| |
| |
| |
De dialekten van Vlieland en Midsland (Terschelling).
Het Midslands en het Vlielands zijn de twee noordelikste Noordhollandse dialekten. Het is misschien niet overbodig zo nadrukkelik vast te stellen, dat het inderdaad Noordhollandse dialekten zijn, want sedert Johan Winkler het Flevies uitvond heeft er toch altijd een zekere neiging bestaan om aan het Vlielands een afzonderlike plaats toe te kennen, los van het andere Noordhollands. En wat het Midslands betreft, dat gesproken wordt op de middenmoot van het eiland Terschelling (de grenzen vallen ongeveer samen met de grenzen van de kerkelike Ned. Herv. gemeente Midsland), terwijl op de west- en de oosthoek van het eiland een Fries dialekt wordt aangetroffen, men verwacht hier evenals op Ameland eerder een Stadfries dan een Noordhollands dialekt. Het Noordhollandse karakter van Midslands en Vlielands is echter, zoals hieronder aangetoond zal worden, onmiskenbaar. Beide dialekten hebben een aantal trekken gemeenschappelik met het Tessels, Wieringens, Drechterlands, Zaans, enz., die in het Stadfries ontbreken. Dit maakt de taalkundige toestand van het eiland Terschelling tot een ingewikkeld probleem. Was het Midslands Stadfries, dan lag het voor de hand om aan te nemen, dat het hele eiland eenmaal Fries heeft gesproken, welk Fries onder gelijksoortige omstandigheden als in de Friese steden verhollandst is. Nu evenwel de geschiedenis van het Midslands de gemeenschappelike geschiedenis van het gehele Noordhollands is, staan de zaken minder eenvoudig. Ik neig er toe om Terschelling te beschouwen als een oorspronkelik Noordhollands eiland (evenals Tessel en Vlieland), waarvan westen oosthoek later door Friezen gekoloniseerd zijn. Historise argumenten zijn er nauweliks aan te voeren. Reeds in de oudste berichten (eind 14e, begin 15e eeuw) kan men lezen, hoe Hollandse graven en edelen op Terschelling te maken hadden. In 1399 werd het eiland b.v. door de graaf van Holland in leen gegeven aan Jan van Arkel op voorwaarde, dat deze er een kasteel zou bouwen. Dat kasteel kwam
er ook en wel bij Kinhem, d.w.z. op Midslands gebied. Er heeft echter ook van ouds (?) een Friese adellike familie, die der Poppema's, op de oosthoek van het eiland geresideerd. (Gegevens over de oudste Terschel- | |
| |
linger geschiedenis zijn te vinden in een art. van J.W. van Dieren, Ned. Leeuw, 50e jg. kol. 193-201). Dat de graaf van Holland er iets te zeggen had en de landdag van Ooster- en Westergo niets (zoals uit een stuk van 1405 blijkt), bewijst echter nog niets voor de stelling, dat Terschelling een oorspronkelik Noordhollandssprekend eiland met Friese kolonies zou zijn. Mijn opvatting steunt dan ook niet op deze gegevens, maar is een onderdeel van een hypothese, die ik in een latere studie uitvoerig hoop te adstrueren, maar waar ik hier niet verder op in kan gaan, n.l. dat het Noordhollands in oorsprong een Frankies dialekt is, welks Friese eigenaardigheden verklaard moeten worden door latere Friese kolonisatie. Terschelling zou dan nog een voorbeeld zijn, hoe Franken en Friezen naast elkaar in hetzelfde land hebben gewoond, terwijl ieder zijn eigen taal grotendeels bewaarde.
Het Midslands is nog een levend dialekt, het Vlielands daarentegen is op 't ogenblik vrijwel uitgestorven. Ik verzamelde van beide dialekten gegevens in de zomer van 1932. Op Vlieland was het onmogelik op te tekenen ‘uit de mond des volks’, daar ook in onderling verkeer het oude dialekt nauweliks meer gebruikt werd. Ik moest mij bepalen tot het stellen van vragen aan een paar oude inwoners van omstreeks 70 jaar.
