De Nieuwe Taalgids. Jaargang 29
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Taal en spraak.Sedert De Saussure het onderscheid tussen ‘langue’ en ‘parole’ ontwikkelde, is dit of een dergelijk onderscheid herhaaldelijk in discussie gebracht. Door Gardiner's Theory of speech and languageGa naar voetnoot1) is opnieuw in het verband van een gehele theorie de fundamentele betekenis van de zorgvuldige, consequente onderscheiding van taal en spraak bepleit. Ten onzent, in verschillend opzicht vrij van beide vorigen zonder los van hen te zijn, trad Gerlach Royen als pleitbezorger op met zijn rede voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen over ‘Spraak en Taal’Ga naar voetnoot2). Wij willen de waarde dezer onderscheiding onderzoeken, na vastgesteld te hebben op welke wijze zij geformuleerd wordt. De Saussure, op zoek naar het objekt der taalwetenschap, wijst als zodanig in de eerste plaats aan la langue. Terwijl le langage ‘est multiforme et hétéroclite; à cheval sur plusieurs domaines, à la fois physique, physiologique et psychique, il appartient encore au domaine individuel et au domaine social; il ne se laisse classer dans aucune catégorie des faits humains, parce qu'on ne sait comment dégager son unité’ (Cours d.l., blz. 25). Binnen le langage onderscheidt hij nu twee factoren: la langue et la parole (vgl. t.a.p. blz. 112). ‘La langue’ is vervolgens: ‘la partie sociale du langage, extérieure à l'individu, qui à lui seul ne peut ni la créer ni la modifier; elle n'existe qu'en vertu d'une sorte de contrat passé entre les membres de la communauté’ (blz. 31), bovendien kan men ‘la langue’ afzonderlijk bestuderen, zij is een systeem van tekens ‘où il n'y a d'essentiel que l'union du sens et de l'image acoustique’ (blz. 32). Het verrichten van de spreek-handeling, ‘la parole’, is steeds individueel (blz. 30), aan haar kan men onderscheiden: 1o de combinaties waarmee de spreker zich bedient van de taal (langue) om zich uit te drukken en 2o het psychophysisch mechanisme, dat hem in staat stelt die combinaties naar buiten te brengen. | |
[pagina 75]
| |
Het systeem van de ‘langue’ is de som van alle woordvoorstellingen bij alle individuen aanwezig. Een voorraad bij elk lid ener taalgemeenschap goeddeels aanwezig, dank zij het functionneren van de ‘parole’. ‘Langue’ en ‘parole’ zijn beide concreet. ‘Les associations ratifiées par le consentement collectif, et dont l'ensemble constitue la langue, sont des réalités qui ont leur siège dans le cerveau’ (p. 32, t.a.p.).
Voor De Saussure zowel als voor Gardiner is deze of een dergelijke onderscheiding fundamenteel voor de ganse taalkunde. Bij laatstgenoemde moet zij de linguistische theorie geheel dragen, vijf delen zullen daaraan gewijd zijn (vgl. a.w., blz. 12 en 13). Woord en zin komen in dezelfde tegenstelling tot elkaar te staan als ‘language’ en ‘speech’, als ‘langue’ en ‘parole’. Ja, de basis voor een nieuwe logika hoopt hij met deze middelen te kunnen leggen. De belastingproef, waaraan deze fundamenten blootgesteld zullen worden, is grondig maar tevens te langdurig om het resultaat af te wachten. Wij verkiezen daarom de voorafgaande overweging, want terwijl wij afwachten, hostis habet muros, ruit alta a culmine Troia. En .... mocht het fundament dit alles kunnen dragen, welnu dan hebben de linguisten eindelijk een rustige woning en vaste grond onder de voeten. Allereerst treft ons, dat Gardenier zijn uitgangspunten niet definieert als De Saussure. Overeenstemmend zegt ook eerstgenoemde, dat ‘speech’ als activiteit bestaat in ‘the application of a universally possessed science, namely the sciene called language’ (a.w.p. 62). Vervolgens verbindt hij aan de activiteit de zin, aan het systeem de woorden als eenheden, waaruit zij zouden zijn opgebouwd (‘their ultimate elements’). In tegenstelling met De Saussure is volgens Gardiner ‘speech’ tegelijk individueel en sociaal. Het voorkomen van ‘speech’ hangt van twee voorwaarden af: 1o de waarneming van iets dat belangrijk genoeg is om een actie te veroorzaken, 2o het verlangen op een of andere wijze iemand bij die waarneming te betrekken (p. 64). De Saussure legt de nadruk op het individuele karakter van ‘la parole’ door te wijzen op het psychophysisch mechanisme, dat de gearticuleerde en betekenisvolle taal hanteert. Men kan, zo zegt Gardiner, onder het begrip spraak ook vatten het product der articulaties van de spreker, beschouwd van een standpunt gelijk dat van de hoorder. Dan is ‘speech’ 1o gebonden aan een bepaalde situatie, hoorder-geïntendeerde, | |
