| |
De ontwikkeling van u (uit oude ô) tot y in 't Stadsfries.
In ‘De Hollandsche Expansie’ enz. van Dr. G.G. Kloeke (dl. II van de ‘Noord- en Zuidnederlandsche Dialectbibliotheek’) geeft de schrijver als zijn mening te kennen, dat de woorden, waar 't Stadsfries y heeft voor u (uit oude ô) als hyperkorrekte vormen zijn te beschouwen (pag. 86). - Als voorbeelden geeft hij 'n gedeelte van de vertaling van de gelijkenis van de verloren zoon voor Leeuwarden, die voorkomt in J. Winkler ‘Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon’ (dl. I, pag. 469): ‘geef 'm 'n ring an siin han in skunen an siin futen’, terwijl hij ook enige vormen, die hij in 't materiaal van 't Aardrijkskundig Genootschap (enquête 1895) aantrof, als zodanig beschouwt: futten (vutten), futjen (vutje) in Hindeloopen; hudden, futten, futsje in Workum en Koudum Molkwerum; futten, futsje in Lemmer; füüt (fuut), füütsje (fuutsje) in Leeuwarden.
J.J. Hof ziet in z'n juist verschenen werk ‘Friesche Dialectgeographie’ mét Dr. Kloeke in de bedoelde Stadsfriese vormen gevallen van klankoverdrijving, maar maakt de opmerking, dat deze substituties slechts voorkomen in woorden, waar de u van te voren kort, meestal ‘ueberkurz’ was geworden. - Daaren- | |
| |
tegen houdt hij - zulks in tegenstelling met Dr. Kloeke - de vormen ‘hödden’ en ‘fötten’ niet voor resultaten van klankoverdrijving, maar voor klankwettige mutaties, die echter 'n sterke en vroege Hollandse invloed in de Zuidhoek van Friesland veronderstellen (pag. 267).
't Wil mij echter voorkomen, dat de ontwikkeling van de Stadsfriese y uit u (uit lange ô) beschouwd moet worden als 'n zuiver foneties proses: in de eerste plaats zijn in sommige Stadsfriese dialekten de overgangsvormen bewaard gebleven; in de twede plaats heeft de palatalisering van de vokalen zich niet bepaald tot de overgang u tot y, maar treft men die ook, 't zij geheel, 't zij gedeeltelik aan bij andere vokalen.
Alvorens ik ertoe overga, de ontwikkeling van u (uit oude ô) tot y nader te beschouwen, wilde ik de Landfriese woorden met u, die in 't Sfr. zijn overgegaan, in 't kort bespreken. De Lfr. u klinkt, ongeacht hij beantwoordt aan 'n oudere u of 'n oudere ô, geheel als de Hollandse u. Behalve in enige gevallen, waarvan de bespreking ons hieronder zal bezighouden.
Aan de Lfr. u beantwoordt in 't Sfr. 'n u òf 'n y. Men kan niet zeggen, dat er voor een van deze vokalen 'n uitgesproken voorkeur heerst. 't Materiaal is echter zo gering van omvang, dat 't hoogst gewaagd zou zijn, hieruit 'n konklusie te trekken van enigszins verre strekking.
In 't Sfr. (Harlings) heeft men de navolgende woorden met y voor Lfr. u: byde (Lfr. bude = buil), byse (Lfr. buse = zak v.e. kledingstuk), fyl (Lfr. ful = gemeen), gyle (Lfr. gule = huilen), myzels (Lfr. muzels = mazelen), pyde (Lfr. pude = papieren of kleine linnen zak), rygele (Lfr. rugelje = vallen), slyg (Lfr. slug = slaperig), syp (Lfr. sup = karnemelk), syden, wyden, sy en sy (Lfr. suden, wuden, wu en su = zouden, wilden, zou, wilde).
Daartegenover heeft men met u, die aan Lfr. u beantwoordt: fug (meestal in de betekenis van groot, flink, wsch. 'n ironiese vorm naast Lfr. foech = kleintjes, minnetjes), fuk (fuik), fust (hiernaast minder frekwent: fyst = vuist), juke (hiernaast jyke = jeuken, ook in aktieve zin), kum (= kom, vaatwerk), muze (Lfr. moezje = morsen; hiernaast komt in 't Sfr. de vorm mösse voor, die van 'n geheel andere oorsprong is), pust (hiernaast pyst = puist), puste (vrijwel alleen nog in de uitdrukking: ‘ytpuste’ = uitblazen) ruze (Lfr. ruzje = ruisen van bomen), ruzi of ruzjə (Lfr. ruzje = ruzie), smuk (behaaglik warm), sug
| |
| |
(in de betekenis van sufferd), suz (alleen nog in de uitdrukking ‘in e suz weze’ = bedwelmd zijn).
