De Vlaamsche Gids. Junie. Franz de Backer geeft in de rubriek Hollandsche Letteren een lange reeks korte boekbesprekingen.
Dietsche Warande en Belfort. Mei. Urbain Van de Voorde publiceert een hoofdstuk Scholastiek en Mystiek uit een studie over Ruusbroec en de Geest der Mystiek. Anton van Duinkerken beoordeelt de jongste bundel, Tusschen tijd en eeuwigheid, van Henriëtte Roland Holst.
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Des. Als Een star in het licht van Boutens karakteriseert Herman Teirlinck het gedicht Márina Lécina van Werumeus Buning. - Bij de Consciencehulde werden redevoeringen gehouden door J. Muls, M. Sabbe, A. Vermeylen, F. Timmermans en Herman Teirlinck, alle in deze aflevering afgedrukt. - Floris Prims doet mededelingen, uit archiefstukken, over Het oudste tooneel te Antwerpen. - De Elckerlijc-studiën van Leonard Willems bevatten eerst een uitvoerige reeks emendaties, dan een volledige afdruk van het nieuwe handschrift en een Nota over de prioriteitsvraag Elckerlyc-Everyman, met nieuwe gegevens voor de prioriteit van de Nederlandse tekst.
Jan. Maurits Sabbe bespreekt uitvoerig Franse en Vlaamse Klaaggedichten over het Barrière-Tractaat. Jozef Muls publiceert Een onuitgegeven gedicht van Paul van Ostayen. Een nagelaten reeks aantekeningen van Karel de Flou handelen Over de beteekenis van enkele Toponiemen uit Westelijk Vlaanderen.
Het Boek XXII, afl. 2. W. de Vreese ontdekte een handschrift van Milenus Clachte, een bekend gedicht van Jan Baptist Houwaert, met een gecalligrafeerde opdracht aan de Prins van Oranje, waarvan facsimilé's opgenomen zijn.
Afl. 3. F. Kossmann geeft een bijdrage over Conradus Goddaeus en zijn Laus Alulae. Het blijkt dat deze niet onverdienstelike Lof van de Uil niet allen in het Latijn, maar ook in Nederlandse vertaling in een aantal drukken verspreid geweest is.
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXII, afl. 2. Een uitvoerig artikel van B.H. van 't Hooft over De Wandelende Jood is bedoeld als een aanvulling en tegelijk een kritiek op het gelijknamige proefschrift van Gielen. - H.H. Knippenberg vermeldt J.H. Schrant's oordeel over onze Middeleeuwsche letterkunde,