‘vaktaal, die buitenstaanders vreemd aandoet’, maar niet die van ‘geheimtaal’ in M.'s zin.
De joodse bestanddelen in de geheimtalen geven Dr. Moormann aanleiding tot een uitvoerig hoofdstuk over ‘de Joden en hun taal’, waarin hij de geschiedenis van de Joden in Europa en meer in het biezonder in de Nederlanden beschrijft. Wij zien het Jiddies, de eigenaardige duits-joodse taal, zich vormen vooral in Zuid-Duitsland. Uit Duitsland verjaagd, is een groot deel van de Jiddies-sprekenden naar Polen en Litauen getrokken. Zoals meer op taal-eilanden geschiedt, die het contact met de vroegere taalgenoten hebben verloren, is dit Jiddies in zijn isolement tamelik conservatief gebleven. Van Polen en ook van de Rijnstreken komen de Joden de Noordelike Nederlanden binnen, waar sedert het begin van de opstand en vooral sedert 1648 hun maatschappelike kansen redelik werden. Eerst vestigen de immigranten zich in Amsterdam, daarna verbreiden ze zich langzamerhand over de kleine steden en het platteland.
Daarop volgt een afzonderlik hoofdstuk over ‘Joodsche elementen in de geheimtalen’. De geleidelike toeneming van de joodse bestanddelen wordt geografies en zoveel mogelik chronologies nagegaan. Chronologies kan dat alleen in streken, waarvoor we berichten uit vroegere perioden hebben. Maar die gegevens, verkregen zijdelings uit een blijspel waarin bargoens-sprekenden optreden, of rechtstreeks uit opzettelik aangelegde verzamelingen, vloeien niet gelijkmatig en zijn ook niet alle betrouwbaar. Na de bespreking van de afzonderlike geheimtaalkringen volgt een lijst van alle jiddiese woorden, die hierin voorkomen. Men vindt er heel wat bekenden in terug, die zich uit de lagere regionen opgewerkt hebben tot een bescheiden en min of meer verholen plaatsje in de algemene taal, zoals bajes, emmes, gannef, (volgens Moormann's niet onaannemelike verklaring ook:) gappen, gesjochte(n), gochem, gokken, gozer, heibel, jatten ‘stelen’ (denominatief van een jiddies woord voor ‘hand’), kaffer ‘boer’, kapoeres (dat in secundaire associatie met kapot getreden is), lau ‘niet(s), nee’, lef, massel(tje), Mokum, schorem, sikker, sjacheren, sjofel, smeris, smoes en smoezen, tof. Bij sommige kan men met vrij grote zekerheid Amsterdam met zijn groot percentage Joden als punt van uitgang aanwijzen.
Het laatste hoofdstuk, getiteld ‘De Zigeuners en de geheimtalen’ geeft opnieuw een verhaal van omzwervingen en de geschiedenis van het vreemde, romantiese Zigeunervolk in onze