De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAanteekeningen bij zeventiende-eeuwsche rederijkerstaal.Wij moeten Dr. v.d. Laan erkentelijk zijn, dat hij de aandacht heeft gevestigd op een belangrijke verzameling rederijkersspelenGa naar voetnoot1) en er daarna enkele van heeft uitgegeven. Ook uit deze stukken toch is voor den lexicograaf een schat van tot nu toe onbekende of zelden voorkomende woorden en zegswijzen te gaâren, die voor de verklaring heel wat moeite vereischen.Ga naar voetnoot2) Verschillende moeilijkheden zijn door V.d. Laan opgelost, doch er blijven nog zóó vele over, dat een nauwkeurige nalezing niet overbodig is. Beperk ik mij tot het eerste stuk, dan tel ik minstens veertig plaatsen, die m.i. een aanteekening behoefden. Uit het verband kan men dikwijls opmaken, wat de beteekenis moet zijn van vele onduidelijke plaatsen; vandaar wellicht dat V.d. Laan ze onverklaard liet, doch dat een verklaring niet altijd gemakkelijk was, bewijst V.d. Laan's eigen commentaar, die ik wat nader wensch te beschouwen, zoowel wat den vorm als wat den inhoud betreft. Naar den vorm zijn zonderling verklaringen als bl. 9, vs. 107: Mits dat gij sterck sijt int laboreren, waar het ww. verklaard wordt | |
[pagina 304]
| |
Elck vraagt, vs. 272: Hoe was sijnen name? Laet mij dat hooren op avontuere. V.d.L. verklaart: op avontuere, op goed geluk. Zeker, dat kan op a. beteekenen, doch wat helpt zoo'n verklaring? De bedoeling is: laat mij zijn naam hooren, misschien ken ik hem en kan ik u inlichten. Vs. 311 is bekinninge verklaard door ‘kennis’. De zin is dus: neemt daar kennis van, doch wij zouden zeggen: weet dat wel of dat moet je weten. Ook een verklaring van manneken (vs. 373) door ventje, baasje en van den volgenden regel: gij leest u lesse wel sonder briefken, door: gij leest uw les uit het hoofd, is toch zeker niet afdoende. Een duidelijk voorbeeld van wat ik bedoel met mijn bezwaar tegen den vorm is ook vs. 368: Eygen oorboor is een cloeck geselleken tot uwen avijse. Hier krijgen we als commentaar tot = ten opzichte van; avijse, gedachte; dus: ten opzichte van uw gedachte. Maar wat is dat voor Nederlandsch en wat helpt zulk een verklaring? Eveneens reken ik tot deze gevallen bl. 53, vs. 179, waar ‘sijn gebet ontluycken’ wordt verklaard door ‘zijn gebed aan den dag brengen’, waar Dr. v.d. Laan waarschijnlijk bedoelt: met zijn gebed voor den dag komen. Liever dan lang bij den vorm stil te staan, wil ik wijzen op verschillende plaatsen, die eenige aanvulling behoeven of waar mijn verklaring afwijkt van die van Dr. v.d.L. bl. 9, 110: bekende, niet ‘bekend met de rechte wijze van zoeken’ maar ‘verstandig’; vgl. mnl. onbekent, dom. bl. 13, 160: Ick come geloopen als een calant (snaak). Van snaakschheid is hier geen sprake en blijkt ook uit het vervolg niets. Bovendien zegt Magere, dat hij ‘dorre ende luchtich is na zijn bestier’, dus bleek en mager, waaruit volgt dat calant hier de bet. moet hebben van arme schooier, wat blijkt uit vs. 237, waar op de woorden van Elck: Gij dunckt mij een calantgen, Magere antwoordt: Ick ben een schamel bloet. Bevestigd wordt deze opvatting door vs. 238, waar hij een trawantgen (bedelaar) wordt genoemd. vs. 190 verdienen is niet ‘naar verdienste beloonen’, maar eenvoudig ‘beloonen’ (vgl. vs. 202; Mnl. Wdb. VIII, 1588). vs. 197: De verklaring van Ick sal soo veel appelen als peren bringen door ‘het is lood om oud ijzer’ is hier stellig onjuist. Magere bedoelt, dat zijn zoeken geen resultaat zal opleveren: hij brengt geen appels: ook geen peren thuis. Vgl. hiermede de Bo, 55.: noch appels noch peren weten, geenen inhoud van de zaak weten. | |
[pagina 305]
| |
