De Nieuwe Taalgids. Jaargang 27
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Enkele notities bij de syntakties-stylistiese methode. I.De Zeventiende-eeuwsche SyntaxisGa naar voetnoot1) van Professor Overdiep bewijst wel overtuigend de vruchtbaarheid der syntakties-stylistiese methode, door hem in de studie der nederlandse grammatica ingevoerd en gevolgd. Opnieuw de strenge bewijsvoering die zijn Inleiding op de FerguutGa naar voetnoot2), zijn Stilistische StudiënGa naar voetnoot3), zijn Moderne Nederlandsche GrammaticaGa naar voetnoot4) kenmerkten, opnieuw de volkomen consequentie waarmee de eenmaal gekozen verdeling naar vorm en functie wordt volgehouden, opnieuw tenslotte de uiterste nauwkeurigheid der analyse en de scherp omlijnde interpretatie van het afzonderlike geval. Slechts een te verwaarlozen, uiterst klein, aantal der constateringen laten een mogelikheid van redelike twijfel aan de juistheid der interpretatie. De schrijver verzamelt, ordent en verklaart op deze wijze een rijkdom van materiaal, dat voor de studie der Nederlandse grammatica van niet te schatten belang is. De Grammatica is gebouwd op John Ries' vierdeling: Laut, Wort, Gruppe, Satz.Ga naar voetnoot5) Echter, en dit is de kenmerkende wending die aan Ries' grammatiese opvattingen werd gegeven: de syntaktiese beschouwing domineert het geheel. Klank- en woord-leer zijn geen ‘eigenlijke’ grammatica: ‘de beschrijving, 1e van de functies, die ontstaan door de verbuiging en de verbinding der verschillende soorten van woorden, 2e van de zinnen, die | |
[pagina 166]
| |
door die verbuiging en verbinding ontstaan.... is de eigenlijke grammatica.’ Al het overige ‘is niets meer dan een demonstratie van de materialen en de werktuigen, waaruit en waarmee een gebouw wordt opgetrokken.’ (Grammatica § 3, p. 7). De studie der eigen wettelikheid van klank en woord wordt niet als grammatica beschouwd. Grammatiese beschouwing vangt pas aan bij de bestudering der woord-functies die op woord-samenhang wijzen. Zo identificeert Prof. Overdiep ‘eigenlijke’ grammatica en syntaxis. In de 17e eeuwse syntaxis zullen tot slot behandeld worden: ‘de functies der woordvormen in den zin.’ (I, p. 6). Dit zijn alle woordvormen in zover zij op samenhang wijzen. (vgl. Grammatica § 343 vlg.). Hij is van mening dat hun behandeling, als die van formele middelen om woordgroepen en zinnen bijeen te houden, onder de syntaxis hoort te vallen.Ga naar voetnoot1) Onder de behandeling der materialen worden ze alleen ge- en be-noemd. In Was ist Syntax? heeft Ries zich tegen deze opvatting in drie hoofdstukken, ‘Syntax und Formenlehre’, ‘Syntax und Bedeutungslehre’ en ‘Syntax und Wortlehre’, schrap gezet. BlümelGa naar voetnoot2) maakt niet de indruk het probleem ten einde toe te hebben bewerkt. Mede ontstaan uit het verlangen de bruikbaarheid van het syntakties systeem der Moderne Nederlandsche Grammatica te toetsen aan het oudere nederlands, vertoont de Syntaxis toch ook belangrijke afwijkingen van het schema der Grammatica: ging daar de behandeling van vragende, gebiedende en wensende zinnen aan die der mededelende vooraf, in de Syntaxis is dit omgekeerd, en zijn zij samengevat in een ‘Derde deel’, handelend over ‘zinnen gekenmerkt door den synt. phonetischen vorm.’ Hieronder verstaat de schrijver ‘zinnen die, behalve door een of meer grammaticale vormen, primair worden gekenmerkt door den niet-mededeelenden vorm van synthese van accent, toon en tempo, kortweg den intonatievorm, den synt. phonetischen vorm.’ (II, p. 206). In dit derde deel komen ook reeds zinnen zonder verbum finitum aan de orde, omdat immers de scheidbaarheid van Subject en verbum finitum in deze zinnen geen primair kenmerk is (zoals in de daar vóór behandelde), doch secundair; primair is de intonatie-vorm. | |
[pagina 167]
| |
Het belangrijkste verschil met de Grammatica ligt wel in het feit dat de behandeling der woord-groepen in de zin tans zal gaan volgen op de behandeling der zinsvormen. De schrijver trekt hiermee de consequentie van zijn woord-beschouwing voor zover we die kennen uit zijn Grammatica: de onderscheiding van woorden in de zin berust op afspraak tussen schrijver en lezer. Het ‘woord’ op zichzelf heeft geen vaste ‘betekenis’, het wordt herkend aan zijn klankvorm. De betekenis van een ‘woord’ buiten de zin vaststellen is onmogelik. Het ‘woord’ is als middel voor grammaticale beschrijving dus zeer onvolmaakt, het is, ook nog om andere redenen, in verschillende opzichten een ‘bedenksel’ van geleerde en ongeleerde taalkundigen. (§ 3, p. 6-7)Ga naar voetnoot1) Het is duidelik dat zo het woord geen enkele vaste grondslag biedt voor grammaticale beschrijving, en, daaraan kunnen we toevoegen: verklaring. Deze opvatting echter impliceerde een principieel syntaktiese grammatica-beschouwing.