Met het Tessels, het Wieringens en het Enkhuizens zijn het Midslands en het Vlielands de enige dialekten van de Noordhollandse groep, die de oude ī en ū niet diftongeren. Men mag dus aannemen, dat ook in andere opzichten deze eilanddialekten het konservatiefste Noordhollands bewaren. Het Vlielands is, zijn sterke delabialiseringsdrang daargelaten, konservatiever dan het Midslands, dat, midden in het Friese taalgebied gelegen, nogal wat eigenaardigheden van het Fries heeft overgenomen.
Ik laat nu een aantal voorbeelden volgen, waaruit het Noordhollandse karakter van het Vlielands en het Midslands blijkt. Ter vergelijking met het vastelands-Noordhollands haal ik ook voorbeelden aan uit het door Karsten beschreven Drechterlands (Het Dialect van Drechterland, Purmerend 1931).
Gm. ê: |
nl. zwaar |
dr. swE:r |
vl. swE:r |
msl. swE:r |
|
nl. braden |
dr. breidə |
vl. bre.də |
msl. brEədə |
|
nl. avond |
dr. eivənt |
vl. e.vənt |
msl. Eəwən |
|
nl. schaap |
dr. skeip |
vl. ske.p |
msl. sxEəp |
|
nl. lauw |
dr. leuw |
vl. le.w |
msl. la.w |
|
nl. grauw |
dr. greuw |
vl. gre.w |
msl. gra.w |
| |
| |
Opm. In het Drechterlands heeft de oude [E.] zich ontwikkeld tot [ei], in het Midslands onder Friese invloed tot [Eə]. Eveneens onder Friese invloed heeft het Midslands de typies-Noordhollandse [e.w] opgegeven. Ik neem nl. aan dat [a.w] de regelmatige Friese representant is, omdat [e.w]-vormen in geen enkel modern Fries dialekt voorkomen. Het ligt voor de hand om een oorspronkelike oudfriese dekl. grê, grâwes aan te nemen. Het Noordhollands, dat in tegenstelling tot het Fries wel [e.w]-vormen kent, heeft, volgens mijn opvatting, een [E.] van Frankise oorsprong (uit [ae.]). Noordholl. greeuw en ofri. grê hebben dan niets met elkaar te maken. Het Vlielands toont zich de konservatiefste van de drie Noordhollandse dialekten. Het Enkhuizens is in dit opzicht echter het konservatiefst, omdat het in de aangevoerde woorden nog de [E.] bewaart: [E.vənt], [skE.p], enz.
Gm. ô: |
nl. zoet |
dr. zut |
vl. sut |
msl. suət |
|
nl. zoeken |
dr. zukə |
vl. sukə |
msl. sukə |
Opm. Het Midslands heeft onder Friese invloed voor d, t, s, z, l, n de [u.] gediftongeerd tot [uə]. Het secundaire karakter van deze [uə]-woorden (Hollands in een Friese mond) blijkt wel duidelik uit [suət], waarvoor het Fries immers [swiət] heeft.
Gm. î: |
nl. bijten |
dr. baitə |
vl. bitə |
msl. bitə |
|
nl. brij |
dr. bra.i |
vl. brei |
msl. brei |
Opm. De diftongering aan het woordeinde is blijkbaar oorspronkelik Noordhollands. In het Midslands is zij niet onder Friese invloed ontstaan, want de Fries-Terschellingse dialekten diftongeren niet op het woordeinde: [bri]. In het Drechterlands is het onderscheid tussen oudere en jongere diftongering nog bewaard.
