De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Kongruentie en bijgedachte.Iedereen kent Herman Broeckaert's liedje Van 't Maseurken: Daar stak, op nen morgend, een jong maseurken
Zijn kopke door een spleetje van 't kloosterdeurken,
Cantemus Dominum!
Die wangjes, ze waren zoo bleek, zoo bleek,
En 't draaide zijn hoofdje en het keek, het keek
Naar alle kanten om....
Cantemus Dominum.
En iets verder wederom: Daar stak het zijn kapke door 't deurken,
En 't stond op zijne teentjes het bleek maseurken,
------------------
Toen heeft het zijn hoofdeken ingetrokken,
Om rappekes het deurke weer toe te snokken,
Cantemus Dominum!
Het kropte in zijn keelke van grooten nood,
En 't krijschte zijn oogjes zoo rood, zoo rood!
Ach bleeke kloosterblom!
Cantemus Dominum.
Zulke overeenstemming van de voornaamwoorden met een onzijdige persoonsnaam heeft in vlaamse en andere zuidelike dialekten niets opvallends: ‘En als ik nu door de velden wandele op weg naar Avelghem, waarom moet dat meisje dat ik tegenkome, dat vlaamsch meisje, dat vlaamsch boerenkind mij groeten met eenen ‘loué soit Jésus-Christ’. In zijn hoofd, in zijn kinderhoofd, zit alreede dat onbewust gedacht en gevoelen: het fransch is schoon, het fransch is beleefd. Het vlaamsch is leelijk en boersch’ (H. Verriest). Bij deze kongruentie zijn de pronomina, de persoonlike en de bezittelike, zuiver vervangend. Het neutrum drukt hier geen minderwaardigheid uit. Jaren geleden wees mij de heer Joh. AE. Wartena, naar aanleiding van ‘De kerfstok van de term ‘geslacht’’Ga naar voetnoot1), op twee voorbeelden uit Im Westen Nichts Neues (1929), waar bij de pronomina het kongruentie-genus niet week voor de sekse; nl. | |
[pagina 171]
| |
blz. 12 waar de kok die Tomate met Sie werd aangeduid, en blz. 114 waar de datief neben ihm overeenstemde met het onzijdige das Mädchen. Zulke kongruenties mogen de noorderling vreemd aandoen, de zuiderling zal ze ternauwernood opmerken: zo gewoonnormaal zijn ze in zijn dialekties spraakgebruik. Ook bijv. in Heerlen zal men met betrekking tot ‘het meisje’ zeggen: ‘ga naast hem zitten’, ‘het heeft zijn haren laten onduleren’. Op de vraag: ‘waar is Marieke’ luidt het antwoord: ‘daar komt het juist aan met zijn vader’Ga naar voetnoot1). Het onzijdige voornaamwoord heeft geen pejoratieve nuance. Integendeel, evenals bij het verkleinwoord Marieke, drukt het neutrum dikwels een affektie uit in bonam partem. Ook bij niet-diminutieve meisjesnamen korrespondeert een onzijdig pronomen: ‘Waar is Truus? Het is juist de deur uit’. Deze eigennamen zijn onzijdig: ‘'t Bertha, 't Fien, 't Mária, 't Truus’. We moeten even doen opmerken dat in objektfunktie of na een voorzetsel ‘hem’ gebruikt wordt, niet ‘het’: ‘roep hem eventjes; loop je met hem mee?’ M.i. is dit hem slechts een schijnbaar mannelik; m.a.w. de tegenstelling subjektief het: objektief hem bevat geen genuskontrast, daar de onzijdige datiefvorm hem bij personen ook de funktie overnam van het direkte objektGa naar voetnoot2). Mocht mijn opvatting in dezen juist zijn, dan mag dit hem niet op één lijn gesteld worden met de hij-hem-aanduiding van vrouwen elders, met name in de saksiese, maar ook in brabantse en andere dialektenGa naar voetnoot3). In de ‘hollandse’ koinê is er meestal geen kongruentie tussen onzijdige persoonsnamen en de ‘korresponderende’ voornaamwoorden. Hier fungeren in die gevallen de pronomina bij voorkeur rechtstreeks aanduidendGa naar voetnoot4). Dat ook in zuidelike dialekten de derde-persoonspronomina rechtstreeks kunnen aanduiden, spreekt wel vanzelf. Ik herinner slechts aan het Zuidoostvlaanders: | |
