De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
De noordwest grens van het pronomen gεiGa naar voetnoot1).Een verzoek van Prof. Kloeke, hem enkele gegevens te verschaffen omtrent het gebruik van het pronomen gεi in de Betuwe, bracht mij er toe de grens van het gεi-gebied tussen Bennekom-Wageningen en de Bommelerwaard vast te stellen. Ook naar de voorwerpsvorm van gεi, benevens naar de voornaamwoorden, die men bezigt, wanneer men duidelik het meervoudige begrip wil uitdrukken, heb ik een onderzoek ingesteld. Beschrijving van de grenslijn. Benoorden de Rijn is Rhenen (L 8) de meest westelik gelegen plaats, waar gεiGa naar voetnoot2) gezegd wordt. In Elst (L 7), grotendeels behorende tot de gemeente Rhenen, gebruikt men jεi. Maar de gεi-grens steekt bij Rhenen de Rijn niet over, de ten zuiden ervan gelegen dorpen hebben gεi. Eerst in Rijswijk (L 2), juist waar de Rijn van naam verandert, wordt het ja·i. De grenslijn loopt vandaar tussen Rijswijk-Zoelmond | |
[pagina 200]
| |
(K 40a) - Asch (K 41) ter ener zijde, Maurik (L 3) - Zoelen (L 41) - Buren (L 40) ter anderer zijde door. De plaatsen aan weerskanten van de Linge: Buurmalsen (K 79), Tricht (K 79a), Deil (K 78), Enspijk (K 78a), Beesd (K 77), Rumpt (K 78b), Gellicum (K 78c), Rhenoy (K 77a), Acquoy (K 77b) en Asperen (76) hebben gεi, terwijl die aan de Lek: Ravenswaay (K 40b), Beusichem (K 40) en Kuilenburg (K 39) ja·i bezigen. Niet door de Linge wordt hier het gεi-en ja·i-gebied gescheiden, maar door de ‘velden’, de streek lage weilanden. Zo is de toestand tot de Diefdijk, westelik ervan vormt de Linge wel de grens. Heukelem
(K 75) en Spijk (K 75a) hebben gεi, Leerdam (K 73), Oosterwijk (K 74a), Kedichem (K 74) en Arkel (K 70) ja·i. In Gorkum hoorde ik maar een enkele keer gεi, het gewone voornaamwoord voor de twede persoon is er ja·iGa naar voetnoot1). De gεi-grens blijkt niet geheel samen te vallen met Te Winkels N.-W. grens van het Noordbrabants, ook niet met die van het Nederbetuws en Westbrabants met het Utrechts, zoals Van Ginneken die geeftGa naar voetnoot2). gεi en zijn vormen. gεi toonloze vorm gə, is evenals ook jεi, ja·i, toonloze vorm jə, de aanspreekvorm in het enkelvoud tegen zowel hoger- als lagergeplaatsten, jongeren als ouderen. | |
[pagina 201]
| |
De enclitiese vorm van gεi is ə, de i <* jiz van het Mnl.Ga naar voetnoot1). Aan deze ə gaat d of t vooraf. De feiten, die Frank heeft geconstateerd in het Mnl. zijn hier nog vast te stellen. ‘Das in Verbalendungen aus germ. d im Auslaut entstandene t erscheint als d bei angelehntem Personalpronomen der 2. Pl. i aus jiz’. ‘Dagegen t bei vorangehenden tonlosen Konsonanten mit Assimilation’Ga naar voetnoot2). Zo klinkt het: du·də, hεdə, mø·gdə (mo·gdə) lε·vdə (le·vdə), maar daarnaast dεkŋtə, hεlptə, Vetə (Vεtə)Ga naar voetnoot3). Zodra dit achtergeplaatste pronomen slechts de geringste nadruk verlangt, schijnt de persoonsonderscheiding door deze ə alleen niet als voldoende gevoeld te worden, en wordt na die ə nog gεiGa naar voetnoot4) gezegd, bijv.: hedə də apəl al af en hεdə gεi də apəl al af; dεŋktət dɔ·rme· tə Venə? en dεŋktə gei ət dɔ·rme· tə Venə? zεidə dər gə Vεs (gə Vi·s, gə Vi·st) en zεidə gεi dər gə Vεs (gə Vi·s, gə Vi·st)!Ga naar voetnoot5) Maar niet alleen achter een persoonsvorm komt