Gm. û: |
nl. buigen |
dr. boeigə |
vl. bygə |
msl. bygə |
|
nl. schuilen |
dr. skoeilə |
vl. skylə |
msl. sxylə |
|
nl. huis |
dr. hoeis |
vl. is, ys |
msl. hys |
Opm. Op Vlieland werden mij beide vormen [is] en [ys] opgegeven, de eerste als de oudste. Het Vlielands kent vrij onregelmatige, niet in klankwetten vast te leggen, delabialisaties van geronde palatale vokalen: [y] wordt [i], [ø.] wordt [e.], [ü] wordt [E], [oe] wordt [e], [oei] wordt [ei]. Wat het konsonantisme aangaat: de h wordt niet uitgesproken in het Vlielands, terwijl op heel Terschelling (ook in de Friese dialekten) anlautend [sk] overgaat in [sx]. Vgl. hierboven [sxEəp].
| |
| |
Gm. ai: |
nl. eigen |
dr. aigən |
vl. eigən |
msl. eigən |
|
nl. vlees |
dr. vlais |
vl. fleis |
msl. fleis |
|
nl. bleek |
dr. bleik |
vl. ble.k |
msl. ble.k |
|
nl. heel |
dr. hE.l |
vl. e.l |
msl. he.l |
|
nl. been |
dr. bi.n |
vl. bi.n |
msl. biən |
|
nl. menen |
dr. mi.nə |
vl. mi.nə |
msl. miənə |
Opm. Al maakt het Drechterlands van de [E.] een [ei] (vgl. [skeip], [breidə], enz.), het verschil met de oudere ei (die [ai] wordt) blijft er, als in alle Noordhollandse dialekten, bewaard. Voor n heeft de oude [E.] zich op het hele Noordhollandse gebied vroeg vernauwd. Onder Friese invloed is in het Midslands de uit [E.] ontstane [i.] weer tot [iə] gediftongeerd. De [E.] voor l in het Drechterlands kan wel oud zijn, daar de [ei] wijst op het bewaren van de [E.] in het Drechterlands in tegenstelling tot andere Noordhollandse dialekten. Vgl. echter Karsten, 27,4.
Gm. au: |
nl. rood |
dr. ro.ət |
vl. ro.t |
msl. roəd |
|
nl. lopen |
dr. lɔupə |
vl. lo.pə |
msl. lo.pə |
|
nl. boom |
dr. bɔum |
vl. bo.m |
msl. bo.m |
Opm. Zowel in het Drechterlands als in het Midslands is er onderscheid tussen de au voor dentalen enerzijds en voor labialen en gutturalen anderzijds. Deze overeenstemming is echter toevallig, de oorzaken zijn in het Drechterlands en het Midslands verschillend. In het Midslands is het een diftongering voor dentalen onder Friese invloed (misschien ook wel konservering van het diftongise stadium in de ontwikkeling van au tot [o.] voor dentalen; vgl. de ontwikkeling van gm. ô hierboven). In het Drechterlands blijkt daarentegen, evenals bij de ontwikkeling van de gm. ai, voor alle konsonanten een ‘scherplange’ klinker gestaan te hebben, die voor dentalen vrijwel onveranderd bewaard is gebleven, voor labialen en gutturalen daarentegen gediftongeerd is. Bij de ontwikkeling van de gm. ai wordt de tegenstelling [ei] enerzijds en [E.], die zich soms tot [i.] vernauwde, anderzijds, niet geheel bepaald door het feit, of er een dentaal dan wel een lab. gutt. op volgde, d.w.z. niet alle dentalen gedragen zich na oorspr. [E.] op dezelfde wijze: voor r en l blijft [E.] bewaard, voor n vernauwt [E.] zich bovendien nog tot [i.], maar voor t, d, s, z treedt diftongering op, evenals voor de labialen en gutturalen. In het Midslands en Vlielands trekken alle dentalen, behalve n, één lijn met de labialen en gutturalen, wat de behandeling van de voorafgaande [E.] aangaat.
Wgm. io: |
nl. bieden |
dr. bi.də |
vl. bi.də |
msl. biədə |
| |
| |
Opm. De [iə] van het Midslands is weer te danken aan de Friese omgeving.
