De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJespersen's theorie der ‘Ranks’. Kritiek en uitbreiding.In Jespersen's Philosophy of Grammar wordt bij de behandeling der woordsoorten en zinsdelen gebruik gemaakt van een methode, welke de materiële definitie tracht te vervangen door de formele.Ga naar voetnoot1) Om een enkel voorbeeld te noemen wijs ik op Hoofdstuk XI, waarin Jespersen eerst verschillende materieel belaste definities van ‘subject’ nagaat, vervolgens een nieuwe reeks met betrekking tot de onderscheiding van het zg. ‘psychologiese’ en het ‘logiese’ subject. Komt hij in de paragraaf over ‘Grammatical subject’ er eindelik toe zelf zijn definitie te geven, dan knoopt hij dadelik aan bij de zuiver formele leer der ‘ranks’ en bouwt met deze middelen zijn omschrijving op. Elk hoofdstuk van zijn werk bevat bewijzen voor de grote bezwaren, welke materiële definities in de grammatika met zich mede brengen. Het is wel mogelik, dat Jespersen bij de ontwikkeling van zijn fundamentele theorie der ‘ranks’ uitgegaan is van het begrip ‘rectie’, zoals Hjelmslev in zijn Principes | |
[pagina 258]
| |
de grammaire généraleGa naar voetnoot1) beweert. Onjuist is het echter te menen, dat Jespersen's ‘rangorde’ geïdentificeerd mag worden met de ‘rectie’, tenzij men dit begrip een volkomen nieuwe uitbreiding geeft. De grote verdienste van Jespersen is dan ook niet, naar Hjelmslev ten onrechte meent, dat hij het aantal subordinaties in de rectie beperkt heeft tot drie, een beperking welke Hjelmslev, na haar bewonderd te hebben, vervolgens bestrijdt - neen, zijn verdienste is juist geabstraheerd te hebben van de materiële belasting, welke het begrip ‘rectie’ ongeschikt maakte voor ruimer toepassing, ongeschikt maakte om als basis der strenge, formele theorie der woordsoorten en zinsdelen te dienen. Het begrip der ‘rangorde’ kunnen wij aanvaarden zonder hier in discussie te treden over de ook door Ehrling en Funke gestelde vraag, of aan de orde ‘primair-secundair’ wel een verschil in graad van gespecialiseerdheid ten grond ligt. Met behulp immers van dit begrip der ‘ranks’ wordt het mogelik over de classificatie der woorden te spreken, zonder van den beginne af door contingente empiriese verschijnselen en hun materieel belaste definities gehinderd te worden bij de opbouw ener grammatika. Juist dit formele karakter is een grote winst voor de wetenschappelike begripsvorming en Brøndal's standpunt is geheel het onze, wanneer hij zegt: ‘On ne pourra appliquer une méthode purement empirique pour résoudre ces problèmes, une telle méthode entraînerait une fâcheuse dépendance de faits spéciaux et par suite un rétrécissement arbitraire de l'horizon, tandis qu'il appartient bien à une théorie, non seulement de procéder à une analyse approfondie, mais aussi d'élargir l'horizon’Ga naar voetnoot2). Ook Jespersen heeft er naar gestreefd zijn rangorde-begrip zo volledig mogelik te zuiveren van empiriese inhouden. Dit blijkt wel voldoende duidelik uit zijn zevende hoofdstuk, waar wij zien hoe de terminologie toeneemt in abstractie van het empiriese. Spreekt hij eerst van een ‘word of supreme importance’, ‘a chief word’, later zegt hij - in toenemende mate formaliserend -, dat dit woord gedefinieerd, gequalificeerd, gemodificeerd wordt door een ander, dat op zijn beurt weer gequalificeerd wordt. De verhouding van het ‘belangrijke’ woord - een nog allerminst | |
[pagina 259]
| |
helder begrip - tot de andere woorden, wordt nu te recht herleid tot een verhouding tussen elementen, welke elkaar qualificeren. Ook dit wordt nog zuiverder formeel gesteld door te spreken van een rangorde van primair, secundair, tertiair. De verhouding van deze leer der ‘ranks’ tot de ordening der woordsoorten duidt Jespersen slechts zeer vluchtig aan: ‘The question of the class into which a word should be put.... is one that concerns the word in itself.... We have now to consider combinations of words, and here we shall find that though a substantive always remains a substantive and an adjective an adjective, there is a certain scheme of subordination in connected speech which is analogous to the distribution of words into “parts of speech”, without being entirely dependent on it’.Ga naar voetnoot1) Met deze povere aanwijzing moeten wij het doen. Uit Jespersen's woorden blijkt, dat de onderscheiding der woordsoorten niet tevens gezien wordt als de demonstratie van hun samenhang. Het lijkt zo, alsof men over het substantief (‘the word in itself’) spreken kon zonder tevens over andere woordsoorten te spreken. De systematiese eenheid der woordsoorten is hier dus uit het oog verloren. De mogelijkheid substantief of wat ook voor woordsoort te zijn berust op het voorkomen van andere mogelikheden dan deze. In de leer der woordsoorten is daarom een methode vereist, welke tegelijk met de definitie van het onderscheid de strenge samenhang voor den dag laat komen. Het is onmogelik tot een dgl. systeem te geraken, wanneer de definitie ener woordsoort gebruik maakt van verschillende criteria tegelijk zonder zorgvuldig en in de eerste plaats dat criterium toe te passen, wat als ordeningsprincipe de ganse eenheid van het systeem der woordsoorten draagt. Verzuimt men dit, dan spreken we inderdaad over ‘the word in itself’, waardoor het ons echter - naar wij zo juist zagen - niet mogelik is een woordsoort te bepalen. Nu is het Jespersen noodlottig geworden, dat hij zich over de verhouding van de leer der woordsoorten tot die der ‘ranks’ blijkbaar geen andere gedachten gevormd heeft dan dat deze laatste ‘analoog’ was aan de eerste, zonder geheel afhankelik van haar te zijn. Van welke aard immers is deze afhankelikheid? Indien de verhouding der woorden in ‘connected speech’ er een is van ‘subordination’, van op-elkaar-aangewezen-zijn, zó | |
[pagina 260]
| |
dat het ene woord afhankelik is van het andere, dan ligt het voor de hand te vragen of in deze afhankelikheidsbetrekking niet de gezochte samenhang met de leer der woordsoorten te vinden is. Welke vorm van ‘afhankelikheid’, zo moet onze vraag dan luiden, treffen wij tussen de woordsoorten aan? Welk ordeningsprincipe ligt m.a.w. als primair criterium van onderscheid en samenhang ten grondslag aan de woordsoorten? Een principe dus, waarvan ons reeds gegeven is, dat het 't ‘op-elkaar-aangewezen-zijn’ moet bevatten. Dit principe is bekend onder de naam van ‘functie’ der woorden. Onder de functie van een woord verstaan wij zijn geschiktheid te bepalen of bepaald te worden. Deze meer of mindere geschiktheid te bepalen of bepaald te worden impliceert dus een principe van graduele ordening. In deze graduele ordening staat bovenaan, datgene wat het meest geschikt is om bepaald te worden, d.w.z. het meest zelfstandige, onderaan datgene wat geschikt is om te bepalen. Het bepalende is het afhankelikere. Juist deze ordening echter lag ten grondslag aan Jespersen's beschouwing van de combinations of words. Ordening der woorden naar hun functie is dus ordening naar het graduele scala ‘zelfstandig-afhankelik’Ga naar voetnoot1). Ten grond aan de ordening der woordsoorten ligt dus een principe van systematisering dat - gezien zijn graduele structuur - steeds tegelijk onderscheid en samenhang tot uitdrukking brengt. De plaats van een woord in de fundamentele ordening der woordsoorten is dus als die van een getal in een ‘overal dichte’ getallenrij. Dit is nauwkeurig hetzelfde principe van ordening door Jespersen ontwikkeld. De scheiding van de leer der woordsoorten en die der woordgroepen is dus onhoudbaar. Hetzelfde fundamentele, strenge principe van ordening ligt aan beide ten grondslag. Jespersen heeft nu t.a.p. zonder te bemerken, welke beslissende stap hij deed, een andere identificatie wel voltrokken. Op blz. 97 a.w. zegt hij nl.: ‘It should be noted that the dog is a primary not only when it is the subject, as in the dog barks, but also when it is the object of a verb, as in I see the dog, or of a preposition, as in he runs after the dog’. Hij heeft hier dus de begrippen ‘primair, secundair etc.’ verbonden met die van subject en object; iets wat ook nog duidelik uitkomt in zijn later verschenen System | |
[pagina 261]
| |