[pagina 172]
| |
‘'t es 'n jode (vr.), ie bedreigt alkendeen; ziede gij dienen drevele (m. ‘loopster, lichtekooi’), 't ware beter da' ze thuis bleve’Ga naar voetnoot1). Toch is ook in onze koinê de pronominale kongruentie bij neutrale persoonsnamen niet volkomen uitgeslotenGa naar voetnoot2), vooral niet wanneer het voornaamwoord ‘onmiddellik’ op het nomen volgt: ‘Het is ons een voorrecht te mogen pleiten voor het meisje in de school, waar het een taak vindt, die geheel met haar aard overeenkomt’ (Msb. 13 X '33). In het Zuiden zou men hier ‘met zijn aard’ zeggen. In een zin als: ‘In Japan wordt een kind op den dag, dat het geboren is, als één jaar oud beschouwd’, voorkomt het onzijdige pronomen de journalistiesangstvallige parenthese ‘hij (zij)’. Wat van onzijdige persoonsnamen geldt, geldt ook van onzijdige diernamen: ‘een snoezig, wit poesje met blauwe oogen, en het springt zoo, als je 'm een klosje voorhoudt’ (A. Gerlo). En bij Jac. van Looy van een poes: ‘Bah! zoo'n beest, waarom niet; 't was als de rest, 't zocht zijn pleizier en haar eigen goed leven’. Al lijkt de genus-overeenstemming bij de relatieven vanzelfsprekend, ze wordt toch niet overal aangetroffen. We beginnen met enkele kongruerende voorbeelden, die daarna ‘derailleren’: ‘en 't was een wijf, dat 'r kleeren eer aandeed, ondanks haar bijna vijftig’ (Scharten-Antink). ‘Maar onderwegen droomde hij van een zwart kloeksken, dat al haar kiekskes, omdat er te veel waren, niet meer onder zijn vleugels kost geborgen krijgen’ (F. Timmermans). Dit ‘zijn’ na ‘haar’ verdient opmerking. Of moet ik zeggen, omdat het een Vlaming geldt: dit ‘haar’ voor ‘zijn’ verdient onze aandacht? - ‘En ‘Crop’ uw oude paard, dat tien jaar lang uw Edelheid over velden en wegen heeft gedragen, zal het uur verwenschen, dat hij werd geboren’ (Carry v. Bruggen). Daarentegen ontbreekt de kongruentie: ‘En naast hem liep een klein vrouwtje in 't zwart, wier gezicht bijna even wit was als 't zijne’. ‘Het dienstmeisje van die verdieping, een klein sloofje, die om onverklaarbare redenen niet was opgeëischt voor het maken van munitie, kwam aangekletterd’. ‘Er is een meisje in Londen, wier huwelijk haar echtgenoot 250.000 | |
[pagina 173]
| |
pond kostte’. ‘Ik verheug me zeer in u een jongmensch te zien, die zich als gentleman gedraagt’ (Joh. W. Arends). ‘Sentimenteel mispunt, die hij was’. ‘Een gemeen loeder, die 'm dat gebakken het’ (Frans Coenen)Ga naar voetnoot1). Een ‘schommelend’ voorbeeld zag ik in Vivos Voco (17 XI '33): ‘Deze iemand’ is zonder de geringste twijfel een mensch, dat een open oog heeft voor zijne eigene mogelijkheden, een mensch die een vast doel voor oogen heeft en daar met onbeschroomdheid op afgaat, een mensch, dat geene minste aanleiding ziet om zijn tegengangers te sparen, hoe dan ook, een mensch tenslotte, die al is-ie dan wat erg bekrompen, toch wel, en juist daarom genoegelijk voort zal kabbelen door leven of wat er naar