De Nieuwe Taalgids. Jaargang 27
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
De proef-steen van den Trou-ringh.Vraagt iemand naar het voornaamste werk van Cats, dan zal het antwoord wel altijd luiden: De Trou-ringh. Zoo heeft Cats ook zelf het zeer omvangrijke werk - een kwartijn van bijna duizend bladzijden -, waarmee hij, in 1636 (uitgave 1637) bij den aanvang van zijn raadpensionarisschap, zijn dichterlijke werkzaamheid voor langen tijd beeindigde, bedoeld. God had hem de gedachte ingegeven, met volle bezieling en rusteloozen ijver had hij er, vóór en na zijn ambtsbezigheden, allen tijd en kracht aan besteed; hij wenscht, dat het de heele wereld zal door gaan, niet alleen naar de aan alle kusten gevestigde Nederlanders, maar ook, in een Latijnsche vertaling, waarvoor hij Barlaeus had bereid gevonden, toegankelijk gemaakt voor alle letterlievende vreemdelingen. Dit ‘papiere kint’ zal zijn naam in gedachtenis doen blijven. Het boek hééft ook buitengewonen opgang gemaakt; niet zoozeer in de Latijnsche vertaling, die weinig vlot, en nooit volledig, tot stand kwam, maar in het oorspronkelijk, dat ook buiten onze grenzen grooten invloed verkreeg; en dat wij, van 1637 tot 1880 in ver boven de honderdduizend exemplaren gelezen mogen achten. Den inhoud kent men: dichterlijke verhalen, heele novellen soms in rijm, van zeer verscheidene huwelijksgevallen uit allerlei literatuur - ook de gewijde - ontleend; en deze afgewisseld, en aaneengeschakeld, door een proza-dialoog tusschen den bedaagden weduwnaar Sophroniscus (Cats) en den trouwlustigen jongen Philogamos (die op het einde vereenzelvigd schijnt te worden met Cats' particulieren secretaris Matthias Havius). Die samenspraak bevat breedgaande, in bijzonderheden van allerlei casus der huwelijksmoraal tredende, onderzoekingen en beschouwingen. Een nauwkeurig en volledig onderzoek van den inhoud en de samenstelling van dit boek zou, ook na hetgeen Worp en Buitenrust Hettema hebben gedaan, een dankbare taak zijn. Ik vraag thans alleen de aandacht voor den titel, die volledig luidt: 's Werelts begin, midden, eynde, besloten in den trou-ringh, met den proef-steen van den selven. Door I. Cats | |
[pagina 338]
| |
(de woorden in kapitaal staan rood gedrukt, en ‘Proef-steen’ met de grootste lettersoort). Derudder zegt, in zijn Fransche boek over Cats, dat deze het aan den lezer overlaat, de bedoeling van den titel te raden; hijzelf stelt verscheidene uitleggingen voor, waarmede hij ons soms den waren zin zeer dicht schijnt te naderen, maar soms ook dien door te vrije fantasie meer te verhullen dan op te helderen. Ik wil die beteekenis verklaren uit Cats' eigen uitingen over den titel, in verband met den algemeenen inhoud van zijn boek. In de eerste plaats hebben wij dan op te merken, dat de gebruikelijke afkorting ‘Trou-ringh’ niet juist, en wat misleidend is; ze is ook niet in overeenstemming met den wensch van Cats, al gebruikte hij ze zelf één keer in de opdracht aan zijn twee dochters van het bijna een afzonderlijk werk uitmakende vierde ‘deel’ (‘boek’ zouden wij liever zeggen): Lof-sangh op het geestelick Houwelick van Godes Sone. Vele plaatsen staan daar tegenover, waar hij spreekt van den Proef-steen van den Trou-ringh: zoo de gegraveerde titelplaat, de titelbladen en opschriften van het tweede en het derde deel, de inleiding van het op het allerlaatst nog aan het derde deel aangehangen ‘Graf-houwelick’; en inzonderheid, alles afdoend, in den prozadialoog nog vóór het eerste dichthoofdstuk, het ‘Gront-houwelick’, de aankondiging:.... ‘soo hebbe ick hier byder hant een nieu Peëtisch werck, verscheyde gedenck-weerdige trou-gevallen onse Nederlanders voor oogen stellende, dit meyne ick een goede aen-leydinge te sullen konnen geven tot ondersoeck van