De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |||||||||||||
Grammatika en woordvorming.1. In E. Sapir's boek Language (New York, 1921) komt een belangrijk hoofdstuk voor over de verschillende soorten van ‘concepts’, die in de talen tot uitdrukking kunnen komen. Sapir gebruikt dan verder de al- of niet-aanduiding van enige dezer ‘concepts’ als een kriterium voor de typologiese indeling der talen. Op dit laatste punt ga ik nu niet in; onze eigen taal en al de talen, waarmee wij in aanraking plegen te komen, hebben middelen tot aanduiding van al de vier soorten van ‘concepts’, die Sapir onderscheidt, en wanneer voor het Nederlands, Frans, Duits, Engels, Latijn, Grieks, Sanskrit, Russies enz. Sapir's groepering van belang is, dan is zij dat in het biezonder met het oog op de indeling der taalstudie en taalbeschrijving. De eerste plaats in Sapir's lijstjeGa naar voetnoot1) nemen de zgn. ‘basic (concrete) concepts’ in; het zijn de voorstellingen van wezens, dingen, eigenschappen, handelingen enz., die in de taal tot uiting komen in hetgeen men de ‘semantemen’ pleegt te noemen, b.v. man, reiGa naar voetnoot2), meŋ (meng, meng-t, meng-de), heden, Latijn vent ‘wind’ (nomin. ventus, gen. ventī, enz.). Soms komt een semanteem onverlengd als woord voor, bijv. Ndl. man, soms niet, b.v. Latijn vent (-us, -ī, enz.). De vierde groep, die 't gewenst is aan de tweede en derde te laten voorafgaan, zijn de ‘pure relational concepts’, onze voorstellingen der betrekkingen tussen de concrete ‘concepts’. Deze komen op zeer verschillende wijzen tot uiting: in het Nederlandse zinnetje Piet ziet Klaas blijkt de relatie tussen Piet en Klaas en het zien uit de woordvolgorde en de -t van ziet; in vaders das duidt de -s van vaders de onderlinge betrekking der ‘concepts’ vader en das aan; in de snelheid van de wind verricht het voorzetsel van een soortgelijke functie, het Latijn gebruikt echter in velocitas venti daarvoor de uitgang -ī. In deze en der- | |||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||
gelijke gevallen geven de taalkundige uitingsmiddelen aan de woordverbindingen hun syntaktiese waarde. Heel duidelik is de biezondere plaats in het taalsysteem bij de tweede klasse: de uitingsmiddelen voor ‘derivational concepts’. Dit is het terrein der woordvorming, die in elk leerboek, dat het onderwerp behandelt, een apart hoofdstuk vormt, waarin de verschillende woordvormings-procédé's besproken worden; bij ons zijn dat: de samenstelling, samenkoppeling en afleiding; terecht zegt Sapir (blz. 106), dat deze formaties ‘differ from type I [basic concepts] in defining ideas that are irrelevant to the proposition as a whole but that give a radical element a particular increment of significance and that are thus inherently related in a specific way to concepts of type I.’ Op dit laatste punt, dat van belang is voor de plaats, die de woordvorming in het geheel der taalbeschrijving inneemt, kom ik verderop terug. Van biezonder belang is de onderscheiding van groep III als een aparte klasse, te meer daar aan veel grammatici het biezondere karakter er van ontgaan is, hetgeen dan tot een onjuiste indeling der grammatika voerde. De naam ‘concrete relational concepts’ (Sapir blz. 107) zegt ons niet veel, wanneer wij niet reeds van tevoren weten, op wat soort van verschijnselen deze naam wordt toegepast, en datzelfde geldt van de nadere karakteristiek van Sapir, dat de gevallen van groep III ‘differ fundamentally from type II in indicating or implying relations that transcend the particular word to which they are immediately attached, thus leading aver to IV. Pure relational concepts’. Van deze laatste verschillen de ‘concepts’ van klasse III, doordat zij geen syntaktiese betekenis hebben, d.w.z. niet dienen om de relaties tussen de concrete ‘concepts’ aan te duiden. Een voorbeeld moge dit verduideliken! Bij ons vallen onder klasse III