Wgm. iu: |
nl. sturen |
dr. sty:rə |
vl. sti.re |
msl. sty:rə |
Opm. Het is moeilik uit te maken of de Vlielandse vorm de oude representeert of het resultaat is van jongere delabialisatie. De oude Noordhollandse representant van wgm. iu is, zoals uit niet-delabialiserende dialekten als het Zaans en het Markens blijkt, ongetwijfeld [i.] geweest, evenals in het Zeeuws en het Strandhollands (wellicht ook eenmaal het gehele Zuidhollands).
ui2: |
nl. schuin |
dr. skoein |
vl. skein |
msl. sxoein |
Opm. Het jonge, altans nog steeds produktieve, karakter van de Vlielandse delabialisatie blijkt b.v. uit de naast elkaar voorkomende vormen [seikər] en [sykər], twee verschillende aanpassingen van een uit het A.B. ontleend woord.
Gm. ar: |
nl. arm |
dr. errəm |
vl. arm |
msl. arəm |
|
nl. scherp |
dr. skerrəp |
vl. skarp |
msl. sxerp |
|
nl. hard |
dr. hart |
vl. art |
msl. had |
|
nl. baard |
dr. bE:rt |
vl. bE:rt |
msl. bEəd |
Opm. Palatalisatie van a voor r + lab. of gutt. treedt in Noordhollandse dialekten vrij veel op, hoewel niet regelmatig. In mijn Vlielandse voorbeelden ontbreekt de palatalisatie toevallig, wat niet wil zeggen, dat ze in het Vlielands niet zou kunnen voorkomen. Voor r + dent. trekken alle Noordholl. dialekten, voor zover ik zie, één lijn: soms blijft de a, maar meestal wordt hij gerekt tot [E.], die uit [ae.] ontstaan moet zijn. Vgl. de hierboven veronderstelde ontwikkeling van de [E.], die gm. ê representeert. In het Midslands valt onder Friese invloed een r samen met volgende dentaal.
Gm. er: |
nl. berg |
dr. berrəx |
vl. berx |
msl. berx |
|
nl. barsten |
dr. barstə |
vl. barstə |
msl. bastə |
|
nl. haard |
dr. hE:rt |
vl. hE:rt |
msl. hEəd |
Opm. Het voorbeeld barsten is hier niet helemaal op zijn plaats, omdat de er door metathesis ontstaan is, maar mijn Vlielands materiaal bevat geen beter. De meeste gevallen van er voor dentalen kennen in het Noordholl. vokaalrekking. De [E.] is mogelik, evenals bij rekking van a voor r + dent., uit [ae.] ontstaan. Mogelik ligt aan die rekking evenzeer een a ten grond door oude overgang van e in a voor r + dent. De Zuidhollands-Zeeuwse dialekten en het A.B., waarin e voor r + dent. tot [ae.] of zelfs [a.] gerekt werd, doen dergelijke vermoedens opkomen. Uit het Noordholl. zelf is geen ander argument te putten dan
| |
| |
het parallelisme van de gerekte a voor r + dentaal, die ook [E.] opleverde.
Gm. ir: |
nl. kerk |
dr. kerrək |
vl. kerk |
msl. kerk |
|
nl. hersens |
dr. harsəns |
vl. arsəns |
msl. hasəns |
Opm. Gm. ir schijnt voor lab. gutt. regelmatig er, voor dentalen regelmatig ar op te leveren in de Noordholl. dialekten.
Gm. or: |
nl. zorg |
dr. zoerrəx |
vl. serx |
msl. sorx |
|
nl. korrel |
dr. koerrəl |
vl. kerəl |
msl. korel |
|
nl. boord |
dr. bo.rt |
vl. bo.rt |
msl. bo.rd |
Opm. De o wordt voor r + lab. gutt. in het Drechterlands en het Vlielands regelmatig gepalataliseerd (in het Vlielands bovendien nog even regelmatig gedelabialiseerd). In het Midslands ken ik maar één voorbeeld van palatalisatie, het woord [koerf], nl. korf, dr. [koerrəf]. De tendentie moet dus ook daar wel bestaan hebben, maar heeft weinig sporen nagelaten. Uit Karsten, 38, 3, zou men opmaken, dat in het Drechterlands de regelmatige representant van niet-gerekte o voor r + dent. ook [oe] is. Voor het Midslands en Vlielands kan ik dat niet uitmaken. Verreweg de meeste o's voor r + dent, worden in het Noordholl. gerekt.
