De Nieuwe Taalgids. Jaargang 28
(1934)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
De Nieuwe Gids. Jan.-Febr. Deze afleveringen brengen weer enige Nieuwe Gids-Correspondentie.
De Stem. Jan. In het Critisch Bulletin beoordeelt Joh. van der Woude De Waterman van A. van Schendel, en M. Revis de roman Kaas van Willem Elsschot. Febr. Felix Timmermans publiceert een lofrede op Vader Conscience. - Anthonie Donker beoordeelt in de Poëzie-kroniek de dichter Jacques Schreurs M.C.S., wiens bundel Nis en Nimbus, verzen van zaligen en heiligen zeer geprezen wordt.
Groot-Nederland. Jan. In de rubriek Literatuur oordeelt J. Greshoff even ongunstig over de laatste bundel van H. Swarth (Kinderen) als over de verzen van Margot Vos en van een groep jongere Vlamingen (Poëties Bericht).
Febr. J. Greshoff schrijft over Arthur van Schendel en De Waterman, ‘een der diepste, aangrijpendste boeken, ooit in het Nederlandsch geschreven’.
Stemmen des tijds. Jan. C. Tazelaar besluit zijn publicatie van Onuitgegeven brieven van Mevr. Bosboom-Toussaint; aan het einde is ook een brief van J.P. Hazebroek afgedrukt. Febr. In de Literaire Kroniek bespreekt C. Tazelaar, behalve een aantal buitenlandse romans, o.a. Redding van H. Robbers.
Opwaartsche Wegen. Jan. In een waarderend artikel, Op zoek naar Bilderdijk, stelt K. Heeroma tegenover de studie van Gossaert een beschouwing, waarbij hij ‘Bilderdijk alleen wil zien als Kristelik dichter’. - H. de Bruin geeft een artikel over Theun de Vries, waarin zowel zijn verzen als zijn romans besproken worden. Febr. Onder het opschrift Het intelligente dichterschap beoordeelt K. Heeroma de dichtbundel Berijmd Palet van S. Vestdijk, die als ‘nuchter Hollander’ achter het ‘intelligente destruktivisme’ zijn gevoel verbergt.
Vragen van den Dag. Febr. G. Karsten geeft, in een artikel over Eliza Johan de Meester, een overzicht van zijn leven en een ontleding van zijn werk als novellist, romanschrijver en assayist.
Roeping. Febr. G. Knuvelder geeft een fragment uit een opstel over Anton van Duinkerken, een schrijver die z.i. meer uitmunt ‘door intuïtieve synthetiese vizie dan door verantwoorde dokumentatie.’ | |
[pagina 141]
| |
Den Gulden Winekel. Jan. Theun de Vries polemiseert in een artikel Proefbalans 1934 tegen de schrijvers uit het geslacht van 1900, die zich als leiders opgeworpen hebben, maar z.i. de leiding reeds verloren hebben. - H.W. van Tricht doet interessante mededelingen over De Nalatenschap van Frederik van Eeden: zijn handschriften, brieven en dagboeken en concepten, die nu op het Haagse Gemeente-archief bewaard worden. - G.H. 's Gravesande vervolgt zijn vraaggesprek met Ary Delen, die uitvoerig vertelt over het leven en de werken van de romanschrijver Willem Elsschot. - Gerard van Eckeren bewondert Arthur van Schendel's jongste boek (De Waterman) en beoordeelt als ‘het boek van dit seizoen’ de laatste roman van C. en M. Scharten-Antink: Carnaval. - Constant van Wessem beoordeelt De herberg met het hoefijzer van A. den Doolaard; Emmy van Lokhorst beoordeelt De ijzeren greep van Alie van Wijhe-Smeding; W.A.K. de roman Partij Remise van Jef Last. Febr. H.W. van Tricht geeft nieuwe biezonderheden uit De Nalatenschap van Frederik van Eeden, o.a. over De Broeders. - G.H. 's Gravesande laat Lode Zielens aan het woord. - G. van Eckeren beoordeelt o.a. de roman Kaas van Willem Elsschot.
De Vlaamsche Gids. Jan. In de rubriek Vlaamsche Letteren beoordeelt Lode Monteyne de romans van Gerard Walschap (Adelaïde, Eric en Carla) van Lode Zielens, en van Felix Timmermans (De Harp van Sint Franciscus). Febr. A. van Loey publiceert een les over Taalonderwijs in vroegere tijden, waarin hij voornamelik het vreemde-talen-onder-wijs door middel van gesprekboekjes bespreekt, met gegevens uit een Engelse studie over dit onderwerp.