deze enclitiese vorm voor, ook achter voegwoorden bijv.: a-də en az-də, da-də, òv-də, tu·də. Ook hier versterking met gεi. Voor a-də, da-də hoort men ook a-gə, da-gə; ov-gə en tu·gə zijn echter niet gebruikelik. Dit de is te verklaren als analogie-formatie naar verreweg het grootste aantal der persoonsvormen, die gevolgd worden door het enclitiese pronomen. Vanwaar anders de d? Opvallend is dat deze d na oorspronkelik stemloze consonanten s, t stemhebbend blijft in tegenstelling met wat het geval is na dergelike consonanten in de werkwoordsvormenGa naar voetnoot6). | |
[pagina 202]
| |
Ook Gorkum kent deze beide constructies bijv.: Va zεgdə en Va zεgdə gεi, maar er naast klinkt het bε-jə, dεŋkjə etc. Naast gεi werd nog om 1860, altans in Ingen (L 5), door sommige ouderen, 18e eeuwers, εi gebruikt. Dit εi werd zowel pro- als enclities gebezigd bv.: εi het tòx gəze·t, as εi ət zεx, nɔu εi, hu· kòm εi dər ɔ·n, dan gɔ·-d-εi ok. In het ja·i-gebied komt als enclitiese vorm naast jə ook i· voor. Bijv.: dεŋk·i·, ek zεg-i·. In het gεi-gebied is de voorwerpsvorm van het vnwd. van de twede persoon singularis u·Ga naar voetnoot1), tenminste wanneer het vnwd. geen bizonder accent verlangt. Bijv. gə mu·z-u· sxa·mə, ek zεg-u·, ek Varsxɔu (Va·rsxɔu) u·. Zo is het langs de hele grens, behalve in het uiterste westen, in Heukelom (K 75) noteerde ik jə in Spijk (K 75a) een paar keer u·, maar het meest jə, ook u· en jə in dezelfde zin. goeli· hu·v-ət u·/jə ni· a·n tə trεkə. In Gorkum jə. De vormen met accent naast u· zijn ɔuGa naar voetnoot2) en jɔuGa naar voetnoot3). Echter is de toestand niet aldus, dat in alle plaatsen ɔu en jɔu naast elkaar gebruikt worden. ɔu is bezig terrein te verliezen. In Rhenen (L 8) zelf hoort men ɔu niet meer, jɔu is daar de enige vorm; in Achterberg (L 8a), de boerenbuurt van Rhenen wordt ɔu gevoeld als ouderwets. Ouden van dagen zeggen het nog een enkele maal. In Maurik (L 3) hoort men ɔu naast jɔu, evenwel met dien verstande, dat de jongeren meestal jɔu bezigen. Zoelen (L 41), Buren (L 40), Buurmalsen (K 79), Tricht (K 79a) en Deil (K 78)Ga naar voetnoot4) kennen als enige beklemtoonde | |
[pagina 203]
| |
vorm jɔu. Maar in de meer afgelegen Lingedorpen wordt ɔu niet alleen gebruikt, doch is het de gewone vorm. In Rhenoy (K 77c) merkte ik, dat ɔu meer gebruikt wordt dan jɔu, in Acquoy (K 77d) dat ɔu in verreweg de meeste gevallen gebruikt wordt, dat jɔu gevoeld wordt als ‘veel luxer’. In Asperen is het nog geregeld ɔu, in Heukelom niet meer, ook in Spijk niet en evenmin in GorkumGa naar voetnoot1). In het ja·i-gebied zijn u· en ɔu ook onbekend. Voor dit gedeelte is dus tevens de grens van het ɔu-gebruik vastgesteld, waarover Frings in het onzekere verkeerdeGa naar voetnoot2). De voorwerpsvormen in het jεi/jai·-gebied zijn jɔ en jɔu. De meervoudsvormen. Als meervoudsvorm van de 2e persoon komt in het gεi-gebied goeli· voor, ontstaan uit gεi met een eraan toegevoegd liede. Tegen een herhaald goeli· heeft men bezwaar, het wordt na een paar keer gə, als tenminste de meervoudige aanduiding niet met nadruk wordt gezegd. De kleine stadjes Rhenen (L 8), Buren (L 40) en Heukelom (K 75) kennen geen goeli·, joeli· klinkt het daar, in Achterberg (L 8a) en het even ten zuiden van Buren gelegen Erichem (L 48a), ook in