Gm. ur: |
nl. storm |
dr. stoerrəm |
vl. sterm |
msl. storm |
|
nl. dorst |
dr. dorst |
vl. dorst |
msl. dost |
Opm Gm ur gedraagt zich dus precies zo als gm. or, behalve dat het regelmatig ongerekt blijft voor dentalen.
Gm. u in gesl. syll. (met umlaut):
nl. lucht |
dr. lüxt |
vl. lExt |
msl. lüxt |
nl. brug |
dr. brex |
vl. brex |
msl. brüx |
nl. put |
dr. pet |
vl. pet |
msl. pet |
Opm. De Vlielandse woorden met [e] hebben deze niet te danken aan de algemene ontrondingstendentie van hun dialekt, want de ontronde [ü] is een [E], vgl. [lExt]. In het Vlielands liggen dus twee delabialisatielagen, de Noordhollandse en de Vlielandse, over elkaar. In het Midslands schijnt van die oude Noordhollandse delabialisatie alleen nog maar het woord [pet] over te zijn gebleven, ondanks de nabijheid van Friese dialekten (bovendien nog in een samenstelling het woord [krek], kruk). Het woord [pet] heeft intussen ook geen steun van het Fries ontvangen, want op het Friese deel van Terschelling betekent [pet] geen ‘waterput’, zoals op Midsland, maar ‘veenput’ (‘waterput’ heet in het Fries-Terschellings [sEə]).
Gm. u in open syll.:
| |
| |
nl. gebeuren |
dr. bø.rə |
vl. be.rə |
msl. bø.rə |
nl. vogel |
dr. vø.gəl |
vl. fø.gel |
msl. fø.gəl |
nl. zomer |
dr. zø.mər |
vl. sø.mər |
msl. sø.mər |
nl. wonen |
dr. wø.nə |
vl. we.nə |
Opm. Gm. u in open syll. wordt in de Noordholl. dialekten wellicht regelmatig tot [ø.] (zoals indertijd al door Van Wijk verondersteld is). In het Vlielands wordt die [ø.] blijkbaar onregelmatig ontrond.
Gm. e voor nasalen:
nl. brengen |
dr. brEŋə |
vl. breŋə |
msl. breŋə |
nl. denken |
dr. dEŋkə |
vl. deŋkə |
msl. deŋkə |
nl. hemd |
dr. hEmt |
vl. hemt |
msl. hemd |
Opm. Merkwaardig is, dat de vernauwing van e voor nasalen in het Drechterlands blijkbaar niet oud is. In de tussen Drechterlands en Fries gelegen Noordhollandse dialekten is de oudere e bewaard.
Gm. i voor nasalen:
nl. kind |
dr. kaint |
vl. kEnt |
msl. kin |
nl. wind |
dr. wEnt |
vl. wEnt |
msl. win |
Opm. De Midslandse vormen staan onder Friese invloed. Zij zijn dezelfde als in het Stadfries. Het is moeilik uit te maken, of de rekking van gm. i voor + dentalen eenmaal regelmatig is opgetreden in het hele Noordhollandse taalgebied, of dat de eilanddialekten (het Vlielands) de rekking mooit hebben gekend.
Ik meen, dat uit dit, bewust onvolledige, overzicht van de klankleer de eigenaardigheden van het Vlielands en het Midslands als Noordhollandse dialekten voldoende duidelik kunnen worden. Het Midslands is verreweg het ingewikkeldste van de twee, door de vele Frisismen in klank- en vormleer. In een kort artikel als dit kan men onmogelik op alles ingaan, maar moet men ter wille van de overzichtelikheid vereenvoudigen.