door ‘zijn best doen’. Wat wil dat zeggen: sterk zijn in het zijn best doen? Laboreren, mnl. labeuren, beteekent in het algemeen arbeiden, werken; daarna ‘landbouw werk verrichten’. De bedoeling van deze woorden is dus: omdat jij flink kunt werken, sterk en krachtig bent; vs. 199: Pijnt luttel te draelen, waar ‘pijnt’ verklaard is door ‘doe uw best’. Wie zegt nu in het Nederlandsch: doe je best niet te talmen, waar de bedoeling is van een aansporing, dus: talm niet! vs. 214 zegt Magere: siet wat voor leyskens; de verklaring luidt van dit laatste woord: liedjes. Volkomen juist; leiskens zijn een soort liedjes. Maar wat wil nu de geheele zin zeggen? Wat heeft men aan zulk een aanteekening? vs. 200: op alle bede is niet ‘uitgekozen op elk (nl. elcks) verzoek’, maar heeft de beteekenis van ‘alst u blieft’. Zie mijne uitgaaf der Drie kluchten uit de zestiende eeuw, bl. 151. vs. 220: Hier zou ik willen vragen kan ‘strepen’ niet worden opgevat in den zin van krijtstreepje aan den wand om het gelag (de witten) aan te geven, terwijl ‘blijven’ dan moet worden opgevat in den zin van sterven. De beteekenis is dan: Er sterven zooveel aan het brassen en slempen. Ik herhaal, dat dit slechts een gissing is tegenover die van V.d. Laan. vs. 243: Gij speelt nochtans van de droge boomen wordt verklaard door: ge zijt kaal gekleed. Zonder eenige verdere commentaar zal het den lezer moeilijk vallen deze beteekenis daaraan te ontleenen; slechts wanneer hij ‘boomen’ opvat als samengetrokken vorm van ‘bodemen’ en de speciale beteekenis van ‘spelen’ kent uit verbindingen als: mooi weer spelen, schampavie spelen, laadje gat sp., mesken uit sp., bekje bij sp., hand in de sack sp. (= stelen), handen van spelen en dergelijke, zal de beteekenis van dezen zin, nl. arm, berooid zijn, hem duidelijk worden. vs. 257: Wat, Magere Tijt, verkrevelen moetje, volgens V.d.L. moet Magere T. door jeuk vergaan, wat me nog al moeilijk toeschijnt, tenzij men ‘jeuk’ opvat in den zin van kittelende lust of begeerte; vgl. mnl. vercrevelstertenGa naar voetnoot1), door onbevredigden lust omkomen; Sp. d. Minnen, 5532: Dan salse vercrevelen in Venus forneys; Cristenkercke, 915: Wij weten, dat ghij vercrevelt inden koij (podex) upt meisken moy. vs. 288: Noijt sulcken copie wordt vragenderwijze verklaard als n.s. beschrijving, verhaal. Neen ‘copie’ heeft hier den zin | |
[pagina 306]
| |
van iets dat op iets anders gelijkt, iets dergelijks; vgl. Mnl. Wdb. III, 1881: Om anders val die lieden pinen: wie sach noit de copie? Antw. Idiot. 696: Geen kopij zijn tegen, er de vergelijking niet mee kunnen doorstaan. vs. 301. Voor vs. 301: mijn selve (jaag ik) in den sack zou ik willen verwijzen naar vs. 639: Gij jaecht u selven in den sack, welcken sack bediet ons de helle vol van verdriet. vs. 316: Bij die grepe grijpt behoeft niet te worden gedacht aan de greep van een jachtgeweer. De verbinding kan worden vergeleken met ‘zijn slag slaan’, sijn vlucht vliegen, enen jacht jagen, dat gedinge dingen, een sucht suchten (Mnl. Synt. § 195), enz. en staat, wat beteekenis betreft, gelijk met het in vs. 317 voorkomende ‘nijpt’. vs. 335: Dit horenken heet Geconfijte Leugen, gij hoorde noijt geen scherper vliegerken. Hier vraagt V.d.L. of ‘vliegerken’ jagertje kan beteekenen en vergelijkt daarbij het mnl. vlieger, iem. die op de vogeljacht gaat. Ontkennend zou ik op die vraag antwoorden, al was het alleen maar, omdat het horenken niet jaagt; dat doen de twee honden. Vliegerken heeft hier de bet. van manteltje, dat de waarheid op slimme (= scherpe) wijze weet te verhelen: Elck ‘kleedt zijne leugens met de schoonste woorden’ (vs. 341); vgl. ook Harrebomée, II, 65: Hij heeft de waarheid een manteltje omgehangen. vs. 365: En al blaese ick somtijts