riekt. Hoe benijdenswaardig is dit mensch! Menschje. Het heeft geen zin het karakter van dit mensch verder te ontleden. Genoeg zij te vermelden, dat hij tot een van de hoogste toppunten in zijn leven kwam, toen hij zich dat juist niet realiseerde. Het hybridiese is zo wel niet onduidelik getypeerd. Soms is de inkongruentie slechts schijn: ‘herinnerend gedurig aan de zieke Coletje, die toch allengerhand iets beterde’ (Eline Mare). Voor de niet-onzijdigheid van zulke verkleinwoorden vergelijke men nog bij dezelfde zuidnederlandse schrijfster: ‘Coletje, de dieje, hielp haar ook al niet’. ‘De dikke Coletje... werd in de tram geholpen’. Ook in het Noorden worden diminutieve meisjesnamen soms met de verbonden: ‘Wel stoeide hij met de slanke Neeltje Terwee’ (Is. Querido). ‘Die Roosje, dat malle kind, geloofde daar nog aan’ (C.v. Bruggen). ‘Hij kende de Jetje, nog altijd gevierd waar zij kwam, in de bizondere fijne schoonheid van haar zilverblond hoofd.... Maar hij wist niet van de Jetje, die....’ (Ina Boudier-Bakker). Hoe al deze gevallen kunnen of moeten verklaard worden, laten we voorlopig in het midden. Dat hypokoristiese eigennamen vaak hun ‘strelend’ effekt verliezen na een tijd, is voldoende bekend. Zo kunnen formele diminutieven wederom met nietdiminutieven samenvallen. Maar juist omdat het weer seksuele wezens geldt, kunnen bij genusvariatie en genusverandering ook nog andere invloeden of bijgedachten in aktie komen. | |
[pagina 174]
| |
Van sommige komplikaties is de diagnose vrij makkelik te stellen: ‘Nu hij eens per sé in hun handen wilde vallen, schenen zij hem als een lid van het koninklijk huis te beschouwen, die geen overtredingen kon begaan en dus niet gestraft kon worden’ (Centrum 3 VIII '33). Het onzijdige ‘lid’ is volkomen uitgeschakeld. - ‘Hij was een prima vakman en in vakkringen een persoonlijkheid, aan wiens oordeel de grootste waarde gehecht werd’ (Msb. 9 VII '33). Dit laatste mannelik pronomen is alleszins verklaarbaar, al blijft het moeilik uit te maken, of bij het schrijven van wiens ‘vakman’ nog domineerde; dan wel of subkonscient uit ‘persoonlijkheid’ persoon geabstraheerd werd; of dat de schrijver uitsluitend, altans overwegend ‘dacht’ aan het mannelike wezen. - Voor mij is ‘een tot nu toe onbekend gebleven individu, welke zich in de nabijheid van genoemd loket bevond’ (Msb. 18 XI '33), vreemder dan de vorige zin. Nog raadselachtiger is: ‘De verkeersagenten in hun witte jassen plukten het verkeerskluwen, welke bij de Witte Brug Parijsche boulevards-allures aannam, uit elkaar’ (Msb. 4 VIII '33). Men is niet klaar met de oplossing, wanneer men naast het duitse das: der Knäuel een Nederlands de: het kluwen aanneemt. - Prof. Molkenboer laat men zeggen: ‘voor deze vereeniging, welks bestaan ook Vondel.... zou hebben toegejuicht’ (Msb. 22 XII '33). - Een ander huisvestte ‘Gladde Joe in een flat, welks gelijke hij nog nooit had aanschouwd’. ‘Gladde Joe was na een uur terug in de flat’. Soms kan het dubbel genus van een naamwoord de pronominale inkongruentie verklaren: ‘Je hebt gelijk; alleen moet je me beloven dat ik altijd het snoer zal mogen dragen’, waarop hij beloofde: ‘Je kunt haar 's morgens, 's middags en des avonds dragen, kortom altijd’ (Centrum 8 II '34). Omdat er nochtans over