volksdichter, eer iets voor een letterkundige die zich een ongewone taak opgaf.
Laat ik het gedicht nog eens nagaan, om te zien of mijn veronderstelling valt waar te maken.
De eerste zes strofen leveren geen moeilijkheid. De held stelt zich voor, zegt zijn afkomst, betuigt zijn trouw aan het vaderland, verklaart dat hij soeverein is en stelt vast dat hij van zijn leenheer niet is afgevallen. Hij is een verbannen vrome, maar vertrouwt dat hij in zijn bestuur zal weerkeeren. Hij bemoedigt zijn onderdanen en vermaant allen die goedwillig zijn voor hem te bidden opdat God hem kracht geve om hen te helpen. Hij, van zijn kant, heeft gedaan wat hij kon, hij en zijn broeders. Hij zelf, van zoo hooge afkomst, heeft als geloofsheld zijn leven gewaagd. Hij bidt God, op wie hij vertrouwt, om zoo te mogen blijven en de spaansche tirannie te mogen uitdrijven.
Deze zes strofen schijnen mij een gedicht op zichzelf. De strijdende geloofsheld, vroom en helfhaftig, heeft er zich in uitgebeeld.
Vergis ik mij niet, dan is de toon van de zevende strofe al dadelijk geheel anders. De strijdbare klank, waarmee God in de zesde werd aangeroepen heeft plaats gemaakt voor een zachtere, een inniger, een hijgender. Het is de gebedstoon van iemand die zich in nood gevoelt. Als een vluchtende David gevoelt hij zich. Toch heeft God David uitgered, hem een koninkrijk gegeven. Een koninkrijk? Voor zich verwacht hij dat niet, wel het eeuwige rijk dat voor de getrouwe maar sneuvelende Godsheld is weggelegd.
Terecht heeft men opgemerkt dat hier de gedachte geheel is afgedwaald van wat men na de lezing van de eerste zes strofen verwachten zou. Maar ik noem het geen afdwaling. Ze is een nieuwe gedachte, een nieuw beeld van de Prins zelfs, en dat geheel uitgedrukt in de drie strofen. Een tweede gedicht dus dat aan het eerste is toegevoegd en dat weer volstrekt is afgesloten.
Want met de 10de strofe is de toon alweer onderscheiden. Niet krijgshaftig, niet van de wereld afgetrokken, maar nu met deernis naar die wereld toegewend. Deernis om het edele land dat te lijden heeft, het land dat hij heeft willen redden - en de trots om de dappere poging komt even boven - en dat zou zijn gered als God het gewild had. Maar God wou het niet. Bij zijn besluit moet men zich neerleggen. Hij, die in tegenspoed standvastig gebleven is, legt zijn zaak in Gods handen. Hij neemt