spraak.... aanvaarden als de beste basis voor een spellingrègeling. Te betwijfelen valt evenwel, of zijn waarde voor het spellingònderwijs even groot is.’
In een vrij uitvoerig hoofdstuk lezen we daarna de invloed der verschillende spellingen op de taalmethodes voor het lager onderwijs. De aanhangers van De Vr. en Te W., Den Hertog en Lohr, gingen uit van de stelling: taal is klank + zin, en schreven voor: ‘practische en afwisselende oefeningen in het scherp bezien en nauwkeurig weergeven van woorden’. De aanhangers van Kollewijn, waarvan Van Strien de voornaamste was, baseerden hun onderwijs op: Taal is Klank. Van der Velde toont aan hoe Van Strien zich in allerlei bochten moet wringen om bij zijn spellingonderwijs zijn beginsel trouw te blijven, en ontwikkelt in het derde hoofdstuk zijn methodologische, taalkundige, didactische, en psychologische bezwaren tegen fundering van het spellingonderwijs op auditieve grondslag. Hij meent dat het fout is eenzelfde uitgangspunt te kiezen voor het eigenlijke taalonderwijs en zijn onderdeel spelling, en houdt het niet voor onmogelijk dat de gewoontevorming door Van Strien beoogd en door velen na hem eveneens nagestreefd, fataal heeft gewerkt op ons spellingonderwijs. Op grond hiervan meent hij dat we de kinderen bij het spellingonderwijs een vast criterium moeten geven in de woordvorm.
Om dit te bewijzen geeft hij de resultaten van de experimentele onderzoekingen van Lay, Pedersen, Zyve (uitgaande van onderzoekingen op dove kinderen), Métral, Payot. Intussen heeft hij bezwaren tegen de wijze van experimenteren, vooral bij de Duitsers, die uitgaan van het losse woord, en doet zelf een onderzoek, uitgaande van taal en spraak van het kind.
Hij heeft daarvoor a vrije opstellen laten maken en b opdrachten laten uitvoeren. De alphabetische woordenlijst hieruit samengesteld bevat 1259 woorden, waarvan 776 niet ‘lauttreu’ zijn. Dat is 60,9 %.
Op grond van deze onderzoekingen meent de schrijver de conclusie te mogen trekken dat zijn uitgangspunt juist was, en dat de uitspraak van het algemeen beschaafd niet de grondslag kan zijn van het spellingonderwijs, waar men van den beginne aan de nadruk moet leggen op visuele instudering.
Wellicht was Van der Velde consequenter geweest als hij bij zijn tellingen rekening had gehouden met svarabhakti, sandhi, apocope, en enkele andere verschijnselen. Hij vermeldt wel de reden