of GrammarGa naar voetnoot1), waar hij wel zegt, dat er meer dan één ‘primary’ zijn kan, maar tevens subject en praedicaat in een ‘independent nexus’ aanduidt als resp. primair en secundair. Ook het verschil tussen direct en indirect object ‘is one of degree only’. Het is duidelik, dat op deze wijze de onderscheiding van subject en object, beide primair, uit een oogpunt van rangorde onmogelik wordt. Dientengevolge is Jespersen genoodzaakt een aantal gezichtspunten in de ontwikkeling dezer begrippen te betrekken, die op generlei wijze uit vorige afgeleid konden worden. Tevens echter is het niet duidelik geworden, of het woord-alszodànig in dezelfde betekenis ‘primair’ is, als wanneer het als subject beschouwd wordt en dus als zinsdeel. Het lijkt wel zoo alsof de leer der ‘ranks’, hoewel losgemaakt van die der woordsoorten, verbonden wordt aan die der zinsdelen. Hier komen wij dus aan een tweede onklaarheid in Jespersen's theorie, welke ditmaal voortspruit uit de dubbelzinnigheid van de term ‘subordination’, ‘afhankelikheid’, ‘behoren bij’. Stellig behoren Subject en Praedicaat bijeen, doch niet in dezelfde zin, waarin de nomina bijeenbehoren, of substantiva en adjectiva. Indien de ordening der woordsoorten gradueel is naar het criterium ‘zelfstandig-afhankelik’ dan betekent dit, dat in deze orde elk volgende woord minder geschikt is het laatste voorafgaande te vervangen.Ga naar voetnoot2) Bijeenbehoren in de leer der woordsoorten is dus: geschikt zijn elkaar te substitueren. Behoren tot eenzelfde woordsoort is niet anders dan: geschikt zijn voor elkaar in de plaats te staan. Subject en praedicaat - om bij deze groep nu maar te blijven - horen echter niet in dien zin bij elkaar, dat het een het ander kan vervangen, maar in die, dat de een op de ander aangewezen is, de een anticipeert op de ander, de beide leden zijn elkanders complement. Dezelfde verhouding bestaat tussen alle leden van de rij S - P - O - B. S is niet blijvend primair, ten opzichte van O is P primair. Voorlopig, d.w.z. om den wille der interpretatie is S als primair aangewezen, een prioriteit welke het om dezelfde reden overdraagt aan zijn complement. Zonder deze overdracht der prioriteit is het voortschrijden van het middellijk verstaan (= der interpretatie) ondenkbaar. | |
[pagina 262]
| |
Even onjuist als het is te spreken over het woord on itself, is het bedenkelik het subject, het object etc. opzichzelf te willen definiëren. Zoals het woord steeds samen met alle andere woordsoorten beschouwd moet worden, zo zijn de leden der ideale rij slechts te begrijpen in hun verhouding van naar-elkaar-verwijzen (S → P → O → B). In het scala der woordsoorten heeft elk lid zijn bepaalde plaats als een element in het periodiek systeem der scheikundige elementen. Ook in het scala der woordsoorten verwijzen de elementen naar elkaar, in zoverre het element 1 door het element 2 vervangen kan worden, met een contingente - op de aanwezige woordsoorten berustende - beperking dier vrijheid. De eenheid van het voor elkaar subintrerende komt op een niveau van hogere complicatie voor den dag als de eenheid van het elkaar completerende. Doch deze laatste eenheid omvat meer dan de eerste; zij omvat nl. juist datgene wat niet voor elkaar in de plaats kan treden, wat integendeel slechts bijeen kan horen mits beide leden semanties verschillen.Ga naar voetnoot1) Het semanties gelijke of substitueerbare herhalen is wel de grondvorm van alle syntaxis, maar slechts bodem waarboven de syntaxis zich verheft door de herhaling van het gelijke te breken tot de eenheid van het verscheidene. Slechts het verscheidene kan elkaar completeren, slechts het gelijke elkaar substitueren. Zo wordt het duidelik, dat Jespersen, terwijl hij de fundamentele middelen der ontleding van ‘connected speech’ gaf, tot belangrijk meer de eerste aanloop heeft voorbereid. Heeft hij enerzijds de beschouwingswijze, welke de taal met behulp van het begrip der ‘ranks’ analyseerde, ten onrechte gescheiden van de leer der woordsoorten, anderzijds heeft hij bij de behandeling der zinsdelen op onjuiste en niet voldoende consequente wijze van deze methode gebruik gemaakt. Door niet voldoende scherp te onderscheiden (de aard der ‘afhankelikheid’) ontging hem de diepere eenheid van het te onderscheidene.
April 1934. M.J. Langeveld. |
|