[pagina 76]
| |
2o dankt het zijn bestaan dan aan de wil van de spreker, wiens gearticuleerde uiting de gebruikte woordtekens naar buiten projecteert ‘in de werkelijkheid’. Deze eenheid van expressie is de zin en ‘the sentence is the unit of speech’ (blz. 88). Nu komt Gardiner tot de definitie van ‘language’. Dit is ‘a collective term, and embraces in its compass all those items of knowledge which enable a speaker to make effective use of word-signs’. Het woord is nu de ‘eenheid van de taal’, maar de syntactische regels, de typen van intonatie bij de uitspraak van woorden, behoren eveneens tot de ‘language’. Is de zin dus het bezit van de spreker, het woord, de syntactische regels en de intonatieGa naar voetnoot1) behoren tot het gebied (van het ww. ‘gebieden’) der taal. Men moet de gevolgtrekking wel maken, dat klaarblijkelijk de zin slechts in zeker opzicht tot ‘the speech’ behoort. Indien immers de syntaxis daartoe niet gerekend mag worden, maar deel is van het objektieve systeem, vraagt men zich af wat nog overblijft. Dat zal er van afhangen, hoe men de zin en de syntaxis definieert. Een zin dan is: ‘a word or set of words followed by a pause and revealing an intelligible purpose’ (p. 98), syntaxis is: ‘the study of the forms both of the sentence itself and of all free word-combinations which enter into it’ (p. 158). Woorden behoren niet tot de ‘spraak’, omdat zij de ‘levengevende adem missen en de wilskracht van een spreker, onontbeerlijk om spraak in het leven te roepen’ (p. 103), zij blijven a.h.w. levenloos, ‘unpurposive’. Waren ze ‘purposive’ dan zouden ze tot de spraak behoren, immers het specifieke kenmerk der ‘units of speech’ is hun ‘manifest purposiveness’. Indien aldus woord en zin tegenover elkaar staan, indien inderdaad de zin afdoende gekenschetst is als ‘eenheid der spraak’, het woord als ‘eenheid der taal’, indien het woord alle ‘purposiveness’ mist, de zin slechts in zoverre ‘spraak’ is dat de syntaxis tot de taal behoort, de taal alle factoren bevat, welke het een spreker mogelijk maken op effectieve wijze gebruik te maken van woord-tekens, dan hebben we enige kwesties bijeen welke nauw samenhangen in Gardiner's systeem en ons zonder onderscheid voor kritiek vatbaar lijken. Tot the speech, resp. la parole behoren de combinaties, welke de spreker maakt om zich uit te drukken. Door middel van woorden | |
[pagina 77]
| |
en syntaxis ontstaan de zinnen als ‘purposive units’. Die zinnen hadden ook anders kunnen zijn, er is aan de zijde des sprekers een vrijheid, een speling, die naar zijn aard en intentie gebruikt wordt. Wij dienen echter in het oog te houden, dat die vrijheid er niet ene is, welke inhaerent is aan de ‘speech’, naar ten onrechte stilzwijgend verondersteld wordt. Zij is de vrijheid eigen aan de individualiteit als zodanig. Voorzover ook in de spraak deze vrijheid mede tot uiting komt, moet steeds de norm der taal, het karakter van verstaanbaarheid, gevolgd worden. Brøndal, voor geen kleintje vervaard als het er om gaat de taaltheorie door nieuwe inzichten vruchtbaarder te maken, wel verre van de tegenstelling taal-spraak in te voeren, merkt over deze vrijheid op, dat alle variaties steeds binnen een norm liggen, ‘variations en dehors de la norme seraient des fautes contre la langue; elles dépendent toujours d'une préférence ou d'un choix parmi les possibilités qu'offre la norme de la langue nationale donnée’ (Ordklasserne. Résumé, blz. 45-46). Wat als zin gelden zal in een bepaalde taal is derhalve niet afhankelijk van de subjectieve activiteit, maar van de