o.a. de tijden der werkwoorden. Wanneer ik zeg: Ik schreef een brief, of: Het kind rolde over de vloer, dan is de relatie tussen mijzelf, de brief en het schrijven resp. tussen het kind, de vloer en de rolbeweging precies dezelfde als wanneer ik de praesentia schrijf, rolt had gebruikt; de relatie zou een andere zijn, als ik bijvoorbeeld zei: Ik schrijf of schreef aan een brief. - Het kind rolt of rolde op de vloer. Anderzijds is de vorming van een praeteritum schreef bij schrijf(t), rolde bij rol(t) geen woordvormingsproces (No. II bij Sapir) in die zin, waarin beschrijven, overschrijven: schrijven dat is. In dit laatste geval ontstaan werkwoorden, waarvan al dezelfde vormen (tijden, personen, enz.) gemaakt | |||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||
kunnen worden als van het simplex en die dus van het standpunt der grammatika op één lijn staan met de simplicia zelf; schrijf, schrijft, schreef, schreven enz., m.a.w. de verschillende conjugatievormen van schrijven, zijn de verbindingen van eenzelfde semanteem schrGa naar voetnoot1) met verschillende morfemen; welnu, in net dezelfde verhouding staan beschrijf, beschrijft, beschreef, beschreven tot beschrijven; de verba schrijven en beschrijven zijn dus functioneel gelijksoortig, terwijl schreef, beschreef of schrijf, beschrijf een speciale aanwending van het semanteem-begrip aanduiden. Hetzelfde wat hier van de tijden van het werkwoord gezegd is, geldt van de getallen en geslachten der substantiva. Of ik spreek van de man of van het kind, dit geslachtsverschil is van geen belang voor de verhouding van de concrete begrippen (‘concepts’) man en kind tot wat door de verdere delen van de zin, waarin deze woorden voorkomen, wordt uitgedrukt. En wanneer ik van tien kinderen vertel, dat zij op weg zijn naar school, dan is de verhouding van die tien kinderen tot de rest van mijn mededeling net dezelfde als wanneer ik van het kind of een kind zeg, dat het op weg is naar school. Zeker, wanneer ik als syntaxis de leer der woordverbindingen beschouw, dan moet de congruentieregel, die wij opmerken in de woordverbindingen: een of het kind is, maar: tien kinderen zijn, in de syntaxis besproken worden, en evenzo de congruëntieregel, waarvan de tegenstellingen een goede man: een goed kind of de man: het kind voorbeelden zijn, maar de kategorieën pluralis: singularis van een substantivum, het-woord: de-woordGa naar voetnoot2) hebben op zichzelf | |||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||
geen syntaktiese waarde, terwijl Jans (genitivus): Jan of van Jan: Jan dat wel hebben; Jans en van Jan zijn ondenkbaar zonder een ander woord, dat een concreet begrip aanduidt, waartoe Jan in een zekere betrekking staat; eerst in de woordverbinding betekenen zij iets. 2. Dit verschil tussen de kategorieën III en IV is door de grammatici niet steeds zoals het behoorde in acht genomen; vandaar dat geslacht en getal en tijd, waarbij zich nog andere kategorieën zoals modus en trappen van vergelijking voegen, vaak geheel op één lijn behandeld worden met naamval, praepositie + nomen e.d. Dat is zo heel erg niet in een leerboek, dat eenvoudig beoogt, de taalfeiten met een prakties doel aan leergierige vreemdelingen te onderwijzen; hier kan zelfs een volkomen onwetenschappelike ordening, die bijvoorbeeld begint met de conjugatie van het werkwoord zijn en dan dadelik tot de pluralia der substantieven overgaat en die tussen de grammatikale stof in lijstjes van woorden, dus een geheel ongrammatikale stof, meedeelt, doelmatig, ja loffelik zijn, maar in een boek, dat er naar streeft het systeem ener taal te beschrijven zoals het inderdaad is, behoort zulk een door-elkaar-haspelen van heterogene dingen niet voor te komen en hier behoren ook de kategorieën, die Sapir III en IV genummerd heeft, uiteen te worden gehouden. Het is een der verdiensten van John Ries, reeds in 1894 daarop gewezen te hebben, in de eerste druk van zijn verhandeling: ‘Was ist Syntax?’ Wij lezen daar het volgendeGa naar voetnoot1): ‘Die Bedeutung der Flexionsformen 1st.... mehrfacher Art. Sie dienen sowohl zum Ausdruck von BeziehungenGa naar voetnoot2) | |||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||
