De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Aankondigingen en mededelingen.De Nederlandse ‘expansie’ in Duitsland trekt in de laatste jaren sterk de aandacht van verschillende onderzoekers. Nadat onlangs Muller in dit tijdschrift,Ga naar voetnoot1) naar aanleiding van een artikel van Mitzka, een samenvattend overzicht heeft gegeven, zijn er alweer nieuwe studieën over dit onderwerp verschenen.Ga naar voetnoot2) Hier moge in dit verband gewezen worden op een boekje van Fritz Karg, Flämische Sprachspuren in der Halle-Leipziger BuchtGa naar voetnoot3). De schrijver geeft hierin een overzicht van de kolonisatie in Noord-Duitsland, vooral in de 12de eeuw, en bespreekt zodoende niet alleen die door de Vlamingen, maar ook die door de Hollanders e.a., waarbij het wel eens moeilik blijkt, de begrippen Nederlands en Nederrijns uit elkaar te houden. Dat inderdaad allerlei Nederlandse stammen aan de kolonisatie hebben deelgenomen, blijkt o.a. uit Helmold, die, wanneer hij het heeft over de daden van Albrecht de Beer (midden 12de eeuw), zegt:Ga naar voetnoot4) misit Traiectum et ad loca Reno contigua, insuper ad eos qui habitant iuxta oceanum et patiebantur vim maris, videlicet Hollandros, Selandros, Flandros, et adduxit ex eis populum multum nimis et habitare eos fecit in urbibus et oppidis Sclavorum. Op het histories overzicht volgen de taalkundige gegevens. Dat ‘eine ndl.-nd. Sprachschicht.... im 12. Jahrhundert als sprachliches Substrat in hiesiger Gegend gesessen haben [dürfte]’Ga naar voetnoot5), blijkt niet alleen uit de eigenaardige klankontwikkeling in de buurt van Leipzig, maar ook uit de woordenschat. Men vergelijke b.v. paander (< mlt. panariumGa naar voetnoot6): Bähnert, kik-vors: Kecke, hark: Harke e.a. De stof is, doordat het meermalen leenwoorden betreft, nauw verwant aan die, welke door Frings in zijn ‘Germania Romana’ is behandeld. Zo vraagt men b.v. bij het woord Kaldaunen ‘ingewanden’, dat door Karg als een Keuls volkswoord wordt aangewezen, welke weg deze ontlening aan 't Romaans gevolgd is. Alles te zamen genomen, een interessant boekje, ook voor Nederlandse taalkundigen. M.S. | |
[pagina 334]
| |
Duitse dialektstudie.
De studie van de dialekten heeft in de laatste tien jaar een dusdanige omvang aangenomen, dat er behoefte bestaat aan een ‘Prinzipienlehre’; immers voor ieder taalkundige is het nodig te weten, wat de dialektgeografie wil en kan, welke de voornaamste problemen zijn en wat er tot nu toe is gepresteerd. Bach heeft, vooral steunend op het werk van Frings, in een pas verschenen boek ‘Deutsche Mundartforschung’Ga naar voetnoot1) getracht, zulk een wegwijzer voor het Duitse taalgebied te geven. Hij begint met een histories overzicht om dan een afzonderlik hoofdstuk te wijden aan Wenker's Sprachatlas. Daarna komt de ‘Deutung der Sprachkarten’ ter sprake: de kwestie van de dialectgrenzen, de isoglossen, de kernen en periferieën, terwijl een groot aantal kaarten op gelukkige wijze begrippen als kontaminatie, hyperkorrekte vormen, relikten, betekenisdifferentiëring illustreren. Voorts wordt de samenhang van dialektgeografie en verwante gebieden, zoals volkskunde en toponymie, besproken; terecht merkt de schrijver op, dat, al moet dan ook soms de eigelike taalkunde op de achtergrond treden, daardoor echter ‘Ausblicke eröffnet und Aufgaben gestellt worden sind, von denen die Textphilologie sich nichts hat träumen lassen’.Ga naar voetnoot2) Bij de behandeling van de ‘Aufgaben der deutschen Dialektgeographie’ wordt erop gewezen, dat de onderzoekingen tot dusver in de eerste plaats de klanken, in mindere mate de vormen, en de woorden betreffen; dat daarentegen de woordvorming en de syntaxis te veel verwaarloosd zijn. Ten slotte eist B. voor de dialektgeografie de belangrijke plaats op, die haar toekomt in de taalwetenschap: ‘Allzu lange hat die deutsche Grammatik wie die Sprachwissenschaft, in verknöcherndem Betriebe befangen, sich dünkelhaft vor der aufstrebenden Mundartforschung verschlossen’.Ga naar voetnoot3) ‘Wer weiterhin ohne gründliche Kenntnis der deutschen Mundarten und ihrer geschichtlichen Entwicklung und nur auf Grund der schriftlichen Quellen sich mit unserer Muttersprache beschäftigt, gleicht einem Botaniker oder Zoologen, der nur Petrefakte, Herbarien oder Museen studiert und mit geschlossenen Augen vorüber geht an der lebendigen Natur der weiten Gotteswelt und ihrem unendlichen Reichtum’.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 335]
| |
Hier en daar werpt de schrijver ook een blik op de dialektstudie buiten zijn land; zo vergelijkt hij de Franse en de Duitse taalatlas; zo ontmoet men er de namen van Nederlandse dialektgeografen. Maar in hoofdzaak worden de problemen behandeld aan de hand van de Duitse en in 't bizonder van de Rijnse dialekten, ‘nicht nur deshalb, weil diese mir besonders naheliegen, nicht nur deshalb, weil sie am gründlichsten und vorbildlichsten durchforscht sind, nicht nur, weil sie besonders anschaulich, einprägsam und klar sind - sondern vor allem, weil es von dem in diesem Buche ausschlaggebenden didaktischen Standpunkt aus ein unverzeihlicher Miszgriff wäre, eine Fülle von im Raume nicht zusammenhängenden und nur in der Idee miteinander zu verbindenden Einzeltatsachen dem den Eingang zur Mundartforschung suchenden Leser vorzuführen’.Ga naar voetnoot1) Het minst gelukt schijnen mij de laatste hoofdstukken, in 't bizonder het laatste ‘Von der Lebensbezogenheit der deutschen Mundartforschung’, waar de politieke aap duidelik uit de mouw komt. Maar in 't algemeen verdient dit boek in de handen te komen van ieder, die met dialektstudie begint, terwijl ook de meer gevorderde het niet zonder nut ter hand nemen zal. M.S.