Spijk (K 75a) is goeli· weer present. In Deil hoort men naast goeli·, joeli· en jülə, vooral in de inversie. Het bij de singularis besproken enclitiese pronomen gaat ook aan dit goeli· vooraf. Bijv. Veldə goeli·, pratə (prɔtə) goeli· Een aanwijzing, dat de ‘Einheitsnumerus’, waarover FringsGa naar voetnoot3) spreekt, tot voor korte tijd in gebruik geweest is. De voorwerpsvormen van de pluralis zijn oeli· en joeli·. Ook hier de vormen van het enkelvoud uitgebreid met liede. Het gebruik van oeli· en joeli· loopt parellel met dat van ɔu, jɔu. Alleen heeft oeli· nog meer terrein verloren dan ɔu. In Rhenen (L 8), wat na het voorgaande te verwachten is, geen oeli·, maar ik twijfel er aan, of het ook in Achterberg nog in gebruik is, Maurik (L 3) weer oeli· naast joeli· met dezelfde variatie als bij ɔu en jɔu; opGa naar voetnoot4) | |
[pagina 204]
| |
het traject Zoelen-Deil is joeli· alleenheersend. De uitspraak jüli· hoort men ook in Deil (K 78). Ook in Enspijk (K 78a) is het nog jüli·, in Beesd en westelijk ervan is oeli· de baas, maar na Asperen kennen Heukelom (K 75v en Spijk (K 75a) weer alleen joeli·. Ook een herhaald oeli· acht men overbodig. Naast oeli· komt als vorm zonder accent u· voor. Is het onderwerp goeli· dan wordt als voorwerpsvorm het meest u· gebruikt. Overgebleven uit de tijd van de ‘Einheitsnumerus’? In het ja·i-gebied zijn joeli·, jüli· en jəloe-i de speciale meervoudsvormen, in Zoelmond (K 40a) en Beusichem (K 40) naast deze nog jülə. Behalve de genoemde komt als accusatiefvorm ook jə voor. joeli· wordt eveneens niet vaak herhaald, jə komt er voor in plaats. Het wederkerend vnwd. wordt in beide gebieden versterkt door ε·gə, dus klinkt het u· εgə, ɔuεgə, oeli· ε·gə etc.; jə ε·gə, joeli· (etc.) ε·gə. gεi-grens geen historiese grens. De gεi-grens valt niet samen met de westgrens van gewest of hertogdom Gelre. Ook de grenzen van de vroegere graafschappen Buren en Kuilenburg en van de Arkelse landen vinden we er niet in terug.Ga naar voetnoot1) De kerkelike indeling in de M.E. doet ons eveneens geen verklaring aan de hand voor het verloop der lijn.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 205]
| |
Samenvatting. Uit het onderzoek is mij gebleken, dat gεi langs de hele grens nog zeer vast is. De voorwerpsvorm u· volgt gεi op de voet, maar ɔu moet strijd voeren met jɔu. De uitslag is te voorzien; in enkele plaatsen heeft jɔu de overwinning al behaald, in andere staan de vormen naast elkaar met ongeveer gelijke krachten, in nog andere is de worsteling pas begonnen. goeli· en oeli· worden eerder opgegeven dan de singularisvormen. Enige gedeelten zijn op de behandelde grenslijn te onderscheiden: 1e. Rhenen met Zoelen-Deil, waar gεi en zijn vormen al verliezen hebben geleden; 2e. Maurik, waar de strijd nog gevoerd wordt, maar de uitslag ten opzichte van sommige vormen te voorspellen is; 3e. Enspijk-Asperen, het gedeelte, dat zich het conservatiefst toont: 4e. Heukelom-Spijk, waar de overgang duidelijk merkbaar is. Tot zover naar het Noordwesten worden dus de zuidelike vormen van het pers. vnwd. van de 2e persoon gebruikt. Dat gεi vroeger meer westelik gebezigd werd, lijkt mij waarschijnlik. De inham langs de Lek pleit er voor. Met de gεi-lijn vallen andere isoglossen samen. December 1933. A.R. Hol. |
|