Wanneer men de balans opmaakt, blijken er ongeveer evenveel u- als y-vormen in 't Sfr. te zijn, die beantwoorden aan 'n Lfr. u. Men zal bij de y-vormen van hyperkorrektie moeten spreken. Omdat in 't Hollands 'n y menigmaal beantwoordt aan 'n Lfr. u (hus - hys; kryk - kruk, enz.), daarom vervangt de Stadsfries ook vaak de Lfr. u door y, ook wanneer er geen Hollandse vormen naast staan.
't Aantal woorden, dat 't Sfr. met u aan 't Lfr. heeft ontleend, is echter uiterst klein. 't Leeuwenaandeel leverde 't Hollands.
De u, die in deze aan 't Hollands ontleende woorden werd gehoord, spreekt men in 't Sfr. op geheel dezelfde wijze uit als de Lfr. u, die aan de oude ô (en niet aan oude u of û) beantwoordt.
In 't algemeen bestaat er tussen deze beide u's in 't Lfr. geen verschil in uitspraak. Een zeer duidelik merkbaar onderscheid is echter waar te nemen, indien de u vóór d, t, n of 1 staat.
De u, die op u teruggaat, en in 't Hollands dus wordt gerepresenteerd door ui, klinkt als 'n nauwe u, zonder naslag: lûd (lu:d), bûte (bute), fûl (ful). (Vormen met n zijn niet te geven, aangezien in 't Lfr. de u voor n zonder uitzondering tot y is geworden).
Daarentegen wordt in de overeenkomstige positie de u, die teruggaat op oudere ô, wijd uitgesproken met 'n naslag van neutraal karakter: bloed (blù:əd), foet (fù:ət), koel (kù:əl), spoen (spù:ən = spaan, met ô uit oude â).
't Sfr. heeft deze laatste u-uitspraak behouden, en past haar in deze positie toe op ieder woord, dat 't uit 't Hollands heeft overgenomen. Zo zegt men skù:en (schoen), dù:ən (doen), grù:et (groet), fù:ət (voet), kù:əl (koel), fù:əle (voelen), hù:əd (hoed), mù:əd (moed), ongeacht 't feit, of naast deze Hollandse woorden ook Friese equivalenten staan. (Natuurlik zullen juist 't vrij groot aantal equivalente vormen aanleiding hebben gegeven tot 't ontstaan van deze Sfr. uitspraak).
Aan deze ù:ə beantwoordt echter nooit 'n Hollandse y, en 't komt mij toch al zeer onwaarschijnlik voor, dat men in gevallen als fyten (naast fu:əten), fytsje (naast fù:ətsje) van klankoverdrijving mag spreken. Daarvoor is 't onderscheid van u, en ù:ə, die alleen voor d, t, l en n wordt gevonden, te groot.
Bij de woorden, die b.v. 't Harlings aan 't Lfr. heeft ontleend,
| |
| |
komen dan ook geen y-vormen voor, waar 't Lfr. ù:ə heeft voor d, t, l of n. Wel vormen, waar 't Lfr. u heeft: pyde, fyl, gyle, pyde, syden, wyden, sy en wy (beide laatste vormen uit syde en wyde, die uitsluitend gebruikt worden in 't Sfr. schetsje van A. Jeltema: ‘Het vermaak der Slagterij’, in 1786 ‘geschreven in eene platte Leeuwarder taal, door een geboren Inwooner dier Stad’).
Voor andere konsonanten dan d, t, l of n is tussen beide Lfr. u's geen onderscheid te horen. Zo klinken b.v. sluch (sloeg) en sluch (slaperig) volkomen gelijk.
Klankoverdrijving zouden we alleen verwachten, in die vormen waar 't Sfr. u heeft, maar niet waar ù:ə wordt gehoord. Indien aan Lfr. u 'n Hollandse y beantwoordt, dan zou 'n Stadsfriese spreker van kuk, kyk kunnen maken, van genug: genyg; van stup: styp, indien hij 's heel ‘hoog’ wou spreken, zoals men dat in 't Stadsfries zegt. Maar juist deze klankoverdrijving komt niet voor, en hyperkorrekte vormen van deze aard zijn mij in 't Sfr. niet bekend.
De y-vormen hoort men juist daar, waar men ze eigenlik 't minst verwacht zou hebben, indien men zich op 't standpunt van de hyperkorrektie stelt, nl., waar 'n ù:ə in 't Sfr. voorkomt, en 't Hollands en Lfr. u hebben.
Ik wil enige voorbeelden daarvan geven, die ik in Leeuwarden heb gehoord. gyt (goed, in de betekenis van stoffen), skyn, skynen, skyntsje, stylstje, bylgyt (boelgoed), fyten, fytsje, fytsel (voedsel), enz.