Uit de vormleer wil ik nog een klein onderdeel aanhalen: de deminutiva. Op Vlieland is -ke onbekend, men gebruikt altijd -(t)je. Het enige verschil met het A.B. is, dat -etje niet voorkomt. Men zegt dus mantje, A.B. mannetje. Het Drechterlands kent in enkele gevallen nog wel -ke (Karsten, 112). Midsland heeft zich geheel aan het Fries aangepast. Men hoort daar dus na t, d, l [tjə] of [tšə], na d [djə] of [džə], na gutturalen [jə], na alle andere konsonanten en vokalen [kə]. Het oude Noordhollands heeft vermoedelik wel (blijkens het Drechterlands) -tje
| |
| |
en -ke naast elkaar gekend. Het Vlielands noch het Midslands zijn in deze konservatief geweest, tenzij men wil aannemen, dat de oude verdeling van -tje en -ke in het Noordhollands gelijk is geweest aan de tegenwoordige verdeling in het Fries (en dus ook in het Midslands).
Tenslotte wil ik enige karakteristieke verschillen tussen het Noordhollands en het Stadfries noemen:
1o. In het Stadfries vallen de oude gm. ê en de gerekte gm. a in open syll. samen tot [a.], die in Harlingen naar [ae.] neigt, in het Noordhollands is daarentegen overal de gm. ê duidelik van de gerekte korte a onderscheiden. Het produkt van gm. ê is in het Noordholl. verschillend, naar gelang van positie of dialekt, maar heeft de stadia [ae.] en [E.] doorlopen. De gerekte korte a is een lichter of donkerder [a.].
2o. De typies Noordhollandse vormen breg, reg, pet, krek, enz. ontbreken in het Stadfries. De umlaut van gm. u is daar steeds [ü].
3o. Gm. ur levert in het Stadfries dikwijls, niet alleen voor lab. en gutt., maar ook voor dentalen een gepalataliseerde klank [ü] op. In het Noordholl. komt palatalisatie alleen voor lab. gutt. voor. In hoeverre het Stadfriese verschijnsel regelmatig optreedt, kan ik op 't ogenblik, bij onvoldoende gegevens over het Stadfries, niet uitmaken. Waarschijnlik is de Friese palatalisatie principiëel iets anders dan de Noordhollandse, nl. in het geheel geen eigelike palatalisatie, maar een klanksubstitutie voor Fries ‘oa’.
Overigens is het niet te ontkennen, dat er ook veel overeenstemmingen zijn tusschen Stadfries en Noordhollands. Gelijk, of tennaastebij gelijk, aan het Midslands is het Stadfries b.v. in zijn ontwikkeling van gm. ô, î, û, ai, au, io, iu, ar, er, ir, u in open syll. (voor zover de representanten ‘Hollands’ zijn, want juist hier hebben Midslands en Stadfries beide veel aan het Fries ontleend; hierboven is daar niet op ingegaan bij het Midslands). Vooral de Stadfriese ontw. van ar, er + dentaal, waarbij in geval van rekking [Eə] optreedt, is een merkwaardige overeenstemming met het Noordhollands. Toch zullen deze Stadfriese vormen wel tendele als ontleningen uit het Fries (b.v. stfr. [bEəs], baars, fri. bears), tendele als Hollands-Friese mengvormen verklaard moeten worden (b.v. stfr. [bEəd], mengvorm van nl. baard en fri. bird, onder invloed b.v. van de Hollands-Friese verhouding baars: bears). Mogelik is ook, dat het Stadfries door een eigen
| |
| |
klankwet de ontleende Hollandse woorden heeft vervormd, b.v. (ingeval de ontleningen uit een ae-dialekt kwamen) door [ae.r] regelmatig te ontwikkelen tot [aeə], wat weer [Eə] werd.
Hoeveel Midslands en Stadfries op het eerste gezicht ook op elkaar mogen lijken, bij nadere beschouwing kan het geen twijfel lijden, dat zij van geheel verschillende oorsprong zijn en dat het Midslands geen betrekkelik jong derivaat van het Fries, maar integendeel een oud Noordhollands dialekt is.
Zwolle.
K. Heeroma.
|
|