der Worte untereinander (z.B. die meisten Kasusformen in den häufigsten Arten ihres Gebrauchs), als zur Angabe einer weitern Bestimmung, die zur eigentlichen Wortbedeutung hinzutritt (z.B. Genus und Numerus der Nomina, die Mehrzahl der Tempusbedeutungen), als auch zur Bezeichnung einer Modifikation der Wortbedeutung (z.B. die Steigerungsformen). Die irrige Ansicht, die ohne weiteres allen Flexionsformen und allen ihren Bedeutungen ein syntaktisches Interesse zuschreibt, eine Ansicht, die heute noch die unbedingt herrschende ist, hat zu einer Verschleierung und Verwischung der wesentlichen Verschiedenartigkeit der Flexionsbedeutungen geführt, die meist unbeachtet bleibt und oft völlig verkannt wird.’ De hier gemaakte onderscheiding, die overeenstemt met die van Sapir, is een der fundamenten, waarop Ries zijn indeling der grammatika heeft geconstruëerd, en in dit punt kan ik volkomen met hem meegaan. De termen ‘vormleer’ en ‘syntaxis’ worden in zeer verschillende betekenissen gebruikt en het is wederom een verdienste van Ries' boek, dat hij in die terminologiese chaos licht heeft gebracht. Onder de naam ‘syntaxis’ dissen talrijke grammatici ons datgene op, wat Ries en Brugmann onafhankelik van elkaar ‘ein grammatisches Potpourri’ hebben genoemdGa naar voetnoot1); Ries stelt het systeemloze dezer ‘Mischsyntax’ in een apart hoofdstuk (blz. 11-18) en in allerlei andere delen van zijn boek onbarmhartig aan de kaak. Andere grammatici streven naar een systematiese indeling der grammatikale stof, zonder het intussen over de betekenis van het begrip ‘syntaxis’ eens te zijn: voor sommigen, zoals Miklosich, is de syntaxis de leer van de betekenis der woordklassen en woordvormen, voor anderen is het de leer van de zin. Het viel Ries niet moeilik om aan te tonen, dat het ‘System Miklosich’ voor allerlei delen der spraakkunst, speciaal voor de leer van de zin, geen plaats biedt, tenzij men met gewrongen indelingen werkt, die met de theorie in strijd komen. En als omgekeerd de syntaxis de leer van de zin is, waar moet men dan die woordverbindingen onderbrengen, die slechts zinsdelen, geen zinnen zijn? Zeker, men kan in zijn leer van de zin hoofdstukken opnemen over de verbindingen van subst. + subst., adj. + subst., verbum + adv., enz., maar dan krijgt men een minder zuivere bouw, dan als men de syntaxis als de | |||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||
‘Lehre von den Wortgefügen’ opvat: geheel ongewrongen voegen zich in dit kader zowel die woordverbindingen die geen zinnen zijn als die welke het wel zijn. Deze laatste opvatting van Ries is m.i. geheel juist en wanneer hij dat belangrijke deel van de descriptieve linguistiek der afzonderlike talen, dat zich bezighoudt met de woordvormen, zoals zij in de zinnen en andere woordgroepen voorkomen, met de functie dezer vormen in het kader van deze groepen en met de daaruit resulterende eigenschappen dezer groepen (incl. zinnen) zelf, aldus indeelt: I. leer van de woorden, a. vorm, b. betekenis. II. leer van de woordverbindingen, dan is dat m.i. een indeling, geheel in overeenstemming met de materie zelf. Ries heeft zijn systeem nog een harmonieser bouw gegeven, door ook de tweede hoofdafdeling, gewijd aan de ‘Wortgefüge’, in tweeën te splitsen: ‘Lehre von den Formen der syntaktischen Gebilde’ en ‘Lehre von der Bedeutung der syntaktischen Gebilde’Ga naar voetnoot1), zelf heeft hij echter erkend, dat deze splitsing niet wel is door te voeren;Ga naar voetnoot2) dat is m.i. juist gezien en daarom had ik het beter gevonden als hij haar helemaal achterwege had