waterd zou kunnen worden (blz. 34), hoe de aanhef van een betoog zich moet onderscheiden door eenvoud en klaarheid (blz. 40), hoe afleidende associaties de zin kunnen bederven, met stijlverwarring, stijlverslapping en ‘bijzinnen-misère’ als gevolg (blz. 47, 58), hoe elk overbodig stijlmiddel de duidelikheid verzwakt (blz. 53), hoe stopwoorden en gemeenplaatsen afbreuk doen aan de soberheid en persoonlikheid van de stijl. Terecht waarschuwt hij tegen de neiging tot ‘stijlverbreding’ bij onervaren schrijvers, die daardoor licht in rederijkerij vervallen (blz. 99): ‘als men een breeden zin opzet, is men gebonden aan zijn rhythmische consequentie’ (blz. 94). De betekenis van het ritme, van klankharmonie laat hij duidelik uitkomen, evenals de nadelen van ondoordachte beeldspraak en spitsvondige synonimiek (blz. 108 vlg.).
Er zijn in dit boekje ook minder geslaagde gedeelten.
De bladzijden over ‘stijlfiguren’, ten dele ingegeven door Padberg's De mooie taal, hadden in dit verband achterwege kunnen blijven, gelijk de schrijver zelf eigenlik toegeeft (noot op blz. 93), omdat hij geen aesthetiek van de stijl beoogt. Bij de beschouwing over het accent verwart hij de factor van de woordorde met die van het accent (blz. 84). Over de interpunctie zou men in een praktiese handleiding meer mogen verwachten dan de weinige regels op blz. 125. Een enkele maal gaat de schrijver te ver met Charivarius mede (blz. 122). Maar samenvattend herhalen wij onze aanbeveling: vooral jonge docenten die opstellen van leerlingen moeten beoordelen, zullen met de wenken en de stijlontledingen van deze schrijver hun voordeel kunnen doen. Als slot van deze bespreking halen wij met instemming aan wat Ritter verstaat onder ‘persoonlike stijl’: ‘Persoonlijk zijn in den stijl beteekent niets anders dan: alles begrijpen wat men zelf neerschrijft, beteekent alles terugbrengen tot een levende gedachte, tot een logische beeldspraak, en niet die levende gedachte te laten bevriezen tot een gemeenplaats. Persoonlijk zijn in den stijl beteekent: het voor de hand liggende te verwerpen, om het eenvoudige te kunnen bereiken, het beteekent niets anders dan nauwkeurigheid van zelfcontrôle en ordelijkheid van den geest.’
C.d.V.