Potgieter en Helmers.
Toen Potgieter in 1832 in Zweden vertoefde, schreef hij zijn gedicht in vier strofen Holland; ook deze goede Nederlander werd zich de waarde van zijn vaderland dieper bewust, toen hij in den vreemde zich balling voelde. Kalff merkt op, dat wij in dit gedicht de stem van de latere Potgieter voor het eerst met enige duidelikheid en kracht te horen krijgen.
Bij de lezing van Helmers: De Hollandsche Natie (1812), intussen, viel mij op: dat in de eerste zang van dit gedicht op enkele bladzijden vlak achter elkaar (blz. 7-14 van de zesde druk van 1822) een aantal regels voorkomen die ofwel door hun inhoud ofwel door hun woordkeus de indruk vestigen Potgieter tot voorbeeld te kunnen hebben gediend.
Ik citeer ze even na elkaar:
blz. 7: |
Al wat dit land ons toont, is arbeid, vlijt en kunst. |
|
blz. 8: |
Slechts Neêrland is alleen, als 't pas geboren wicht, |
|
|
Het all' der Oudren vlijt - niets aan Natuur verpligt. |
|
blz. 9: |
|
....; maar toen, in later' tijd, |
|
De vrijheid zich dit oord ten tempel had gewijd,.... |
|
(blz. 13: |
huldigt na de vrijheidszin der Hollanders hun deugd). |
|
blz. 14: |
't Was Neêrlands volk dat u het eerst een wijkplaats gaf. |
|
Vrijheidszin, godsvrucht, verdraagzaamheid prees Potgieter in zijn gedicht nà Helmers met woorden die aan de oudere dichter herinneren, terwijl ook het motief van het door arbeid en vlijt uit een moeras gewrochte land bij beiden optreedt.
In hun context gelezen, wekken de regels van Helmers een analoge indruk en vizie als het gedicht van Potgieter.
Het is wellicht de moeite waard even op deze mogelike bron van Potgieter te wijzen (liep de 24-jarige jongeman in Zweden met Helmers in zijn zak, of hing het gedicht hem in de herinnering?). Dat Potgieter overigens een eigen vorm aan wellicht bij Helmers' geborgd materiaal gaf, hoeft niet uitdrukkelik betoogd.
Gerard Knuvelder.