gelaten. De indeling, hierboven door Ia, Ib, II weergegeven, kan ik echter aanvaarden, - wanneer ik altans enige hoofdstukken elimineer, die Ries m.i. ten onrechte bij de grammatika brengt, die echter m.i. bij de lexikologie behoren; hierover spreek ik verderop, alleen wil ik nu reeds wijzen op de ongewenstheid om afdeling I aan te duiden door de term ‘Wortlehre’; immers, deze naam kan ook voor de vertaling van ‘lexikologie’ worden gebruikt.Ga naar voetnoot3) Wanneer de leer van de woordverbindingen ‘syntaxis’ wordt genoemd, wat mij zeer plausibel voorkomt, zou ik voor Ia en Ib, de leer van de woordvormen en hun betekenis, de oude naam ‘vormleer’ of ‘morphologie’ willen behouden; daar is niets geen bezwaar tegen, wanneer wij slechts uitdrukkelik er op wijzen, dat dit deel der grammatika mede de betekenis der woordvormen behandelt en dat de groepering der woordvormen tot paradigmata ons van zelf noopt om naast de afzonderlike vormen ook de | |||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||
woordsoorten als zodanig in onze beschrijving te betrekken. Tans wil ik door enkele voorbeelden aanduiden, hoe de stof zich over Ia, Ib, II natuurlik verdelen laat. Ia behandelt de flexies: in de Nederlandse grammatika wordt dus bij het substantivum de genitief vermeld, en evenzo de pluralis, m.a.w. zowel kategorieën van Sapir's klasse III als van IV; in Ib wordt van de genitief verteld, dat hij als bepaling bij een ander substantivum staat en verder verwezen naar II; daarentegen worden in Ib de biezonderheden van het gebruik van de pluralis - o.a. in algemene zin, ongeveer gelijkwaardig met de singularis: Mensen zijn sterfelike wezens naast: De of een mens is een sterfelik wezen - besproken, en ook wordt op pluralia tantum als mazelen, onkosten gewezen; dit zijn geen syntaktiese zaken. Bij het verbum geeft Ia de paradigmata; Ib behandelt min of meer uitvoerig het gebruik van tijden en modi, dat als een geval van Sapir's kategorie III niets te maken heeft met het zinsverband; daar echter onze samengestelde tijden uit twee werkwoordvormen bestaan, op welke de regels der woordvolgorde van toepassing zijn (b.v.: Wij hebben gegeten; wij hebben al gegeten; wij hebben hem gezien; heb je hem gezien? als je hem gezien hebt of hebt gezien), moet deze formele zijde der flexievormen in afd. II, gewijd aan de woordverbindingen, besproken worden, - evenzo de congruentieverschijnselen der numeri: de hond blaft, maar: de honden blaffen. Bij deze paar voorbeelden laat ik het; zij doen zien, hoe de stof over Ia, Ib, II te verdelen is; daarbij zijn allerlei verwijzingen nodig; deze zijn te gewenster, daar ze ons doen zien, hoe een taal een systeem vormt met menigvuldige betrekkingen tussen de onderdelen. In het algemeen zullen de aanduidingen voor ‘pure relational concepts’ (No. IV van Sapir) in Ib even worden gememoreerd, onder verwijzing naar afdeling II, terwijl de verschijnselen die Sapir onder zijn No. III zou brengen, in afdeling Ib worden afgedaan, zo nodig met een zekere uitvoerigheid. 3. Vormleer plus syntaxis, in de hierboven aangeduide zin, worden door sommige taalkundigen samen ‘grammatika’ genoemd,Ga naar voetnoot1) terwijl anderen aan deze term een ruimere betekenis toekennen.Ga naar voetnoot2) Hoe dat zij, wij hebben hier te doen met een | |||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||