Het Woord. Okt. In deze aflevering is opgenomen een Rapport over de bevordering van de Woordkunst door het Onderwijs, waarin de nadruk gelegd wordt op: zuiver en goed spreken, zuiver en goed lezen, zich schriftelik goed uitdrukken. Wat het tweede punt betreft wordt de stelling verdedigd: ‘De leesles moet vooral een les in het lezen zijn, niet uitsluitend woord- en tekstverklaring geven’. Ten opzichte van het eerste punt: ‘De vrije beoefening van de woordkunst is het eigenlike terrein van de litteraire schoolclubs’.
Onze Taaltuin. Jan. G.S. Overdiep betoogt in een artikel Stijl en litteratuurgeschiedenis dat ‘de litteratuurgeschiedenis | |
[pagina 142]
| |
voor een belangrijk deel zal gaan bestaan uit, en berusten op, de stijlgeschiedenis’, en behandelt in dit verband enige Vondelteksten. - B. Tiecke stelt de vraag: Waar komen ‘fraai’ en ‘mooi’ vandaan? - J. van Ginneken zoekt de ‘meest karakteristieke vertegenwoordigers’ van de vroeger besproken ‘vier denkvormen’ in onze Nederlandse literatuur bijeen. - G.H.B. Wolf bespreekt Het versierend adjectief in 18de-eeuws proza, op grond van een onderzocht fragment uit ‘Het Land’ (van E.M. Post), ‘Sara Burgerhart’ en ‘Julia’. - W. Dols geeft een korte bijdrage over Ja en neen in het dialect van Sittard. - Th. Slichting behandelt De vierde rei uit Vondel's Lucifer, die hij uit verschillend oogpunt uitvoerig analyseert. Febr. In een artikel Waalsche en Picardische klank-parallellen wijst J. van Ginneken op overeenkomstige klankverschijnsels in Zuid-Nederlandse en Waals-Franse dialekten, die z.i. niet toevallig kunnen zijn. - G.S. Overdiep vestigt de aandacht op de vele betekenissen van doen in het Gronings dialekt. - M.J. Premsela bespreekt Het Fransche ‘rime riche’ in de Nederlandsche Poëtica. - J. van Ginneken wijst op Belangrijke boeken over sprookjes en sagen, nl. de uitgaven van het ‘Instituut voor vergelijkend Cultuuronderzoek’ te Oslo. - J. Wils bespreekt enige boeken o.a. het Engelse proefschrift van D. de Vries.
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde LIII, afl. 1. Th. M. Chotzen toont aan dat De ‘wilde Yr’ bij Vondel en elders eigenlik betekende: de niet onderworpen Ier. - A. Beets vond het blijkbare germanisme Koppen snellen, d.w.z. met een snelle slag verwijderen, reeds in een tekst van 1827. - Jacoba van Lessen behandelt de etymologie Van lok en plok en hun verwanten, en van geluk. - J.W. Muller vervolgt zijn Reinaert-studien: hij weerlegt alle argumenten die Van Mierlo aanvoerde voor de oorspronkelikheid van Aernout, en blijft dus bij de mening dat Aernout een Franse branche met groot talent vertaalde en tegelijk overtrof.
Levende Talen. Febr. Van de belangrijke voordracht van W. Kramer over De hervorming van het stijlonderwijs in Frankrijk, Duitsland en Engeland is het eerste gedeelte afgedrukt. - Gerlach Royen geeft een helder, krities artikel over Casus-Casuïstiek, waarin opnieuw aangetoond wordt, hoe nodig het is, vorm en funktie scherp te onderscheiden, en hoe onmogelik het is, de casus in allerlei talen op grond van één schema te doceren. - A.J. de Jong bespreekt de brochure Het Spellingvraagstuk van | |
[pagina 143]
| |
C.G.N. de Vooys; A.J. Schneiders beoordeelt de nieuwnederlandse Reinaert-bewerking van Carel Voorhoeve; H.J. van Wiclink veroordeelt de Nederlandsche Spraakkunst voor M.U.L.O. van I. Krol.
Vondel-kroniek V, Nummer 1. Gerard Brom wijst in een artikel Jan Zoet en Vondel twee gedichten van Jan Zoet aan, die gedichten van Vondel uitgelokt hebben: het eerste over de Amsterdamse Beurs, het tweede een Morgenwekker, die aanleiding gaf tot Vondel's Staetwecker van 1658. - P. Maximilianus wil van vs. 3-4 van Vondel's Vertroostinge aan G. Vossius een andere verklaring geven dan de gangbare, door treckt op te vatten als ‘lokt’, een opvatting die door de redakteur op goede gronden bestreden wordt. Het beeld uit de vierde strofe is een reminiscens aan Lucretius. - Verder bevat deze aflevering een lange, interessante reeks Kantteekeningen, o.a. een onderzoek van G. Nauta naar de oorsprong van de onderschriften in de Warande der Dieren.