norm van het objectieve systeem. Dat binnen deze norm gelegen mogelijkheden subjectief gebonden zijn, is te aanvaarden doch geenszins grondleggend voor de ganse taalwetenschap. De mogelijkheden van het subject ten aanzien van het woord zijn geringer dan die ten aanzien van de zin. Dit wijst echter niet op de volstrekte afhankelijkheid van de zin, als ‘unit of speech’, van de subjectieve functie. Slechts zoveel is hierin juist, dat van phoneem tot woord, van woord tot zin, de vrijheid toeneemt. Terwijl het phoneem als onscheidbare eenheid van klank en betekenis noodzakelijk door het sprekend subjekt in die eenheid, zo en niet anders, aanvaard moet worden, is dit bij het woord reeds anders. Laat het woord de onderscheiding van klank en betekenis toe, het maakt tevens de integratie mogelijk der betekenis bij de open zowel als de gesloten woordsoorten.Ga naar voetnoot1) Wat bij het phoneem noodzakelijk aanvaard moet worden, blijft in zoverre ook bij het woord opgelegd, dat nl. juist deze klankeenheid juist deze betekenis hebben moet, resp. hebben kan. In dit laatste, dit ‘kunnen hebben van andere betekenissen dan de gebodene’, ligt wat wij de grotere vrijheid | |
[pagina 78]
| |
van het woord genoemd hebben. Hetzelfde verschijnsel zien wij in verhoogde mate bij de zin. Opgebouwd uit elementen, doch geen summatie maar eenheid van deze, is de zin evenals het woord tegelijk aan noodzakelijke wetten gebonden alsook met groter vrijheid toegerust. De mogelijkheden van de zin zijn groter, in ruil voor een evenredig groter mogelijkheid van misverstandGa naar voetnoot1). De eenheid van de zin heeft immers tot driemaal toe een willekeurige, maar systematische keuze (klank > phoneem, phoneem > woord, woord > zin) gesynthetiseerd. Is het sprekend subject niet vrij bij het vaststellen van hetgeen als zin fungeren zal, het is daarbinnen evenmin vrij bij de keuze wat als mededelende, wat als vragende, wat als definiërende zin enz. enz. fungeren zal. Wil de spreker definiëren, welnu, dan is hij daartoe slechts tot een beperkte keuze vrij binnen de zinsmodellen. Selz heeft overtuigend aangetoond welke determinerende betekenis de zinschemata (b.v. resulterende uit het weten: ‘dit moet een definitie worden’) voor de feitelijke zin hebben (vgl. mijn Taal en Denken; § 30). De spreker is echter vrij in de keus te definiëren of niet te definiëren, te vragen of mede te delen etc. Dit is echter weerom niet de vrijheid van de ‘speech’, maar de vrijheid der individualiteit als zodanig. Zodra zijn subjectieve spraakactiviteit begint te werken, is zij reeds gebonden al naar de keus van het subject. De ‘manifest purposiveness’, die kenmerk zijn zou van de ‘units of speech’ is tegelijk aanwijzing der gebondenheid van de spraak. Vrij is de spreker nog in ander opzicht. Wanneer zijn doel ‘mededeling’ is, kan dit nog op verschillende wijze geschieden. Woordkeus, intonatie e.d. zijn relatief vrij. De spreker kan ironisch zijn, doch is in dat geval aangewezen op een woordkeus en intonatie, die zonder elkaar de volle intentie der ironie niet bereiken. Geheel vrij is de woordkeus niet, in zoverre steeds de intentie grenzen schept. Onontwarbaar liggen ‘speech’ en ‘language’ in elkaar verstrengeld. Zij zijn niet tegen elkaar op statische wijze afgegrensd, maar doordringen elkaar met toenemende vrijheid van het sprekend subject, naarmate de taalstructuren van hoger complicatie worden, naar eigen verkiezing synthetiserend in te grijpen en eenheden op te bouwen naar vrij gekozen intenties. | |
[pagina 79]
| |
