De Nieuwe Taalgids. Jaargang 30
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Eenheid in het algemeen beschaafd Nederlands.Taalkundigen hebben geen reden zich erover te beklagen dat het grote publiek zich in hun zaken mengt; integendeel, men bekommert er zich zo goed als nooit om. Alleen als spellingkwesties aan de orde komen wil men wel naar een taalkundige luisteren, liever echter naar een would-be taalkundige, want die geeft het vertrouwen dat geen vooroordelen geschokt zullen worden. Het is begrijpelik dat 'n zeker soort taalkundigen zich over het gebrek aan publieke belangstelling in hun vak ergert, altans het gaarne anders zou zien. Zo is het 'n ware trouvaille geweest toen iemand bedacht dat de dwaze prestaties van half-beschaafden in de radio een goede gelegenheid boden eens te proberen ‘eenheid’ te verkrijgen in de uitspraak van het beschaafde Nederlands. De vraag wat onder eenheid moet worden verstaan, en de tweede: in hoever andere westerse landen zulk een eenheid hebben bereikt, en hoe, liet men onbeantwoord. Daar heeft het publiek ongetwijfeld geen belangstelling voor, al zijn die vragen voor de werkelike oplossing van de kwestie, als het een kwestie is, fundamenteel. In een taalkundig tijdschrift zijn enkele opmerkingen over deze zaken naar mijn mening echter niet misplaatst. Wie enige studie van het beschaafde Nederlands gemaakt heeft, ook als niet-vakman, weet dat men aan de uitspraak, soms ook aan het woordgebruik, van een beschaafde spreker of schrijver soms z'n oorsprong herkent: ‘U bent zeker 'n Fries, 'n Brabander’, enz. Het toenemende verkeer draagt er toe bij de verschillen steeds geringer te maken, verdwenen zijn ze niet; verdwijnen zullen ze in afzienbare tijd niet. Ook in landen waar het algemeen beschaafd een langere tijd geheerst heeft, als in Frankrijk en Engeland, bestaat geen volstrekte eenheid, of liever volstrekt geen eenvormigheid. En in onze tijd waarin de klasseregering van bepaalde standen meer en meer moet wijken voor de indringers met bekwaamheid van andere maatschappelike oorsprong, is het te voorzien dat de eenheid zal voortgaan te zijn: een eenheid in verscheidenheid. Het lager onderwijs draagt ongetwijfeld bij tot versterking van de eenheid op dit gebied, de middelbare school veel minder: ten eerste omdat de leerlingen al de invloed van de lagere school hebben ondergaan, ten tweede | |
[pagina 16]
| |
omdat de mens bij het ouder worden geleidelik minder toegankelik wordt voor taalkundige beïnvloeding, doordat de moedertaal zich konsolideert. Wil men dus door het onderwijs de eenheid van uitspraak bevorderen, dan zal men zich moeten toeleggen op de verbetering van de onderwijzersopleiding. Met daverende redevoeringen of feuilletons in 'n dagblad wordt niets bereikt, altans niets in het belang van de zaak waar het om gaat. In Frankrijk heeft de school ongetwijfeld veel bijgedragen tot de verspreiding van het algemeen beschaafd; ook in Engeland. Men moet daarbij bedenken dat het moedertaalonderwijs in beide landen in veel hoger aanzien staat dan bij ons. Zolang het onderwijs in drie vreemde talen bij ons heerst, en het daardoor vrijwel onvermijdelik is één ervan ook op de lagere school te onderwijzen, zal er voor de moedertaal geen tijd vrij komen en ook geen diepe belangstelling; daar veranderen redevoeringen van geleerden, of onkundigen, noch cirkulaires van ministers iets aan. Kan er iets gedaan worden tot verbetering van de onderwijzersopleiding? Mijn antwoord is, zoals steeds: Dat wordt beslist door de man vóór de klas. Ernstige arbeid zal worden gevraagd van de leraren in het Nederlands aan de kweekscholen. En die leraren moeten worden opgeleid door mensen die bereid zijn dagelikse arbeid te verrichten, studie te maken van deze vraagstukken, zonder de geringste verwachting dat hun arbeid geëerd, laat staan gehonoreerd wordt. Wat nodig is, heeft Sweet, in de voorrede van z'n Primer of Spoken English, met volkomen duidelikheid gezegd: Ik herhaal dus, dat dit boek niets anders is dan een bijdrage tot onze kennis van het gesproken Engels - een kennis die nog in de kinderschoenen staat, en slechts bevorderd kan worden doordat een aantal andere geoefende waarnemers soortgelijke beschrijvingen geven van hun eigen uitspraak. Het is slechts op grondslag van zulke individuele onderzoekingen dat we kunnen hopen vast te stellen wat het feitelik taalgebruik in Groot-Brittannië, Amerika, of Australië is. Eerst als we weten hoe we feitelik spreken kunnen we de vraag behandelen hoe we behoren te spreken, en of het mogelik is onze uitspraak te hervormen.