De oorzaak van de Sfr. mutatie u tot y moet m.i. dan ook niet worden gezocht in 't streven naar hyperkorrektie, maar in geheel andere faktoren.
De lange ù:ə klank, die 't Sfr. (evenals 't Lfr.) vóór d, t, l en n kent, wordt verkort, indien 't woord wordt gevolgd door 'n uitgang (voornamelik meervouds- en verkleiningsuitgang), door 'n suffiks, of door 't twede lid van 'n samenstelling. Door deze kwantiteitsverandering ontstaat 'n kwaliteitsverandering, die daarin bestaat, dat 't twede deel van de diftong ù:ə ('t neutrale element dus) in 't Stadsfries ahw. 'n gedeeltelik assimileringsproses aan de volgende dentaal doorloopt, en tot 'n zeer kort i-achtig element wordt, en dan wordt uitgesproken als u1. Deze uitspraak is in de korte positie in 't Harlings dialekt de enig gangbare.
Men zegt hier b.v. sku1ntsje, sku1nen, fu1ten, fu1tsje, stu1ln,
| |
| |
stu1ltsje, enz. Tegenover dit gedeeltelike assimilatieproses van 't neutrale element aan de volgende dentaal staat 't Landfries met z'n dissimilatie: fuotten, guodlik, enz., terwijl hier de klemtoon verspringt naar 't twede lid van de diftong, en dus stijgend wordt. 't Sfr. kent alleen de dalende diftongen.
De vormen met u1 komen in 't Leeuwardense dialekt ook voor. Men zegt daar sku1nen, maar ook skynen, fu1tsje, maar ook fytsje. 't Ligt dus voor de hand, dat we hier van doen hebben met 'n volkomen normaal en zeer begrijpelik foneties proses, en niet behoeven te denken aan hyperkorreksie.
De vormen met u (of y), die oorspronkelik alleen in de korte positie voorkwamen, worden analogies ook in de andere vormen doorgevoerd, zonder dat daarvoor 'n regel is te vinden, of 'n voorliefde voor de een of andere vokaal is te ontdekken. Men zegt sku:en, maar even dikwijls sku1n, of skyn, enz.
De overgang van ù:ə, over u1 in de verkorte vorm, tot y (door palatalisering van de voorgaande u door 't i-achtige element) is dus als klankmutatie te verstaan, en niet als klanksubstitutie. We kunnen er hier aan toe voegen, dat de u ook voor volgende s 'n neiging tot palatalisering vertoont, doch ook slechts in de verkorte positie: pu1s, pu1st, knu1st, enz., terwijl de onverkorte vormen geen ù:ə, maar u hebben. Of deze palatalisering van u tot u1 (y) te beschouwen is als 'n onmiddellik gevolg van de invloed van de s(st) op voorgaande u, of dat vroegere ùə:-vormen in onbruik zijn geraakt (bij de o bestaan ze voor s nog wel: b.v. rò:əs, voor roos) vermag ik niet te zeggen, omdat men bij de bespreking van 't Sfr. geen steun heeft van waardevolle oudere gegevens.
Is de overgang van Sfr. u (uit oude ô) tot y dus niet te beschouwen als 'n hyperkorreksie, dan kan men zich toch de vraag stellen, of deze overgang niet in de hand is gewerkt door de wisseling van Lfr. u met Hollands y. Moge dan al geen sprake zijn van klankoverdrijving, zo zou toch de beweging van de u (uit de oude ô) in de richting van de y kunnen wijzen op 'n Hollandse invloed, die de richting van 't fonetiese proses bepaalde.
'n Dergelike mening is J.J. Hof toegedaan, waar hij de overgang van Fr. u (u) tot y, van 't Zuidhoeks u tot ö bespreekt, en 'n dergelike gang van zaken schijnt hij op pag. 268 ook voor 't Stadsfries mogelik te achten.
Ik acht Hollandse invloed niet waarschijnlik bij de boven- | |
| |
bedoelde mutatie, al ben ik mij ervan bewust, dat zij niet onmogelik is en dat dit vraagstuk nooit exakt kan worden opgelost, maar ruimte zal laten voor persoonlike inzichten.
De reden, waarom ik 'n dirigerende invloed van 't Hollands op 't verloop van 't mutatie-proses u naar y niet waarschijnlik vind, is gelegen in 't feit, dat we in 't Sfr. ook bij andere vokalen dan de u (uit lange ô) 'n palatalisering opmerken, die kennelik op dezelfde oorzaak teruggaat: nl. 't i-achtig element, dat zich tussen vokaal en dentaal ontwikkelt.