betrekkelik zuiver afgerond onderdeel van de synchroniese taalbeschrijving, en dat is, dunkt mij, een feit, dat vóór het gebruik van de term ‘grammatika’ in deze zin spreekt: een samenvattende naam is gewenst en een andere is moeilik te vinden. Hiernaast hebben wij twee andere gebieden: de klankleer (incl. accentleer) en de lexikologie. Bij de klankleer kunnen wij phonetiek en phonologie onderscheiden; de phonetiek poogt de articulatoriese en akustiese eigenschappen der klanken nauwkeurig te bepalen, de phonologie houdt zich speciaal met hun functionele waarde in het klanksysteem der taal bezig; dit verschil herinnert ons enigszins aan de onderscheiding tussen Ia enerzijds, Ib en II anderzijds in het systeem der ‘grammatika’ in engere zin, maar bij grootheden van zo verschillende aard heeft een vergelijking nauweliks zin. De lexikologie beschouwt de woordvoorraad ener taal, zonder daarbij het syntaktiese gebruik in zinnen en andere woordgroepen in aanmerking te nemen. Ook hier heeft men te doen met vorm en betekenis. Al naarmate men van de ene of van de andere uitgaat, krijgt men geheel andere groeperingen; nog een derde groepering is de alfabetiese, maar deze heeft alleen praktiese en geen wetenschappelike waarde.Ga naar voetnoot1) Bij een wetenschappelike behandeling heeft het alfabetiese lexikon alleen betekenis als klapper, evenals de registers in een boek. Wanneer men het woordmateriaal beschouwen en indelen wil naar de betekenis, heeft men daarvoor de moeilike wetenschap der semasiologie, semantiek, significa of hoe men haar ook noemen moge, nodig; bij de behandeling naar de vorm speelt de leer der woordvorming een grote rol, altans in een taal als het Nederlands, dat een enorm aantal afgeleide en samengestelde woorden bezit; trouwens, ook wanneer wij uitgaan van de betekenissen en ons afvragen, welke semantiese kategorieën onze taal bezit, bewijst de woordvorming ons grote diensten, daar immers de meeste formatieve elementen, zoals de substantiefsuffixen -ing, -in, de adjectiefsuffixen -s (oude spelling -sch), -loos, de verbale prefixen be-, ont- hun speciale functies hebben, d.w.z. woorden vormen met speciale betekeniseigenaardigheden, al kan men dan ook bij vele er van meer dan een van zulke functies onderscheiden (b.v.: ont-komen, ont-branden, ont-lenen). In 't algemeen kan men zeggen, dat de | |||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||
woordvormings-procédé's semantiese kategorieën doen ontstaan; en deze semantiese kategorieën zijn van andere aard dan bijvoorbeeld de tijd van een werkwoord of het getal van een substantivum, in zoverre als zij een eigen ‘material content’ hebben: schreef is een specialisering naar de tijd van het begrip schrijven, dat zelf niet gewijzigd wordt door de aanwending op het verleden; evenzo zijn banken door hun ‘material content’ niet verschillend van een bank, maar opschrijven of beschrijven betekenen iets anders dan schrijven en een schoolbank of een bijbank iets anders dan een bank zonder meer. Het grote verschil tussen de tweeërlei kategorieën, klasse III en II van Sapir, blijkt heel duidelik daaruit, dat een afleiding of samenstelling dezelfde III- en IV-elementen toelaat als een niet-afgeleid en niet-samengesteld woord: schrijven - schreef - geschreven, evenzo: beschrijven - beschreef - beschreven; bank - banken, evenzo: schoolbank - schoolbanken, en ook: bankje - bankjes.Ga naar voetnoot1) Tegenover de ‘grammatikale’ kategorieën staan dus de derivata en composita samen met de aanduidingen van gewone ‘basic concepts’. Dat heeft Sapir duidelik gezien, toen hij t.a.p., blz. 107 schreef: ‘The nature of these four classes of concepts as regards their concreteness or their power to express syntactic relations may be thus symbolized:
Hier zijn wij bij een punt gekomen, waar Ries m.i. het mis heeft. Hij vindt het vanzelfsprekend, dat de leer der woordvorming een deel der ‘Wortlehre’ is,Ga naar voetnoot2) ja hij gaat nog verder en wil in diezelfde ‘Wortlehre’, die overigens aan de woordsoorten en flexievormen gewijd is, zelfs nog ‘die Synonymik, die Lehre vom Bedeutungswandel und was sich sonst auf dem Gebiete der Wortbedeutung der bloss lexikalischen Darstellung abgewinnen und einer systematischen Bearbeitung unterwerfen lässt’ onderbrengen.Ga naar voetnoot3) Heeft het woord ‘Wortlehre’ Ries, die zo'n goed oog heeft gehad voor wat Sapir later als III en IV | |||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||
