G.N. de Vooys. |
1)Blijkbaar had deze dus al een zekere bekendheid. Zijn naam zal in de toenmalige tijdschriften wel te vinden zijn, maar heeft voor ons weinig belang.
2)In verband daarmee verplaatst de auteur de Amsterdamse opstootjes en de plundering door een ‘woeste hoop’ naar 1618, terwijl hij weer in datzelfde jaar in de Academie Vondel's Pascha laat opvoeren!
|