saken, daer ghy van gewaeght. - Wat opschrift geeft de Schrijver aen het werck, daer ghy van spreeckt? - Proef-steen van den Trou-ringh sie icker voren op-staen.... Mijns oordeels schijnt de schrijver te beloven, dat door dit werck een yder sijn trouweGa naar voetnoot1), tegenwoordighe of toe-komende, ter preuve sal konnen stellen, om alsoo te weten of de selve wel en behoorlick is, dan niet’.Ga naar voetnoot2) De titelplaat vóór het derde deel, tenslotte, vertoont ook, boven een grooten opgehangen ring, waaronder een veelsoortige menigte begeerige grijpers krioelt, de waarschuwende spreuk: ‘Proeft dit gout, eerje trout!’ De Wijsheid, terzijde tronend onder een baldakijn, den toetssteen in de hand, is bereid het onderzoek te | |
[pagina 339]
| |
verrichten voor elk, die het begeert; maar slechts één paartje heeft naar haar omgezien, en staat eerbiedig af te wachten, wat haar proefsteen omtrent hun eigen ring uitwijzen zal. In een lange uitlegging van de prent klaagt Wijsheid, dat nauw van duizend één tot haar komt, vóór ‘zich aan den ring vast te maken’. En geestig hekelt zij enkele groepen, die beter zouden doen, hun dwaze jacht op dien ring voorloopig of voorgoed te staken: de ‘jonge spruyten’, uit een Fransche school komend (de meisjes van de H.B.S., zouden wij thans zeggen), de baardelooze ‘wulpen’, die nog gerust ‘een wijle pap eten’ mogen uit moeders pot, de grijsbaarden, de besjes, het ongure volk van verminkte bedelaars; maar ook het gemak-lievende slag van ‘Jan-treet-socht’. De anderen dienden in elk geval, met een rein gemoed, eerst tot haar te komen, om hun ‘gout te proeven’. Den ‘trou-ringh’ moet men volstrekt niet opvatten als: krans of snoer van verhalen over huwelijken; hij is allereerst voor Cats het ‘teeken’ van het huwelijk zelf: Ick woude, dat de trouweGa naar voetnoot1) even soodanigh mochte wesen als haer teycken is, te weten ront, effen, eenvoudigh, en sonder bespreck en voorwaerde.... (ed. 1637, 42). ‘De trouwring met zijn toetssteen’ wil dus zeggen: ‘het huwelijk en zijn normen’. Niet: ‘de normen van het huwelijk’; dat zou beter passen op het twaalf jaar eer verschenen Houwelyck. Want daar waren de regelen, de practische zedeleer de hoofdzaak, terwijl het verhalende element slechts diende tot verlevendiging van de aandacht. Hier echter nemen de verhalen verreweg de grootste plaats in; en de theoretische beschouwingen volgen telkens als proza-aanhangsels en -tusschenzetsels. Dat Cats achteraf, in de ‘Voor-reden’ van den Proef-steen van den Trou-ringh, het Houwelyck ongeveer voorstelt als een eerste deel, waarop dit dan als tweede het vervolg zou bieden, dunkt mij weinig anders dan een rhetorische handigheid ter meerdere verontschuldiging voor het opnieuw komen met een dik boek over het huwelijk. Hij heeft opgemerkt, zegt hij, dat vele ervaren lieden eerst de regels voor een wetenschap stellen, en daarna de exempelen geven, die daarop passen. Zoo had het Houwelyck de (theoretische) gronden gelegd, en kwam dit werk | |
[pagina 340]
| |
nu met de verduidelijkende voorbeelden. Wij vermoedenGa naar voetnoot1), dat hier hoogstens sprake zal zijn van één van de onderscheidene oorzaken, waardoor dit nieuwe boek dezen vorm verkreeg; en wij willen den Proef-steen van den Trou-ringh als een geheel zelfstandig werk blijven beschouwen. Cats' smaak in romantische stof en realistisch-plastische voorstelling, en zijn ongemeen vertellers-talent mogen er klaar in uitkomen, wij hebben geen reden om hem geloof te weigeren, wanneer hij ook hier de zedelijke en godsdienstige leering als zijn voornaamste bedoeling voorstelt; zelfs al twijfelen wij bij zijn verdediging van het verhaal van ‘losse minne-treken’ met de verwijzing naar de mede-vermelde straf en het beroep op voorbeelden in den Bijbel, of hij niet te goed van vertrouwen is, en te spoedig gereed met zijn schriftuurlijk bewijs (in Papiere Kint in ‘Voor-reden’). Zóó groote verscheidenheid van verhalen meent onze dichter te hebben aangeboden, ‘datter bynaest niemant en sal gevonden werden, of hy en sal aen het een of het ander trou-geval syn eygen [huwelijk] konnen toutsen en ter preuve stellen.’ (Voor-reden). En Philogamos ziet al dadelijk in het Gront-houwelick (van Adam en Eva) ‘een volmaeckt voorschrift, ja een toet-steen, om alle andere houwelicken te proeven’ (ik cursiveerde). Cats wilde wéér het huwelijk veelzijdig beschrijven; anders dan vroeger, maar met het even stellige opzet om de rechte inrichting daarvan te onderwijzen en te bevorderen. Het huwelijk met zijn vele mogelijkheden, en de zedelijke eischen, waaraan het immer behoort te voldoen, behooren volstrekt bij elkaar: de ring en de steen. Het eene is overal en altijd gegeven, maar op het andere komt het Cats aan: de toetsing. Den toets-steen wil zijn boek allen in de hand drukken, die toets-steen bedoelt het, welbeschouwd, zelf te zijn. Het is duidelijk: als de korte titel met één woord moest volstaan, diende dat te luiden Proef-steen, en niet Trou-ringh. 's Werelts begin, midden, eynde, besloten in den Trou-ringh.... ook dat verklaart Cats zelf voldoende. Voor hem is het huwelijk zoo boven alles belangrijk, omdat hij er altijd de kern, den grondvorm in ziet van alle menschelijke samenleving, en bovendien de diepzinnige verbeelding van de gemeenschap tusschen | |
[pagina 341]
| |
de met God verzoende menschheid en haar Koning in den hemel. Hier stelt de emblemen-dichter bij uitnemendheid, die Cats in al zijn werken blijkt, ongetwijfeld een wijdere zinnebeeldige beteekenis van den ‘eenvoudigen en effenen’ ring aan de orde: het immer-dóórgaan, het volkomen-omsluiten van den cirkel. Begin, midden, einde: dat is de oude, beproefde, nimmer falende beschouwings- en beschrijvingswijze, analytisch en synthetisch tegelijk, die behalve door haar simpele logische vanzelfsheid ook nog door de schoolsch-algemeene rhetorica in levendig gebruik bleef. ‘Des menschen begin, midden en einde’ beschreef zoo Luiken in zijn laatste levensjaar (1712), ‘vertoonende het kinderlijk bedrijf en aanwas’, ten dienste van zijn kleinzoontje, en al zulke ‘jonge dochtertjes en knaapjes’. Cats' boek omvademde meer: de heele wereld - als menschenwereld - en haar geheelen loop. Want het huwelijk beheerscht alle tijdvakken en wereldstreken, alle standen, alle leeftijden met allerlei gevoelens en zielsgesteldheden. Cats verhaalt van huwelijken, en toestanden, bij patriarchen, klassieken en modernen; gevallen uit Israël, Perzië, Egypte, uit het leven van Karel den Grooten en van den Groot-Mogol, bij Spaansche zigeuners en Amsterdamsche rijkelui. Zijn papieren kind ‘draeght in (haren) schoot, dat vrijsters kan behaghen, Dat mannen dienstigh is, dat in de leste dagen De ziel haer voedsel geeft, (het) draeght in (synen) schoot, Dat troost verwecken kan oock midden in de doot.’ Het vertoont de ‘jonge sinnen’, den ‘rijper aert’, de ‘reyne ziel’, maar onderzoekt ook, ‘hoe God de Sone paert met syn geminde Kerck’Ga naar voetnoot1). Het huwelijk, door God ingesteld vóór den val, en altijd goedgekeurd, ‘hout in wesen alle staten van de werelt, ende alle soorten van menschen’Ga naar voetnoot2). Het wereldleven der menschheid, samengebonden en gestadig voortgezet door het huwelijk; maar ook door het huwelijk omsloten, omdat het bij schepping en ‘gront-houwelick’ van het eerste menschenpaar uit God zijn oorsprong nam, en eindigt bij de hemelsche bruiloft, de volkomen verwerkelijking van het Geestelick Houwelick, van Christus en Zijn gemeente. ‘'s Werelts begin, midden, eynde, besloten in den trouringh.’
J. Wille. |
|