De boomen dorren in het laat seizoen.
Dit vers heeft negen vokalen en één tweeklank en geldt dus ook als een tiensyllabig jambisch vers. Het is onverschillig of de vokalen lang of kort zijn en ook de [ə] geldt ten volle als vokaal.
Behalve vokalen en tweeklanken kunnen echter ook sonante nasalen en liquidae aanleiding geven tot het waarnemen van syllaben. Hier wordt het moeilijker. Spreek ik de zoëven geciteerde regel op z'n Oostnederlands uit:
De boom m̥ dorn̥ in het laat seizoen
dan is het zeer problematisch, of we hier nog wel met een tiensyllabig jambisch vers te doen hebben. Zijn ‘boomm̥’ en ‘dorn̥’ één- of tweesyllabig? ‘in’ heeft nu toevallig een beetje weinig klemtoon, maar maakt men er ‘O!’ van en spreekt men dan het tweede deel van het vers langzaam en met nadruk:
De boomm̥ dorn̥. O! het laat seizoen!
of vervangt men ‘dorn̥’ door een minder zwaar woord bijv. ‘staan’:
De boomm̥ staan in het laat seizoen,
dan kan het vers, dunkt mij, zonder bezwaar voor achtsyllabig jambisch gelden. De sonante nasalen staan in dit voorbeeld echter wel in een zeer ongunstige positie: sonante m̥ volgend op m, sonante n̥ volgend op r. Bij omgekeerde volgorde, sonante m̥ voor m, sonante r̥ voor n, doen de sonanten zich wel syllabisch gelden, bijv.:
Ik geef m̥ maar een boek
Ik kan r̥ niet meer zien
Dit zijn m.i. zessyllabige jambische zinnen.
Aan welke voorwaarden is de syllabische gelding der sonante nasalen en liquidae gebonden? Ik meen het volgende te kunnen vaststellen:
1o. De klank die op de sonant volgt is onverschillig. Het kan een vokaal zijn bijv.:
Ik geef m̥ op z'n kop (6-syll. jamb.).
In dat geval moet de sonant echter niet al te kort van duur zijn.
Het kan ook een nasaal of liquida zijn bijv.:
Ik geef m̥ maar een boek } (6-syll. jamb.)
Ik geef m̥ niet aan jou } (6-syll. jamb.)
Ik geef m̥ lekker niks } (6-syll. jamb.)
Ik geef m̥ raad en steun } (6-syll. jamb.)
Ook hier geldt echter weer, dat de sonant niet te kort moet zijn, tenminste niet de m̥ voor n, l, r: mniet, mlek en mraad kan een