paarlen gesproken wordt, komt wegens de haar-kultuur de anders voor de hand liggende verklaring het: de snoer op losse schroeven te staan. In ons vorig pronomen-artikelGa naar voetnoot1) wezen we reeds terloops op ‘de mogelikheid van synoniem-inwerking’. Alleen ‘laat het subkonsciënte zich zo maar niet betrappen in flagranti delicto’. ‘Dat taschje is meestal een miniatuur-magazijn, dat steeds het beschrijven waard is. Een van haar flanken is steeds met brieven gevuld’ (Msb.). Ligt het niet voor de hand, dit haar | |
[pagina 175]
| |
aan een subkonscient ‘de tas’ toe te schrijven? Zou de schrijver van die zin een Limburger zijn, of sprak hij van huis uit een dialekt waarin tas nog vrouwelik is (Zuidlimb. ein tesj), dan pleit er ‘alles’ voor om haar als een latent kongruentiegeval te beschouwen. M.a.w. haar stemt dan overeen niet met het uitgesproken, maar met een daarnaast of daarna gedacht woord. Om deze mening plausibel te maken, moeten we even herinneren aan de benedenmoerdijkse woordklassen en hun kriteria. In de zuidelike dialekten fungeert het personale (en possessivum) dat met een zaaknaam kongrueert, m.i. vervangend - hetgeen okkazionele rechtstreekse aanduiding niet behoeft uit te sluiten. Spreekt iemand bijv. in Zuidlimburg van een stoel, dan korrespondeert op dat naamwoord als personale hij (ie), 'm. Van een tafel evenwel zegt men aldaar geregeld ze; bij onzijdige zaaknamen 't. De drie limburgse nominale klassen zitten zonder enige ordenende Woordenlijst vast in ieders taalgeheugen. Deze klassetrits komt formeel tot uiting, o.m. bij allerlei attributieve pronominalen: mann. eine sjtool: vrouw. ein taofel: onz. ei bid (‘bed’). En evenzo mîne: mîn: mî; deze: dees: dit; dè: die: dat, enz. De Benedenmoerdijker zal bij de keuze van het attributieve pronomen ‘nooit’ weifelen. Dat vaste genusgevoel en die trefzekerheid bij deze en andere adnominalen, doen de dialektiese klasse van het gebezigde woord veel sterker en beslissender inwerken op de keuze van het (‘vervangende’) voornaamwoord, dan zulks het geval is in ‘Holland’, waar de vorm der attributieven nog slechts weinig of niet meer kenmerkend is voor het nominale genus. Voor een Zuidlimburger is het gewoon ondenkbaar in zijn dialekt van een tafel te zeggen: ‘zet 'm maar buiten, dan kan ie geboend worden’. Hij gebruikt hier spontaan en ‘noodzakelik’ ze. Spreekt hij koinê, dan doet hij insgelijks. Maar dat ‘hollandse’ ze in zuidlimburgse mond, kan dan niet als een klemmend bewijs gelden voor de juistheid van de hollandse Woordenlijst. Dat vrouwelik pronomen is bij die Hollands-sprekende een spontane, onbewuste refleks van zijn dialekties taalgevoel, dat in dit geval overeenstemt met de officiële genusnotering van het Hollands = Nederlands. Van zijn schouder en zijn neus zal diezelfde koinê-sprekende Zuidlimburger even direkt en ongedwongen zeggen: ‘ze doet me pijn’, omdat die substantieven in zijn dialekt vrouwelik zijn: ‘ein sjouwer, ein naas’. Om diezelfde reden zegt hij van | |
[pagina 176]
| |