Wat Sweet, die bij z'n leven in z'n eigen land natuurlik volkomen miskend en genegeerd is, hier als wenselik uitspreekt, is gedeeltelik gebeurd, door z'n leerling Wyld, door Ripman, | |
[pagina 17]
| |
Jones en Montgomery. Zo komt het voor 'n niet gering deel, dat wij van het beschaafde Engels, niet alleen de uitspraak maar ook de syntaxis, een veel nauwkeuriger kennis bezitten dan van het Nederlands. De voorstanders van eenheid zullen goed doen de raad van Sweet ter harte te nemen, en in ernst aan het werk te gaan. De bewering van Van Ginneken die in 'n redevoering verklaarde dat een fonetiese transkriptie niet gewenst zou zijn, is er vlak naast. De opmerking dat men daarmee niet het grote publiek bereikt, is juist, maar niet ad rem. Het plan ‘de’ uitspraak van het beschaafde Nederlands ‘vast te leggen’ door een half dozijn gramofoonplaten lijkt me van weinig praktiese waarde, al kan het geen kwaad. Volgens het bericht in het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs (Nov. 1935) zal de uitspraak gekeurd worden door een aantal mensen onder toezicht van 'n drietal die de einduitspraak of keuze zich hebben toegekend: de heer Bolkestein, Mej. Kaiser, en de heer Van Ginneken. Klaarblijkelik wilde men uitsluitend leken laten beslissen; maar de keus van de heer Van Ginneken is wel zonderling, en schijnt me niet op zakelike gronden te berusten. De lezers van dit tijdschrift zullen zich een stukje van Dr. A.W. de Groot herinneren, in het Jan. nr. van 1932 (deel 26) die ronduit verklaarde (blz. 17): ‘Telkens weer krijg ik de indruk dat v.G. niet op de hoogte is van wat in onze kultuurcentra als beschaafd geldt.’ Dat is voor 'n Brabander volkomen natuurlik, en maakt ons verlangend naar v.G. teksten als hij Sweets voorbeeld wil volgen, al is dat ook in het beste geval 'n schrale troost voor het stopzetten van z'n Handboek voor het Nederlands juist toen het deel dat de struktuur van het Nederlands moest behandelen, aan de orde kwam. Trouwens in de Leergang voor de middelbare school is juist dat deel eveneens achterwege gebleven, d.w.z. het centrale deel ook van deze leergang. Naast de fonetiese teksten van v.G. zouden wij natuurlik specimina moeten hebben van het Hollandse algemeen beschaafd, en van de Oostelike variëteit daarvan, door sprekers die - het algemeen Nederlands spreken op de basis van een Saksies dialekt. Sommige lezers zullen vragen of er niets te doen is dat onmiddellik enige verbetering zou brengen in het schrikbarende koeterwaals dat de radio soms te horen geeft.Ga naar voetnoot1) Mij dunkt dat | |
[pagina 18]
| |
veel gewonnen zou zijn als de zondaars onder de radiosprekers duidelik gemaakt werd dat ze niet ‘naar de letter’ moeten spreken. Het gerommel van de ennetjes is vaak niet van de lucht, waarbij het er natuurlik weinig toe doet of de n's volgens de regels van de antieke grammatika zijn ‘aangebracht’ of niet. Men zou de heren kunnen aanraden hun teksten eerst in de spelling Kollewijn over te schrijven: daarmee zouden de ergste en hinderlikste fouten verdwijnen. Het hinderlike of lachwekkende van de speluitspraak is natuurlik dat ze in de stijl waarin ze gebruikt worden zo volkomen misplaatst zijn. Als de heer Colijn, in trouw aan zijn schoolmeester uit zijn kinderjaren, in een rede bij tal van gelegenheden de n uitspreekt, zal dat een vakman opvallen, niet hinderen; maar als dezelfde spreker aan de koffietafel zo sprak, zou men anders oordelen. Maar juist dat zal een man van beschaving niet doen; dat is ook wel gebleken in het radio-gesprek van Colijn met Parmentier in Melbourne, bij gelegenheid van de vliegwedstrijd. Het is dus niet voornamelik dat de ennetjes en dergelijke op zichzelf verkeerd zijn - al zijn ze dat natuurlik - het is veel meer dat ze misplaatst zijn in de eenvoudige mededelingen of voordrachten waarin ze ‘te pas’ gebracht worden. De les voor de radiosprekers is al door de Genestet geschreven: natuur en waarheid. E. Kruisinga. |
|