'n Palatalisering van de ô in korte positie vindt in enige woorden plaats. 't Proses van de palatalisering van de ô (ō) is vrijwel gelijk aan dat van de palatalisering van de ô. Voor d, t, n, l, s en z wordt de ô wijd en gevolgd door 'n neutraal element (rò:əde; grò:ət; bò:ən; rò:əs; rò:əzn). In korte posities kàn deze ô overgaan in ö, al is deze overgang niet zo veelvuldig als bij de u (uit ô) tot y.
Echter staat naast 't woord bò:əter de vorm böter; naast mò:əlen mölen, naast hò:əning höning, naast skò:ətel, skötel.
Ook komt in 't Sfr. 'n wisseling van u (ô), en ö voor, b.v. sjûtsje - sjötsje (vrouwennaam Sjoerdje). Waarschijnlik behoort hierbij ook de algemeen gebruikelike vorm ‘mötte’ voor moeten; niet onmogelik is 't, dat in deze vorm de ù:ə in verkorte positie geworden is tot ò, waarna zich dan tussen deze ò en de volgende dentaal 'n i-element ontwikkelde, dat de ò palataliseerde tot ö.
Of men voor de vormen van de Zuidhoek ‘fötten, fötsje’ e.d. 'n dergelike ontwikkeling mag veronderstellen, waag ik niet te beslissen, maar komt mij niet onwaarschijnlik voor.
't Lfr. kent hier weer de dissimilatie van de naslag aan de dentaal: b.v. Sfr. sköttel, maar Lfr. skoattel; Lfr. skoalle (school), moantid (morgentijd, bij mo.ən).
't Palataliseringsproses vinden we in 't Sfr. ook, wanneer 'n vokaal staat vóór r, die door d, t, l, n, s of z wordt gevolgd. Deze praedentale r valt uit, en er ontwikkelt zich tussen de vokaal en de dentaal 'n neutrale klank. B.v. pè:əd (paard), stè:ət, enz. (Deze neutrale klank is volkomen dezelfde als die, welke zich vormt voor d, t, l en n bij voorgaande u of o, zodat er geen verschil is te horen tussen bò.ət en bò.əd = resp. boot en boord). Wanneer de wegval van de r heeft plaatsgehad ná 'n korte vokaal is de naslag wederom i-achtig, en kan tot palatalisering aanleiding geven.
| |
| |
Als voorbeelden mogen gelden:
haǐde (harde), haǐt (hart), haǐlingen (Harlingen), kaǐnemelk (karnemelk), haǐses (hersens).
In de regel wordt de a niet geheel gepalataliseerd. (Alleen komen wel vormen met ĕ voor: 'n fiəde petsje brò:əd = een vierde partje brood; hedlope = hardlopen, enz.).
Volledige palatalisering vindt men vaker bij de ŏ, die door 'n praedentale r wordt gevolgd.
De gewone Sfr. vorm voor kort is koit, met 'n duidelik i-achtig element. Maar naast deze vorm komt ook köt voor, b.v. ‘'n köt jasje’ = een kort jasje. Naast boǐt staat de vorm böt (bord), vooral in bötsje en bödden. - Zelfs komen verschillende woorden met o+r+dentaal alleen met ö voor: Men spreekt in 't Harlings van ‘wöttel’ (wortel), van ‘mösse’ (morsen), van ‘köst’ voor korst, van ‘wöst’ (worst). 't Werkwoord ‘worden’ is alleen bekend onder de vorm ‘wödde’.
Eigenaardig is, dat 't Lfr. hier wederom de dissimilatie van de naslag aan de volgende dentaal kent. (Wuottel of woattel = wortel; koat = kort, skoasjen = schoorsteen, Sfr. sköstin; koaste = korst, enz.).
Uit bovenstaande beschouwing moge blijken, dat in 't Sfr. de naslag, indien hij in 'n korte vorm voorkomt, tot 'n i-achtig element wordt, ook in die gevallen, waar geen sprake kan zijn van 'n richtende invloed van analoge Hollandse vormen (zoals bij de overgang van o tot ö, van a tot e), 't Stadsfries bevindt zich in tegenstelling met 't Lfr., dat soms 'n a- of o-achtige naslag ontwikkelt. De vorming van dit i-achtige element is foneties ook zeer verklaarbaar als 'n assimilatie van 'n neutrale klank aan de volgende dentaal, wat vooral bij korte en ‘ucberkurze’ vormen gemakkelik voorkomt.
Waarom juist in de Friese steden 't neutrale element steeds gepalataliseerd werd, terwijl 't omringende platteland niet in alle gevallen deze weg bewandelde, is niet gemakkelik te zeggen, en 'n overweging van deze vraag ligt ook niet binnen 't kader van dit artikel, dat zich slechts wilde bezighouden met de ontwikkeling van de u (ô) tot y in 't Stadsfries.
C. Wilkeshuis.
|
|