zou onderscheiden, blind gemaakt voor het verschil tussen woordvorming en grammatika, tussen grammatikaal gebruik der vormen en concrete woordbetekenis? Komt daarbij misschien de vooropgevatte mening, dat de lexikoloog slechts woordeboeken te maken heeft en dat er geen lexikologie als aparte discipline met eigen wetenschappelike methodes bestaat noch recht van bestaan heeft? Trouwens, ook Jespersen maakt geen scherpe scheiding tussen woordafleiding en flexie en bij hem is toch zeker van geringschatting der lexikologie als wetenschap geen sprake. Ik moet bekennen, dat Jespersen's houding tegenover de woordvorming mij nog meer verbaast dan die van Ries. Jespersen is er zich van bewust, dat hij zich aan kritiek zal blootstellen door woordvormings- en flexie-formantia door elkaar te behandelen; zijn rechtvaardiging zoekt hij daarin, ‘that it is hard, not to say impossible, to tell exactly where the boundary has to be drawn between flexion and word-formation’Ga naar voetnoot1), en als voorbeeld haalt hij dan 't Franse paysanne: paysan aan, dat hij niet buiten verband met bonne: bon kan zien. Ja zeker, ook de Fransman zal hier wel een verband voelen, maar tegelijk voelt hij toch ook, dat la paysanne dezelfde syntaktiese functies kan hebben als le paysan: beide kunnen subject of object zijn of van een praepositie afhangen en een adjectief of andere bijvoeglike bepaling bij zich krijgen, bij beide is de verbinding met het lidwoord iets volkomen natuurliks; dat alles is bij het vrouwelike adjectivum bonneGa naar voetnoot2) onmogelik. Mij dunkt: deze syntaktiese verschillen zullen toch voor het taalgevoel gewichtiger zijn dan de formantiese overeenstemming paysanne: bonne. Jespersen's standpunt tegenover de woordvorming klopt goed met de definitie, die hij van Sweet overneemt voor de begrippen grammatika en lexikologie: ‘Grammar deals with the general facts of language, and lexicology with special facts’Ga naar voetnoot3). Hier ga ik liever met Kruisinga mee, die meent ‘with all the respect that is due to Sweet that what he gave was a sample of English common sense’, waardeerbaarder in ‘practical life’ dan ‘in the search of truth’Ga naar voetnoot4). Trouwens, dat Sweet's kriterium niet | |||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||
geheel opgaat, erkent ook Jespersen, wanneer hij de semasiologie, hoewel deze deals with ‘general’ and not with ‘special' facts’, uitsluit van zijn ‘philosophy of grammar’Ga naar voetnoot1). 4. Dat zich zulke meningsverschillen voordoen bij het tegenelkaar-afbakenen der verschillende gebieden der taalwetenschap, hangt samen met de relativiteit der grenzen tussen linguistiese kategorieën. Taalwetenschap is nu eenmaal geen exacte wetenschap. Tussen de verschillende onderdelen der synchroniese linguistiek - hetzelfde geldt voor de diachroniese - bestaan overgangsgebieden; zo lopen phonologie en woordkunde dooreen, wanneer een taal sandhi-regels bezit of wanneer voor het woordeinde bepaalde ‘Auslautgesetze’ gelden of wanneer het woordaccent aan zekere regels gebonden is; op dergelijke wijze is het zinsaccent van belang zowel voor de phonologie als de syntaxis; en zo komt het ook bij lexikologie en grammatika voor, dat, zoals Jespersen het uitdrukt ‘the two fields may sometimes overlap, and that there are certain things which it will be necessary or convenient to treat both in grammar and in dictionary.’Ga naar voetnoot2) Engelse gevallen van die aard worden in het reeds geciteerde opstel van Kruisinga vermeld,Ga naar voetnoot3) b.v.: the man was killed in a motor accident; the man was killed by a burglar; de Nederlandse vertaling is in het eerste zinnetje ‘is omgekomen’, in het tweede ‘werd gedood’; in het Nederlands is er dus een lexikalies verschil en in het Engels kan het geval zowel in grammatika als in lexikon behandeld worden. Een zodanig geval uit