| |
Uit de tijdschriften
(November-December)
De Gids. Nov.
Jos. J. Gielen stelt de vraag Waarom werd de Nederduytsche Academie gesticht? Zijn mening is ‘dat de persoonlijke tegenstellingen zwaarder wogen dan de zakelijke’. Daarvoor vond hij een nieuw dokument, nl. een pamflet van 1618, waarin de ‘Nydicheyt’ als oorzaak werd aangewezen.
| |
Dec.
P. Valkhoff schrijft over de verhouding van Marnix en Rabelais en toont aan dat Marnix, ‘evenals al de satirici van zijn tijd, een gretig lezer, plunderaar en nabootser van Rabelais geweest is.’ - Anton van Duinkerken wijst in zijn Letterkundige Kroniek op Ruusbroec en Jan van Leeuwen als dichters, d.w.z. als schrijvers van een rijmproza, dat soms weinig dichterlijk versritme vertoont, maar waarin ook soms treffende passages aan te wijzen zijn.
| |
De Nieuwe Gids. Dec.
W. Kloos schrijft waarderend over de poëzie van Mevrouw Hélène Swarth, naar aanleiding van haar jongste bundel: Vrouwen.
| |
Groot-Nederland. Dec.
E. du Perron zegt zijn oordeel Over S. Vestdijk, naar aanleiding van zijn roman Else Böhler, Duitsch Dienstmeisje en zijn novelle De Bruine Vriend. - F.H. Fischer schenkt in zijn beschouwingen over De Wereld waarin Nederland gebloeid heeft, ook volle aandacht aan de letterkunde van de zeventiende eeuw.
| |
| |
| |
De Stem. Nov.
In de Poëziekroniek worden een drietal dichtbundels beoordeeld, die Anthonie Donker rekent tot ‘de school van Verwey’, waarover hij enige beschouwingen geeft. In het Critisch Bulletin schrijft Tonia de Bilt een beoordeling van Herman Gorter's De Groote Dichters. - W. van Ravesteyn beoordeelt het proefschrift van J.C. Brandt Corstius over H. Gorter. - C.J. Kelk schrijft over Boerenpsalm van Felix Timmermans.
| |
Stemmen des tijds. Nov.
C. Tazelaar beoordeelt in de Prozakroniek een aantal romans, o.a. van Gerard Walschap, Filip de Pillecijn, die hij van Christelijk standpunt verwerpt, en Bartje van Anne de Vries, dat hij als Christelijk pendant van Merijntje Gijzen aanbeveelt.
| |
Dec.
Een vervolg van de Prozakroniek beoordeelt o.a. enige novellen en romans over het huwelijksprobleem en Vondels Geloof van Gerard Brom.
| |
De Socialistische Gids. Dec.
E. Kruisinga wijst op De Sociale betekenis van spellingvereenvoudiging.
| |
Opwaartsche Wegen. Nov.
P.H. Muller schrijft over Literatuurbeoefening en geeft een afbrekende kritiek op een ‘Christelijke roman’.
| |
Roeping. Nov.
Gerard Knuvelder toont veel waardering voor Een boek over de hedendaagse Katholieke letterkunde, nl. van Frans van Oldenburg Ermke: Van Alberdingk Thijm tot van Duinkerken en Kuyle, al acht hij dit werk ‘niet grondig genoeg’.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Sept.-Okt.
In de Poëziekroniek prijst P.G. Buckinx de laatste dichtbundel, De Minnaars, van René Verbeeck als ‘de sterkste en de gaafste der jongste jaren’, een ‘definitieve aanwinst’.
| |
De Vlaamsche Gids. Nov.-Des.
Een grotendeels politiek artikel van M. Stijns is getiteld De ontwikkeling van de Vlaamsche Beweging in krisistijd.
| |
Paedagogische Studiën. Nov.
Een leerzaam artikel Over het onderwijs in schrifielijk taalgebruik van J. Leest is geschreven naar aanleiding van A. Turnbull's boek over English composition, dat ‘de aandacht der Nederlandse collega's ten volle waard is’.
| |
Des.
Het artikel Organisch Taalonderwijs van J.R. Buisman geeft wenken, in moderne geest, aan de leraar in klassieke talen.
| |
| |
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Okt.
J. du P. Scholtz publiceert een lange reeks Bydrae tot die geskiedenis van die Afrikaanse woordeskat, geput uit geschriften tussen de jaren 1830 en 1875. - P.J. Nienaber vervolgt zijn artikel over Die Afrikaanse aanspreekvorme.
| |
Eigen Volk. Nov.