In aansluiting bij Schönfeld's bovenstaande aankondiging vestigen wij de aandacht op een tweede publicatie, eveneens bestemd om in te leiden tot taalgeografiese studie, nl.: Friedrich Maurer: Volkssprache. Abhandlungen über Mundarten und Volkskunde, zugleich eine Einführung in die neueren Forschungsweisen, mit 21 Kartenbildern im Text (Erlangen - Palm und Enke - 1933. Prijs M. 5.-). Deze bundel bevat acht opstellen en voordrachten, waarvan de titels reeds aanduiden dat ze van principiële betekenis zijn. De drie eerste handelen over Volkssprache, Volkssprache als Teil der Volkskunde en Geographische und soziologische Betrachtung in der neueren Sprachgeschichte und Volkskunde (een nog ongedrukte Antrittsvorlesung). Hier wordt uiteengezet hoe de studie van volkstaal, met alle karakteristieke eigenaardigheden past in het bredere kader van de volkskunde. No. 4 en 5 (Der Atlas der deutschen Volkskunde, Die deutschen Mundarten und ihre Erforschung) geven, evenals No. 3, een kijkje in de methode van het Duitse dialektgeografies onderzoek, waaraan de schrijver voor Oberhessen - blijkens de vele toelichtende kaartjes - zelf ijverig deelgenomen heeft. No. 6 handelt over Der Verkehr als | |
[pagina 336]
| |
sprachgestaltende Kraft, en toont met voorbeelden aan, welke woorden wèl en welke niet aan het verkeer weerstand bieden. De in volkstaal veelvuldig voorkomende contaminatie wordt besproken en met voorbeelden toegelicht in No. 7 (Über Arten der deutschen Wortbildung, besonders Wortkreuzungen), terwijl ten slotte in een beschouwing over Sprachwandel und Lautgesetz met kritiek en bezonnenheid een veelbesproken vraagstuk behandeld wordt.
Nomina geographica neerlandica. Het onlangs verschenen negende deel van dit werk (Leiden - E.J. Brill - 1934, 160 blz. Prijs f 4,30) heeft weer een rijke inhoud. M. Schönfeld geeft een degelik overzicht van Het onderzoek der plaatsnamen van Nederlandse oorsprong in de laatste jaren, zowel in Noord-Nederland als in Zuid-Nederland. - A.A. Beekman handelt over Hypercorrecte vormen bij plaatsnamen (b.v. Terheide, Goederede, Bommenede, Ammerzoden). - W. de Vries bespreekt Het eerste lid van Dordrecht en een groot aantal Groninger plaatsnamen. - P.L. Tack bespreekt Walchersche plaatsnamen en C.A. Kuysten Eindhovensche plaatsnamen. - J. Prakken bestudeerde De Esch te Enter met de daarbij behorende namen. - J.W. Muller geeft een uitvoerige etymologiese studie over Amsterdam en Amstel. Een namenregister besluit dit deel.
Deftige en gemeenzame taal is de titel van de redevoering, die Dr. G.G. Kloeke uitsprak bij de aanvaarding van het hoogleraarschap te Leiden (Groningen - J.B. Wolters - 1934). Hij lichtte zijn betoog voornamelik toe met voorbeelden, ontleend aan de aanspreekvormen, waarbij hij een nieuwe verklaring gaf van jullie, dat z.i. te scheiden is van gijlieden, en veeleer ontstaan is uit jollie (N joulie).
Het Straatlied. Dat de in deze jaargang (blz. 133) aangekondigde bundel straatliederen, door D. Wouters en Dr. J. Moormann uitgegeven, met belangstelling en ingenomenheid ontvangen is, blijkt wel uit het feit dat nu reeds een Nieuwe Bundel kon verschijnen, door dezelfde verzamelaars en bij dezelfde uitgever (U.M. Holland - Amsterdam) met zorg en smaak uitgegeven. In dezelfde rubrieken is weer een grote verzameling oude en nieuwe liedjes - zelfs uit de allerlaatste tijd - bijeengebracht. In een nieuwe Inleiding worden opmerkingen en bezwaren, waartoe het eerste deel aanleiding gaf, uitvoerig besproken en weerlegd. C.d.V. |
|