Neophilologus XIX, afl. 2. Deze aflevering bevat een belangrijke voordracht van J. Huizinga over Natuurbeeld en Historiebeeld in de achttiende eeuw. - A.M.E. Draak onderzocht The second part of the Dutch Ferguut and its French sources. Zij concludeerde dat de bewerker blijkens de eigennamen in het tweede deel, behalve de Franse Fergus, ook andere ridderromans kende, o.a. de proza-Lancelot, de Merlijn, een Dietse roman van Walewein en misschien ook romans van Chrestien de Troie.
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Junie. J. Salsman herdenkt een Vlaamse volksschrijver en -redenaar uit de 16e eeuw: Franciscus Costerus S.J. - Alfons Nowak publiceert Franse Brieven van Hendrik Conscience aan Melchior Baron von Diepenbrock, prinsbisschop van Breslau. Julie. Amaat Joos behandelt Het Klassikaal Onderwijs in de Middelbare Scholen. Aug. Een bibliografiese bijdrage van Alb. J.J. van de Velde geldt Het werk van den geneesheer Carel Baten, die in de 16de eeuw wetenschappelike werken in het Nederlands schreef. - Maurits Sabbe geeft nieuwe bijdragen over de Betrekkingen tusschen Noord en Zuid in de 17e eeuw. - J. van Mierlo deed een merkwaardige vondst in een Berlijns handschrift, waar fragmenten van een Brabantse mystica Adelwip in verduitste | |
[pagina 144]
| |
vorm voorkomen, die niemand anders dan Hadewijch blijkt te zijn. De Nederlandse mystiek heeft 'dus reeds sedert de 13de eeuw invloed op de Duitse gehad. Okt. Deze aflevering bevat de Lijkrede, door H. Teirlinck uitgesproken bij de teraardebestelling van Jules Persijn. - L. Willems verbetert Een corrupte plaats in den Dietschen Doctrinale II, 1346. - Rob. Roemans geeft een nauwkeurig bewerkte Analytische bibliografie van Dr. Leonard Willems met een inleiding over de verdiensten van zijn Reinaert-studie.
Leuvensche Bijdragen XXV, afl. 3-4. J. Mansion ziet in de door Dr. Holmberg als ‘Mittelniederfränkisch’ uitgegeven teksten een bewijs voor ‘het doordringingsvermogen van het Nederlandsch aan zijne oostelijke grens’. - J. Vanderheyden toont aan dat ‘Mate’ bij Dirc Potter ‘de hoofsche deugd bij uitnemendheid’ is. - J. Decroos schrijft over Shakespeare's Sonnetten en Albert Verwey's ‘Van de Liefde die Vriendschap heet’.
Die Nuwe Brandwag. Nov. J.R.L. van Bruggen geeft een artikel over Verbeeldingstipes in ons Letterkunde, waarbij hij onderscheidt: het ‘stereotiepe, het melodramatiese, het generaliserende en het partikulariserende tipe’, alleen het laatste kan ‘waragtig grote kuns lewer’. - Anthonie Donker vervolgt zijn opstellen over Nederlandsche Literatuur van dezen tijd met een bijdrage over ‘De tachtigers zooals men hen niet kent’, waarin hij betoogt dat Gorter's grootheid zich pas ten volle verwezenlikt heeft na ‘Mei’. - C.M. van den Heever beoordeelt Styn Streuvels en zijn werk van F. de Pillecijn; P. Schoonees het jongste werk van Jochem van Bruggen, nl. Die sprinkaanbeampte van Sluis.
Ons Eigen Blad. Febr. In No. XXIII van zijn, altijd onderhoudende Spraakkunstige varia, met het opschrift Taal en taal is twee polemiseert G. Royen o.a. tegen Jan Engelman.
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Jan.-Febr. Josef Dünniger behandelt Das geschichtliche Problem in der Volkskunde.
Museum. Jan. G. Gosses beoordeelt de Friesche dialect-geographie van J.J. Hof. Febr. J.W. Muller beoordeelt en prijst de Uitgaven van de Vlaamse Vereniging voor Toponymie. C.d.V. |
|