Doch onder de toenemende kans door de onevenwichtige verhouding van intentie (‘wil’) en taalbeheersing tot misverstanden te geraken. Zin, periode, pericoop, het zijn in stijgende mate gecompliceerde eenheden, waar in stijgende mate het subject zijn vrije keus laat zegevieren, doch waar de intentie is misverstaan stort het geheel ineen tot zinnen, wier betekenis wederom kan worden misverstaan, welke op hun beurt uiteenvallen in woorden wier classificatie in soorten, verbonden met hun functionele mogelijkheden, het voorlopig eindpunt der interpretatie vormt. De volgende stap, die welke leidt tot de phonemen hoort niet meer thuis in de interpretatie in engere zin. Het phoneem is niet meer te interpreteren, het kan uitsluitend erkend worden. Woord en zin zijn geen kategorieën van ontologisch gescheiden gebieden, zij zijn gelijkelijk kategorieën der taal. Hun verschil is een verschillende mate van gecompliceerdheidGa naar voetnoot1). In de grammatische beschouwing van het woord en de zin komt dit onderscheid duidelijk aan het licht. De leer der woordsoorten is opgebouwd op de begrippen zelfstandig-afhankelijk en op dat der substitutie. De ordening der woorden en woordsoorten naar hun graad van afhankelijkheid is niet anders dan hun ordening naar substitutiegeschiktheid. Substitutie berust echter op identiteit. De leer der zinsdelen is opgebouwd op de begrippen complement en anticipatie. Anticipatie rust echter op tweeheid, dualiteit. Is het systeem van het woord, het systeem der identiteit, dat van de zin is er een van dualiteit. Die dualiteit is echter niet ontstaan door extensieve toevoeging van iets nieuws van een oorsprong, welke essentieel gelegen zou zijn buiten de regionen van het woord. Zij ontstaat uit de identiteit als een intensieve distinctie en differentiatie. De zin ontstaat in het woord en het is geenszins zo, dat de woorden als gegeven materiaal ter beschikking staan voor de inpassing in de zin, welke souverein zich aan dit materiaal op zou leggen. Kiest de spreker vrij of hij spreken of zwijgen zal, kiest hij vrij of hij vragen, mededelen, definiëren (enz.) zal, kiest hij vrij of zijn uiting ironisch, beminnelijk, sarcastisch, voorzichtig (enz.) zijn zal, hij is op het moment zelf, dat hij aanvaardt zich in taal uit te drukken gebonden aan haar normen. Normen van de zin en zijn bouw zo goed als aan de normen van het woord en zijn | |
[pagina 80]
| |
gebruik. Vrij is hij nog in zoverre zijn individualiteit voorkeur voor zeker woordgebruik, zekere zinswending en gestemdheid, eigen is. Die vrijheid is echter slechts ‘vrijheid’ gemeten aan de objektieve mogelijkheden, waarbinnen ook andere mogelijkheden gekozen konden worden. Doch is deze vrijheid niet eer een onvrijheid, wanneer men in het oog vat, dat deze spreker steeds weer deze voorkeuren heeft? Van de zin blijft niets meer over om als eigendom, als uitsluitend gebied der spraak aangewezen te worden. Waar de spraak is, is de taal. Men kan Gardiner's omschrijving van speech dus rustig aanvaarden, waar hij zegt dat deze activiteit bestaat in ‘the application of a universally possessed science, namely the science called language’ en tegelijk de scheiding van woord en zin - die wij wel onderscheiden - afwijzen als een misvatting omtrent de vrijheid, de autonomie dezer ‘application’. De toepassing is slechts in zoverre vrij, dat toch anderzijds hetgeen gearticuleerd en uitgebracht wordt, gepreformeerd is door de taal. Moge - met De Saussure - het taalsysteem zijn objectieve geldigheid voor het individu danken aan zijn sociale functie, zeker is hetgeen aan ‘la parole’ zelfs puur individueel is, slechts herkenbaar als taal en onderscheidbaar van ‘Wortsalat’, doordat het toch onder de norm der taal valt. Het psychophysisch mechanisme wordt ten onrechte als individueel tegenover de sociale taal geplaatst. Het is verankerd in de phylogenese en als zodanig ‘plus social que la sociéte’. Individueel aan de spraak is de speling binnen de norm der taal. Wat een boer aan taal bezit, kan men zijn spraak noemen. Wat de dichter of wijsgeer van de mogelijkheden der taal realiseert, eveneens. Doch dit is wezenlijk gescheiden en onderscheiden van het psychophysisch mechanisme en men kan het er op generlei wijze mee verbinden als ware die samenhang in enig opzicht specifiek. Dit samen kan men onder de ene term ‘spraak’ niet verstaan! Indien de taal niets anders was dan ‘l'union du sens et de l'image acoustique’, eenheid welke als een contractuele verplichting tussen de leden ener taalgemeenschap vigeert, dan zijn we wel zeer ver buiten de taalwetenschap geraakt om haar grondslagen te leggen. Deze associaties zijn ‘dans le cerveau’ geregistreerd, alleen daar weinig toegankelijk. De ‘parole’ is echter in staat ze productief te maken. De taalpsychologie, die ons hier geboden wordt, kan - als alle taalpsychologie - naar Gardiner terecht heeft opgemerkt | |