ein moer (‘muur’): ‘ze is omgewaaid’. Zijn hier-zondigen tegen de nederlandse grammatika is even van-harte en vlot, als zijn grammatikale korrektheid bij tafel. De Limburger moet het hij-gebruik bij schouder, neus, muur schools aanleren, en zich van ‘buitenaf’ aanwennen. In andere gevallen moet hij het hij-gebruik ter ere van het officiële genus-voorschrift afleren. Al staan pin, paraplu, knie - cacao, koffie, tee en dozijnen andere naamwoordenGa naar voetnoot1) in de Woordenlijst met een V. gemerkt, de Zuidlimburger zal bij zijn koinê-gebruik, als hij niet ‘gewaarschuwd’ is, pronominaal maskulinizeren. Het is wederom meer geluk dan wijsheid, dat hij bij het eerste drietal de hollandse ‘spreektaal’ in het gevlij komt, maar tegelijkertijd zondigt tegen het ‘schrijftaal’-voorschrift. En het is meer ongeluk dan onwijsheid, dat de Zuidlimburger bij de tweede trits èn met het ‘hollandse’ spraakgebruikGa naar voetnoot2) èn met de schoolse leer in botsing komt. Toch kent ook het Zuidlimburgs of de spontaan koinê-sprekende Zuidlimburger inkongruentie tussen het gebruikte ding-nomen en het daarbij horende pronomen. Maar die openlike inkongruentie zal veelal toch een latente kongruentie zijn. Enige hollandse limburgse-voorbeelden mogen dit nader verklaren: ‘Vandaag stond het zonnetje alweer aan den hemel te schitteren, alsof ze zich nooit achter donkere regenwolken had verscholen’. ‘Aan 't station moesten we eenige tijd wachten voordat 't treintje kwam. Toen hij er eindelijk was, werden de coupé's bestormd’. Gelijk de eerste limburgse H.B.S.-er bij ze niet meer dacht aan ‘het zonnetje’, maar aan het vrouwelike ‘de zon’; zo dacht de andere leerling bij het neerschrijven van hij klaarblijkelik aan het mannelike woord trein. Deze abstraktie van zon, trein uit de minder gewone diminutieven is alleszins begrijpelik; en ze, hij per consequentiam bij een Zuidlimburger het aangewezen pronomen. Ook kan naast of na het gebruikte woord een algemener woord voor iemands geest komen, en dan, subsidiair subkonsciënt, de keuze van het vervangende voornaamwoord bepalen. In zulke gevallen onderstelt de pronominale inkongruentie per se | |
[pagina 177]
| |
nog geen rechtstreekse aanduiding van een ding of wezen, onafhankelik van enig woord: ‘We zouden naar Gulpen gaan om daar de brug te bezichtigen. Dit was prachtig in elkaar gezet’Ga naar voetnoot1). Bij navraag achteraf verklaarde de heerlense leerling, dat hem bij ‘dit’ het woord gevaarte voor de geest zweefde. - ‘Moeder, waar is mijn yoyo? Het ligt in de la, jongen’. Moeder dacht aan het woord ding, zoals ze me verzekerde toen ik er haar in flagranti delicto naar vroeg. Daar ons denken, zoal niet uitsluitend, dan toch hoofdzakelik in woorden plaats vindt, moet men ten aanzien van het al of niet ‘vervangend’ funktioneren der pronomina, ook met latente kongruentie rekening houden. Ter illustratie kies ik de volgende ‘hollandse’ zinnen: ‘Hardduidelijk raderde een rijtuig aan.... Die staat toch niet hier stil? vroeg mevrouw’ (Frans Coenen). ‘Zou je dat ding [= barometer] geen klap voor zijn harsens geven, dat-ie tegen den grond zeulde.... Hij hangt nou op 't schuur in Vlaardingen en de boekhouder heeft me deze nieuwe gegeven’ (B. Canter). ‘Als Vader het rijdt [= wagentje], dan vliègt-ie zoo’ (Ada Gerlo). Bij het lezen van de eerste zin suggereerde die mij onmiddellik ‘koetsier’. Had ik misschien aan ‘wagen’ of ‘koets’ moeten denken? In de tweede zin was het te voren reeds gebruikte ‘barometer’ de spontane reaktie op ie. Het laatste ie deed ‘wagen’ gelijktijdig in mijn bewustzijn komen. Intussen zij nadrukkelik opgemerkt, dat wat bij mij lezer spontaan met de pronomina geassocieerd werd, niet identiek behoeft te zijn met het psychiese proces van de schrijvende auteur, of van een andere lezer. Bovendien is een Limburger geen Hollander! Feitelik zouden Bovenmoerdijkers eens moeten nagaan, of ook bij hen onuitgesproken synonieme of generalizerende woorden, wel eens latente kongruentie veroorzaken bij de.... ‘vervangende’ pronomina. Wanneer het namen van personen betreft, is er vanwege de seksuele ‘hij’ en ‘zij’ geen reden, om zo'n latent woord aan te nemen in gevallen als: ‘Een bruine figuur stond op in de boot en met één sprong dook hij in de diepte. Ik kon hem met m'n oogen tot diep in 't water volgen’ (Centrum 8 II '34). ‘Maar we hebben wat met dat jongmensch uit te staan gehad! De streken, die hij uithaalde, grensden somtijds aan het onge- | |
[pagina 178]
| |
looflijke’ (Amusantje 26 VIII '33). ‘(Een) geduldig en volhardend menschekind heeft er haar geluk en haar moed uit geput’ (A. Salomons). Maar al is er geen noodzaak om latente woorden aan te nemen ter verklaring der pronomina, daarmee willen we niet zeggen dat zo'n woord absoluut moet worden uitgeschakeld. Enkele mogelike voorbeelden uit het dierenrijk zijn: ‘Het dier was al lang over zijn prille kinderjaren heen, toen hij in Amsterdam aankwam’ (Jan Feith). 't Betrof een zeeleeuw. - ‘Waar zou dat beest zijn, als ze nog leefde vroor ze bepaald dood’. J.v. Looy sprak over zijn poes. - En over een stier, een geweldig monster, toen hij schreef: ‘In een oogenblik tilde het ros en ruiter van den grond.... met een dronken blikkeren van zijn oogen, bliksemde hij ze neer, vóór zich, in het zand’.
Dat bijgedachten, bewust of onbewust, de keuze van woorden en vormen vaak beïnvloeden, staat vast. Bij de ‘seksuele’ pronomina, die afwijken van het genus der vergezellende nomina, moeten bijgedachten worden aangenomen, al behoeven die niet noodzakelik latente wel-kongruerende naamwoorden te zijn. Maar ook andersoortige konstrukties ad sensum leveren in dezen afwisselende bewijzenGa naar voetnoot1). Ik begin met een kontrast-voorbeeld. ‘Het was vooral bij het lichten van den tender van den aanrijdenden trein, dat een groot aantal lijken werd vrijgemaakt’ (Msb. 27 XII '33): ‘Een aantal fascisten, die in het bezit waren van ploertendooders, hebben hun partijgenooten ontzet’ (Msb. 9 XII '33). Maar enkele alinea's verder weer: ‘Ook te Saragossa kwam het tot een vuurgevecht, waarbij een aantal slachtoffers viel’. Bij direkt-volgen kongrueert het verbum nog logies-grammaties met het enkelvoudige onderwerp aantal, alhoewel dit kollektief door lijken en slachtoffers geheel in de meervoudige sfeer wordt getrokken. In de middelste zin, waar fascisten nog door een meervoudig relatief zinsdeel bepaald werd voordat het werkwoord hebben volgde, was de formele kongruentie met aantal radikaal verbroken. Hoe groter in een zin de afstand wordt tussen het verbum en het kollektieve onderwerp plus meervoud, des te groter wordt de kans voor grammatiese inkongruentie. Toch garandeert | |
[pagina 179]
| |