het Nederlands is bijvoorbeeld: ik rijd gemakkelik vandaag; de wagen rijdt gemakkelik vandaag; deze weg rijdt gemakkelik vandaag; de beschouwing van zulke zinnen kan bij de uitdrukkingsmiddelen voor de betrekkingen tussen concrete begrippen (‘concepts’), m.a.w. in de syntaxis, worden ondergebracht, maar ook in het lexikon, sub voce rijden, of in een handboek van de lexikologie of haar onderdeel de semantiek. Ten slotte sta ik nog stil bij de trappen van vergelijking. Dat deze niet in de syntaxis behoren te worden behandeld, is klaar;Ga naar voetnoot4) | |||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||
daar kunnen de verbindingen comparativus + dan of als, superlativus + van ter sprake komen, evenals constructies van het type vol van, trots op, de vijfde van de rij er recht hebben op een bespreking; maar de comparatief en superlatief op zichzelf zijn evenmin syntaktiese kategorieën als de positief. Een vraag, die moeiliker is op te lossen, is deze: of de comparatief en superlatief afgeleide woorden zijn in de zin van Sapir's kategorie II dan wel grammatiese vormen in de zin van kategorie III. Een comparatief en een superlatief worden syntakties net zo gebruikt als andere adjectiva, zij kunnen dezelfde flexie-uitgangen aannemenGa naar voetnoot1) en net zo als de positivi komen zij ook als adverbia voor. Er schijnt dus alle aanleiding te zijn om deze formaties op één lijn te stellen met afleidingen, zoals bijvoorbeeld ook de verkleinwoorden dat zijn, die ook dit met de trappen van vergelijking gemeen hebben, dat ze, evenals deze bij verreweg de meeste adjectiva kunnen voorkomen, bij bijna alle substantiva gevormd kunnen worden. Toch is, dunkt mij, het taalgevoel weifelender bij comparativus en superlativus dan bij de deminutiva en voelt men gene minder zuiver lexikologies dan deze, maar tot zekere hoogte grammaties. Komt dat daardoor, dat de deminutiva substantiva zijn, m.a.w. in de regel als de primaire termen optreden van de ‘junction’- en ‘nexus’-verbindingen,Ga naar voetnoot2) terwijl de comparatieven en superlatieven evenals andere adjectiva en adverbia gewoonlik secundaire of tertiaire termen zijn? De primaire term heeft een dominerender positie, doordat de vorm en de plaats der andere termen er door bepaald worden; zo is dan ook in het goede mannetje; een goed mannetje; de mannetjes kwamen binnen de vorm van adjectief (secundair junction-element) en verbum (secundair nexus-element) afhankelik van mannetje, mannetjes, maar in een groter(e) afstand, een groter verschil, groter(e) afstanden, hij wordt groter, dat plan moeten wij groter opzetten, een groter opgezet plan zijn de comparativi als secundaire en tertiaire termen (al naar ze adjectiva of adverbia | |||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||
zijn) afhankelik van de substantiva en werkwoordvormen. Brengt dat misschien mee, dat men ze zwakker als lexikologiese formaties voelt? De aanwezigheid van bruggen tussen grammatika en lexikologie is geheel in overeenstemming met het wezen der taal, en wanneer wij somtijds niet precies kunnen uitmaken, welke der twee disciplines grotere rechten op zulke bruggen kan doen gelden, dan is ook dat voor de taalkundige iets heel gewoons. Zulke grensmoeilikheden ontslaan hem echter niet van de verplichting om zijn wetenschappelike stof zo goed mogelik overeenkomstig het taalgevoel der leden ener taalgemeenschap in te delen. Hierbij moet men m.i. tot de onderscheiding van grammatika (vormleer + syntaxis) en lexikologie komen en de woordvorming tot deze laatste rekenen.Ga naar voetnoot1) Evenals de onderscheiding van Sapir's kategorieën III en IV van groot belang is voor het afbakenen van de syntaxis tegenover de vormleer, is de tegenstelling tussen kategorie II enerzijds en III, IV anderzijds van integrerende betekenis voor de grensbepaling tussen grammatika en lexikologie.
Leiden. N. van Wijk. |
|