Ant. Weynen ledge een verzameling aan van Merkwaardige Oost-Noord-Brabantsche woorden.
| |
Het Boek XXIII, afl. 2.
M.E. Kronenberg vestigt de aandacht op de bewaarde fragmenten van Het Kamper Liedboek, dat van circa 1540 moet dagtekenen, en dat dus ouder is dan het bekende Antwerpse liedboek.
| |
Onze Taaltuin. Nov.
In een uitvoerig betoog, getiteld Kleine woorden wortelen diep komt Jac. van Ginneken op voor de betwijfelde afleiding van de praepositie van uit af-ana, waarbij het ‘af-aspect’ en het ‘aan-aspect’ ook in andere talen worden nagegaan. - G.S. Overdiep vervolgt zijn studie over Potgieters litteraire vormen. - G. Knop verduidelijkt de bedoeling van zijn Schylgerlaner leisboek.
| |
Dec.
Jac. van Ginneken schrijft. Over de betrekkelijk weinige woorden die wij gebruiken, en de ontzaglijk vele die wij verstaan. Naar aanleiding van buitenlandse becijferingen gaat hij ook voor het Nederlands de omvang van de woordvoorraad na, waarbij de nadruk gelegd wordt op de verhouding van de ‘actieve’ en de ‘passieve’ woordenschat. - G.S. Overdiep behandelt De vorm van den imperatief, voornamelijk de vormen met en zonder t, die hij in het Katwijks dialekt nauwkeurig bestudeerde. Dezelfde schrijver beoordeelt de Middelnederlandse Grammatika van Th. le Roux en J.J. le Roux, waarvan het systeem z.i. ‘grondig zou moeten worden herzien.’
| |
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde LIV, afl. 4.
Een uitvoerig, met kaartjes toegelicht artikel van G.G. Kloeke handelt over Complicaties bij het Nederlandse taalgeographisch onderzoek, waarin o.a. betoogd wordt dat men behalve met Hollandse ook met Utrechtse expansie rekening te houden heeft, en dat ook de Brabantse expansie nog steeds onderschat wordt. - C.G.N. de Vooys vervolgt zijn Bijdragen tot de Middelnederlandse woord-geografie en woord-chronologie. Op grond van dialekt-
| |
| |
geografisch onderzoek blijkt de bewerker van het Scaecspel geen Westvlaming, maar een Hollander te zijn. Leerzame gegevens levert ook het onderzoek van de verschillende Alexander-teksten. - G. Kazemier schrijft uitvoerig over de Versbouw in Bredero's ‘Spaanschen Brabander’.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXIII, afl. 4.
L.C. Michels wijst op een parallel van Uwé, nl. Zyne E., die hij in een versregel bij De Brune Jr. aantrof.
| |
Levende Talen. Dec.
A.J. Schneiders publiceert een groot fragment van een voordracht over Het Nederlands - de vreemde talen, waarin hij het moedertaalonderwijs karakteriseert tegenover dat in de vreemde talen. - L.J. Guittart komt in verzet tegen de pogingen om De uitspraak van het standaard-Nederlands op grammofoonplaten vast te leggen, om de ‘levende’ uitspraak te ‘lijken’. - H.J. van Wielik beoordeelt het Nieuw Nederlands Woordenboek van J.J.B. Elzinga en A.J. de Jong en Het Nieuwe Nederlandse Proza, een novellenverzameling door H. Godthelp en A.F. Mirande. - H. Godthelp ontwikkelt uitvoerig zijn bezwaren tegen De Bloeiende Bongerd I.
| |
Ons Eigen Blad. Nov.
Gerlach Royen schrijft een polemisch artikel Taaleenheid, geen eenheidstaal, waarin hij staaltjes geeft van onwaarheid en duisterheid in bepaalde stijlsoorten.
| |
Dec.
Gerlach Royen's bijdrage, getiteld Tale Kanaäns, klichee en nog wat, geeft aardige staaltjes van ongevoelde en onechte stijl- en taalvormen.
| |
Museum. Nov.
Gerlach Royen beoordeelt het proefschrift Taal en Denken van M.J. Langeveld.
| |
Dec.
G. Stuiveling beoordeelt het proefschrift over Frederik van Eeden van H.W. van Tricht.
C.d.V. |
|