ter laveye, hij achtet cleyne, en loopt als een snelleken. De verklaring van laveye door ongeoorloofde jacht, strooperij, door geen enkele oude plaats te staven, is m.i. onjuist. Hier past de beteekenis ‘rust’, die lavei in de 17e eeuw heeft (Ndl. Wdb. VIII, 1181); vgl. ook ndd. lawei, feierabend, rŭhezeit. vs. 392: Seerte = pijn. Eerder ‘wonde’, daar een dier pijn niet geneest door 't lekken met zijn tong, maar wel een wond. vs. 433: ontsaege ick niet u dulheyt gram. De bet. zinneloosheid, dus waanzin, krankzinnigheid, hier aan ‘dulheyt’ toegekend, is niet de ware. Dulheyt beteekent hier toorn, gramschap; vgl. De Bo, 281: dul, gram, toornig. vs. 452: Dus come ick tuijs met ijdele flassen. Hier verklaart V.d. Laan de beide laatste woorden door ‘ledige flesschen’; volkomen juist, doch de bedoeling is: met leege handen, zonder resultaat. vs. 386: Bij dit vers kan worden verwezen naar De Bo, 7: aanhebben, aan zich hebben, medebrengen, vorderen. Zoo een boek maken heeft veel opzoeking en studie aan. | |
[pagina 307]
| |
vs. 489: Getogen beteekent hier: medegekregen, medegebracht. vs. 491: Noyt sulcken onsege. Van een ‘nederlaag’ is hier geen prake, wèl van een ramp. Ook het 17e eeuwsche nederlaag komt voor in den zin van: ongeluk, tegenspoed. vs. 510: Twee honden, daer Elck Een af gaf den spoor, den te volgen weg van (= voor) aangaf. M.i. die door Elck werden aangespoord, aangehitst. Voor dit gebruik van ‘geven’ zie Mnl. Wdb. II, 1798. bl. 43, vs. 3: Naer zou ik opvatten in den zin van ‘nabij’; vs. 11: Lantpol is niet een boerepummel, maar eenvoudig een boer; vgl. Kil. land-pol, rusticus. bl. 44, vs. 31: Gij cont wel jocken beteekent: gij kunt veinzen, bedriegen, zooals ook blijkt uit de woorden van Heymelijck: Gij sijt oock doortrocken. Van ‘schertsen’ is hier geen sprake. Evenmin is juist de verklaring van ‘den luijster slaen’, dat in het verband moet beteekenen: er goed van leven, een lui, lekker leven leiden. De oorsprong is mij duister. Dieventaal? bl. 47, vs. 64: Voor nest, schat, kan worden verwezen naar Brederoo, Koe, vs. 20 en de aant. van V. Rijnbach. bl. 48, vs. 81: En al claech ick, nijemant slaets mij gloos, geeft mij opheldering, verklaring. Waarvan? De bedoeling is: let op mij, ziet naar mij om. Dit ‘gloos’ behoort bij het ww. glozen in den zin van acht geven, letten op iets (Ndl. Wdb. V, 161); vgl. goom naast goomen. bl. 52, vs. 127: Hij valt op sijn pooten beteekent inderdaad in het Westvl. hij geeft gevatte antwoorden (De Bo, 884), doch die beteekenis kan hier niet gelden. Op deze plaats zullen deze woorden moeten beteekenen: hij komt telkens op 't zelfde neer, hij blijft bij zijn bewering; vgl. Tielebuijs, 146: De zot valt altijts op zijn platte 147 var. Hij slacht onse catte, met luttel verstants. bl. 52, vs. 139: Hooft geschodt, spotternij? Neen, invallende gedachte, wat hem in 't hoofd schiet; vgl. Drie Kluchten, 21, vs. 484: Och, daer schiet mij een geschot in mijn hoot, daar valt me wat in. bl. 52: Ick loop ter kercken duijcken en swijgen, mij verschuilen en stilhouden. Simpel verschuilt zich niet (dat doet Crimpert) en houdt zich ook niet stil, want hij bidt en spreekt tot Maria. Deze vaste verbinding moet hier beteekenen: ootmoedig stil afwachten wat er zal gebeuren. bl. 53, vs. 167: verteent is geen deelw. van tenen, plagen, | |
[pagina 308]
| |