[pagina 81]
| |
(a.w. blz. 104) onmogelijk als fundament der taalwetenschap dienen. Het karakter der taal als teken-systeem, zich emanciperend van zijn ontologische oorsprongssituatie, wordt hier volkomen onderschat. Dientengevolge wordt een misvatting omtrent taal-en-spraak voor de hand gelegd. Indien immers de psychologistische axiomatiek der taalwetenschap bij de spraak het psychophysisch mechanisme als definiërend kenmerk heeft aangenomen, dan zal zij bij de taal te zeer geneigd zijn bij de beperkte eenheid van het afzonderlijke woord en dan nog in psychologisch opzicht, stil te blijven staan. Het valt inderdaad niet te bestrijden, dat klank en betekenis van een woord associatief verbonden zijn, doch dit verschijnsel is niet ‘het enige essentiële in de taal’, naar De Saussure ten onrechte meent. Het is de practische praesuppositie, die het psychophysisch mechanisme van het taal-spreken draagt. Deze praesuppositie behoort evengoed tot het psychologisch apparaat als de motorische, sensorische, auditieve, visuele relaties, welke de ‘spraak’ constitueren. Het is een ‘vitium sphaerae’ deze feiten als grondslag ener theorie der taal te gebruiken. Een dgl. theorie moet door dit ‘vitium principii’ tot tal van geforceerdheden aanleiding geven, waarvan wij bij Gardiner de fundamentele scheiding van woord en zin hebben aangewezen. Zo moeten wij besluiten met de besliste relativering der onderscheiding van ‘taal’ en ‘spraak’ om menigvuldige redenen. Vatten wij onze conclusies nog in enkele punten samen: 1o. Onder ‘spraak’ kan het psychophysisch mechanisme verstaan worden, doch ook het ‘vrije’ taalgebruik binnen de normen der taal. Echter niet beide tegelijk. 2o. Dit niet te onderscheiden, ja te verbinden, is een gemeenschappelijke fout van De Saussure en Gardiner. 3o. Indien men de taal psychologistisch definieert, is de slechtst denkbare reden tot scheiding van taal-en-spraak overgebleven. Juist uit normaal psychologisch oogpunt zijn de ‘taal’ als ‘union de sens et d'image acoustique’ en de ‘spraak’ als ‘actes de phonation’ onverbrekelijk gelieerd. 4o. Vat men ‘spraak’ op als het vrije gebruik der mogelijkhedenGa naar voetnoot1 binnen de normen der taal, voorzover dit kenmerkend is voor een individu of een groep van individuen, dan heeft men | |
[pagina 82]
| |
een aanvaardbaar en hanteerbaar correlaat van de ‘taal’ als eenheid dier normen. Over haar beider relatie valt te spreken, doch haar onderscheiding dient niet, als bij Gardiner, overschat te worden. Immers, indien de normale en niet als mechanisme opgevatte spraak al datgene is, wat binnen een bepaalde taal mogelijk is, dan wordt hun verhouding zuiver dynamisch als die van δυναμις en ἐνεργεια. Wij hebben dan overal de taal, waar normale spraak is. Zo is de verhouding echter geheel anders geworden dan ze bij Gardiner of De Saussure geschetst is. Of men nu wat binnen een taal mogelijk is, beschrijft en analyseert, d.w.z. of men zich met de spraak bezighoudt, of dat men zich afvraagt: welke normen maken dit mogelijke tot het werkelijke, d.w.z. of men zich met de taal bezighoudt - het zijn de keerzijden, juister: het zijn elkander in feite in de taalwetenschap voortdurend implicerende beschouwingswijzen. Gardiner's verwijt aan de linguisten, dat zij nooit ‘speech’ en ‘language’ streng genoeg onderscheiden, is daarom enigszins geforceerd en ware misschien aldus te wijzigen, dat men zich te veel met hetgeen voorkomt heeft beziggehouden, te weinig met de vragen naar de logische voorwaarden dier mogelijkheid-als-‘taal’-voor-te-komen. Dan ware Gardiner's verwijt een aansporing tot verhoogde activiteit op de gebieden der zogenaamde ‘taalfilosofie’, in feite op het gebied der grondslagen van de taalwetenschap. M.J. Langeveld. |
|