nauwere aansluiting nog niet een enkelvoudig verbum: de visie, de sfeer is nu eenmaal meerheid: ‘Als er zulk soort spelletjes hier in huis worden gespeeld’. ‘De rest van ons namen een voorwerp in het vertrek in onze gedachten’. ‘Een massa menschen hebben mijn naam door de modder gesleurd’. ‘Tal van inwoners van Chiswick klein en groot, hebben altijd klaar gestaan met de verzekering, dat het er spookt’ (Amusantje 22 IV '33). Ook journalisten en hun korrektors zijn wel eens meer mens dan ‘grammarien’: ‘Een stroom van kantoor- en winkelmeisjes spoedden zich naar hun trein’ (Msb. 12 VIII '33). ‘daargelaten nog, dat de groote meerderheid der arbeiders geen socialist en zijn’ (Centrum 1 XII '33). Aardig is ook het verlopen van singularis naar pluralis in: ‘Aerts-Loncke profiteert van de algemeene verwarring en schieten weg’ (Msb. 18 XI '33). Dit zesdaagse koppel wordt van een konjunkte eenheid tot een disjunkt tweetal. (Vergelijk beneden een voorbeeld van het type ‘het zevental bij hun aankomst’). - Minder kenmerkend is de volgende numerusomschakeling: ‘Binnen was het althans warm en wie geen stoel kon bemachtigen en geen kop koffie, troostte zich met de gedachte, dat zij althans beschutting hadden gevonden’ (Msb. 31 XII '33). Zonder die overgang naar de pluralis had ‘hij (zij)’ uit de korrektheid-minnende pen ‘gemoeten’!! Een chiasties voorbeeld van singularis - pluralis leverde de Vox Studiosorum (24 XI '33): ‘Dat dit niet overbodig is, blijkt uit 't feit, dat er nog altijd een vrij groot percentage menschen is, dat niet voldoet in hun beroep’. De keuze van het possessief bij kontakt van enkelvoud en meervoud, kan zelfs RapporteursGa naar voetnoot1) wel eens in moeilikheden brengen: ‘een algemeen kader te vormen, waarin de gevallen uit de onderscheidene grammatica's elk te hunner tijd geplaatst worden’. In Neerlandia Seraphica (VII, blz. 588 v.) las ik: Bepaalde komitee-leden worden gekozen ‘met dien verstande, dat de Lectoren van elke Provincie haar eigen twee afgevaardigden in het Comité kiezen’. Zulke distributieve komplikaties komen meer voor: ‘Het is een bewezen feit, dat negentig percent van de totale wereldbevolking eerlik is in hun relaties met winkeliers’. ‘Waarna | |
[pagina 180]
| |
ze ieder aan hun taak gingen’. ‘.... de stemmen van vijftienhonderd passagiers, waarvan de helft hun bagage zocht en de andere helft hun kennissen een afscheidswoord toeriep’. Deze gevallen zijn volkomen doorzichtig. Puik in orde is: ‘Daarna zijn we ieder naar zijn eigen compartiment gegaan’ (Msb. 9 XI '33), maar er haperde iets, toen een getuige verklaarde ‘dat hij geen stormafdeelingen bij den rijksdag gezien (had), slechts hier en daar een enkelen S.A.-man, die in de auto's der ministers zat’ (Msb. 21 X '33). Ook kunnen zuivere ‘meervouden’ met een enkelvoudig verbum verbonden voorkomen, en omgekeerd een ‘enkelvoudig’ subjekt met een meervoudig werkwoord. Het kollektieve begrip of woord vormt de schakel bij zulke ‘grammatiese’ ongelijkheid. ‘Bij het koopen van visch.... wordt door de vischvrouw ook versche garnalen aangeprezen’ (Msb. 23 X '32). ‘Brood en beschuit van Paul Kaiser wordt strikt hygiënisch bereid. Brood en beschuit van Paul Kaiser wordt samengesteld uit de beste grondstoffen’ (Reklame). Niet zo voor de hand ligt de verklaring, wanneer de ‘werkcapaciteiten heel moeilijk te beoordeelen is’ (Vox Stud. 24 XI '33). En omgekeerd: ‘En Vrijdagavond in ‘Stanislas’ waren het de vertegenwoordigers van 27 volken, die de eendracht van het gezin toonden. Een duizendtal zijn dien avond in de groote zaal bijeengekomen’ (Msb. 23 V '33). Wie in onze driekleur de eenheid rood-wit-blauw ziet, vindt de volgende disjunktieve pluralizering wellicht enigszins vreemd: ‘Fier wapperden het rood, wit, blauw, welke kleuren door onze stoere Indië-luchtvaarders zoo hoog werden gehouden, in het schijnsel van de felle booglampen’ (Msb. 31 XII '33). De verbinding ‘te zijner tijd’ isoleerde reeds dermate tot een formule, dat ze zonder bezwaar met feminina en meervouden verbonden wordt, al eist de taalzuiverende ‘logistês’ vanzelf: te harer tijd, te hunner tijdGa naar voetnoot1). ‘Door vele meisjes zal de werkzaamheid in school te zijner tijd gaarne voor een andere taak worden opgegeven’ (Msb. 13 X '33) schreef iemand, die overigens gul en ‘korrekt’ was met ‘haar’. - ‘Bijzonderheden omtrent den opzet van het werk, alsmede de wijze van vertolking zullen te zijner tijd nader bekend worden gemaakt’ (Centrum 27 IX '32). Gelukkig niet ‘te harer tijd’! - ‘Zonder twijfel hebben deze | |
[pagina 181]
| |
jonge mannen van vijfentwintig jaar op politiek en sociaal gebied elk hun overtuiging en zij zullen te zijner tijd hun posities weten te kiezen’ (Msb. 2 VIII '33). Gelijksoortige isoleringen zijn: ‘Het kan geen kwaad, want wij zijn met z'n drieën’ (Msb. 20 VIII '33). Toen ‘was de drukte op Dam, Nieuwe Zijds Voorburgwal, Singel en grachten op zijn hoogst’ (Centr. 23 XII '33). Maar De Morgen meende, dat we ‘de rest wel op haar beloop kunnen laten’ (Utr. Dagbl. 27 I '34). En voor P.N. DezaireGa naar voetnoot1) is dat ‘de woordkunst op haar afschuwelijkst’.
Mijn gewoonte getrouw zal ik me ook tans bij mijn pronominale besprekingen, niet gaan verlustigen in veel uitleg en.... inleg, maar liever de voorbeelden in hun verscheidenheid voor zich zelf laten spreken. Mogelik spreken ze zelfs meer dan één taal. De grammatiese kategorieën enkelvoud: meervoud kunnen via het kollektieve, verbonden en variërend met het distributieve en disjunkte, gemakkelik in elkaar overlopen. Gaat het kollektieve bovendien nog vergezeld van meervoudige woorden, dan kan de constructio kata synesin nog des te eerder aan beurt komen. Bovendien moet men er rekening mee houden, dat het verbale gebeuren dikwels meer de afzonderlike individuen betreft, dan de kollektiviteit als zodanig: ‘Als er zulk soort spelletjes hier in huis worden gespeeld’. ‘Een massa menschen hebben mijn naam door de modder gesleurd’. Men weet dat o.m. het vroeger substantiviese veel in de attributieve funktie volkomen tot adjektief werd. Ook in de voorafgaande voorbeelden fungeren de naamwoorden ‘soort, massa’ zo sterk ‘attributief’, dat deze substantieven funktioneel niet veel meer verschillen van attributieve adjektieven. Men vergelijke bijv. nog: ‘de beste kwaliteit sigaren zijn bij ons steeds voorradig’. ‘Vanochtend waren reeds een half millioen personen in het paleis aan den dooden koning de laatste eer wezen bewijzen’ (Msb. 21 II '34)Ga naar voetnoot2). We geven geen literatuur over dit eeuwenoud spraakverschijnsel: elke belangstellende vindt dit onderwerp zonder moeite in ‘elk’ taalkundig werk. P. Gerlach Royen O.F.M. |
|