maar een schrijffout voor verbeent, beetgenomen, verschalkt; zie Mnl. Wdb. VIII, 1466. bl. 55, vs. 215: Voor dats den keer, zoo gaat het goed, zie M. de Jong, Esb. van den blinden diet gelt begroef, aant. op vs. 256. bl. 55, vs. 221: Nu, Maria, quijt u selven, laet sijen // dewijl u vijngeren staen opt gladde. ‘Quyt u selven’, doe uw best, zegt V.d. Laan; liever: kwijt u van uw taak, voltooi uw werk (door de volle 100 nobels te geven), nu je toch eenmaal aan het ‘afschuiven’ bent. bl. 57, vs. 255: Vrijenden, die alleens gecleet sijn; vgl. Esb. van den blinden, 79. bl. 59, vs. 276: M.i. beteekent deze regel: Geloof me, daar is niets aan gelegen, je kunt er (tegen dat verlies) best tegen. bl. 59, vs. 281: ‘Vernemen’ heeft hier den zin van ‘zien’, ‘waarnemen’. Simpel beweert, dat hij er niets van terug zal zien. We hebben hier een constructie apo koinou: Gij sult nijet vernemen van dese nobelen; van dese nobelen meuchdij wel swijgen. bl. 60, vs. 394: Al wort hij bestijert, toegetakeld, zegt V.d.L. waarvan evenwel geen sprake is; hij wordt te pakken genomen, ‘geraect’ (bl. 116, vs. 481Ga naar voetnoot1)). Op de beteekenis van al = als had moeten worden gewezen (vgl. ook bl. 97, vs. 100; bl. 116, vs. 472). bl. 61, vs. 307: Wildijer nyet van, wil je er niet van weten? Neen: wil je niet scheiden van je gestolen geld, wil je het niet missen? bl. 62, vs. 330: Daer hadt gijt nijet, dat hebt ge niet geraden; de bedoeling is: daar zat de moeilijkheid niet, dat is het 'em niet. bl. 65, vs. 382: Geeft mij Maria min dan hondert planteijt (volop), beter: de volle honderd. bl. 66, vs. 402: olijkruijs, niet een met olie gezalfd kruis, maar een gewijd kruisje (zonder corpus), dat den stervende na ontvangst van het laatste oliesel en viaticum in de hand gegeven werdGa naar voetnoot2). bl. 66, 414: Maer nu sije ick en gij de helft van twee boeven. Dit schijnt een vaste uitdr. te zijn, blijkens Drie Kluchten. bl. 66, vs. 152: R. Wie dunct u dat ic bijn? D'A: De elft van twie boeven. | |
[pagina 309]
| |
bl. 95, vs. 45: De komma moet weg. bl. 97: twas eenen vont, ik heb het (geld) door list bemachtigd? Meester wil zeggen: het was een verrassing, ik dacht niet dat ik nog iets bezat: ik vond het op een geheim plaatsje, een verborgen hoekje (vs. 96 en 388). vs. 104: Bedryecht eenen boer, hoe gij u bedwijngt, met de zelfbeheersching, die ge bezit? Of meer een rijmlap, vraagt V.d. Laan. Neen bedwijngt = dwingt: op welke wijze ook gij u daartoe dwingt; dus: span je op alle manieren in; doe je best, hoe dan ook. bl. 102, vs. 214: In dese feeste geen frischer van juweele. Een lastige plaats, waarin de eerste drie woorden vragenderwijze worden verklaard: hier in den omtrek? Aan feeste die bet. toe te kennen lijkt me gezocht en gewaagd. Als ik een poging waag om dezen regel te verklaren, dan zou ik ‘dese’ opvatten in den zin van ‘tegenwoordige’ (Mnl. Synt. § 48) en ‘feeste’ als jaarmarkt (De Bo, 317; Schuermans, 122; Teirlinck, 420): het geheel zou dan kunnen beteekenen: op de hedendaagsche jaarmarkt is geen zoo'n frisch juweeltje van een koe te vinden. bl. 107, vs. 331: bepresen, l. begresen? bl. 111, vs. 390: de komma moet vervallen. bl. 111, vs. 399: verkeysermartse. Hier had moeten worden verwezen naar het mnl. keisermarct. bl. 112, vs. 407: Maer hoe dattet staet ick sal den man zijn, beteekent niet ‘ik zal “uw” man zijn’, maar toonen dat ik de man, de baas, ben. bl. 113, vs. 427: hoe dat sij is gehart moet worden vergeleken met hoe dattet staet in vs. 407. vs. 429: Achter ‘lucken’ moet een vraagteeken staan. Twijf van meester stelt de vraag: Is het gelukt? bl. 115, vs. 457: hij is oock out, hij is evenwel oud. Voor dit adversatieve gebruik van ook zie Mnl. Synt. § 121. bl. 118, vs. 9: Achter droevigh moet een komma staan; die achter sussen moet verdwijnen. bl. 123, vs. 112: Want tis de min, l. Wan (wanneer, indien) tis de min. Zie Mnl. Wdb. IX, 1644-1645. bl. 137, vs. 419: Mijnen geest noch weinich is bedroeft. Hier zou ik weinich opvatten als weenich, geneigd om te weenen, en niet als ‘een weinig’. F.A. Stoett. |
|