* * *
Het primaat van de zin is de hoeksteen van het systeem door Prof. Overdiep ontworpen. Hermann Ammann, die reeds in het eerste deel van Die menschliche RedeGa naar voetnoot2) tegen deze stelling positie nam en hem in zijn tweede deelGa naar voetnoot3) als ‘fable convenue’ kwalificeert, vindt in John Ries een medestander die, scherper dan hij, critiseert.Ga naar voetnoot4) De syntakties-stylistiese methode werd gebouwd nadat Ries onmiskenbare richtlijnen had gegeven (I, p. 93 en passim onder Wortlehre) en van Ginneken hem bijviel, de eigen wettelikheid | |
[pagina 168]
| |
van het woord aanvaarddeGa naar voetnoot1) en in zijn adhésion een unifiërende psychologiese motivering daarvan gaf.Ga naar voetnoot2) Ook Morris, met Ries, geciteerd in Prof. Overdiep's methodiese verantwoordingGa naar voetnoot3) huldigt meningen die tegen de uitwerking der methode zouden kunnen worden aangevoerdGa naar voetnoot4); toch is het diens functie-begrip dat de structuur der methode meest beïnvloedde.Ga naar voetnoot5) Zullen in de Syntaxis verder nog behandeld worden ‘de functies der woordvormen in den zin’, dan lijkt er geen enkele reden aan te wijzen waarom bij de woordvorm zou moeten worden halt gehouden; immers noch kategoriaal woord-deel, buigingsuitgang e.g. of zelfs meervoudssuffix, tijds-aanduiding of adverbiaalsuffix, noch phonologies klankmoment als kenmerk der oppositionele functie van phonemen (dak - dok) is vrij van hetgeen Prof. Overdiep ‘functie’ noemt. Functies zijn: ‘de voornaamste beteekenissen die de woorden door hun groepeering in den zin kunnen krijgen.’ (Gr. § 3, p. 7). ‘Een woord krijgt in den zin zijn feitelijke, eigenlijke beteekenis. Deze feitelijke beteekenis geldt alleen voor het gebruik van het woord in dien éenen zin. Deze beteekenis is ten deele afhankelijk van de woorden, waarmee het woord is verbonden, ten deele | |
[pagina 169]
| |
van de zinsbeteekenis, d.w.z. van de gedachte of het gevoel dat in dien zin wordt omgezet in taalvorm. (vgl. § 3)’. (Gr. § 28, p. 22). Naast die ‘eigenlijke beteekenis’ staat de ‘gewone beteekenis, d.i. die beteekenis, die de spreker, of wij, in de omgangstaal op de gis, aan het woord toekennen.... het gemeenschappelijke deel van alle geschakeerde beteekenissen, waarvan wij ons, sprekende, bewust zijn.’ (§ 28, p. 23). De ‘gewone beteekenis’ is blijkbaar syntakties ook, want ook daarvan zijn wij ons ‘sprekende’ bewust. Als ‘norm’ voor grammaties onderzoek is deze ‘gewone beteekenis’ niet bruikbaar omdat zij wisselt met de taal-soorten. Vandaar dat de Grammatica zal uitgaan van ‘de eigen of etymologische beteekenis van het woord. Dat is de beteekenis die we vinden door taalkundig overleg.’ (Gr. § 29, p. 23). Deze ‘eigen beteekenis’ van het woord is ‘geen functie’, maar, ‘in zoo verre zij afhankelijk is van den etymologischen vorm van het woord, is zij werkelijk een formeel middel’Ga naar voetnoot1) om woordgroepen en zinnen bijeen te houden en hoort zij zo toch weer in de syntaxis, al is haar naam ook niet ‘syntactische beteekenis.’ Maar zij is toch wel weer syntactisch ook - en dit is nu een duidelike vastlegging der theorie ontwikkeld in de N.T. XIX - want ‘de keuze van het woord hangt af van de gedachte (het gevoel) die in den zin moeten worden uitgedrukt. En de syntactische beteekenis van het gekozen woord is een der middelen om de gedachte (het gevoel) in den vorm van een zin uit te drukken, is een functie.’ (Gr. § 31, p. 24). De ‘etymologische’ beteekenis van het woord is dus ‘syntactisch’ geworden, omdat zij gebruikt is als een middel om de gedachte in de vorm van een zin uit te drukken. En aangezien elk woord als middel gebruikt wordt om de gedachte (het gevoel) in de vorm van een zin uit te drukken, is dus de etymologiese betekenis van elk woord ook ‘een functie’, als en wanneer, dat woord in de zin wordt gebruikt. De Grammatica zegt dat niet, maar de consequentie is dwingend. Deze uitbreidng van het begrip functie is een logies gevolg van het voortdurend primeren van het zinsverband; het niet-syntaktiese in de taal wordt er door op de achtergrond geschoven.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 170]
| |
Zoals gezegd, scherp heeft Ries daartegen stelling genomen: ‘Es beruht der ganze Schluss auf einer schiefen Grundauffassung.’ (I, p. 93). En deze ‘schiefe Grundauffassung’ bestaat daarin dat men alles wat ‘über den Bezirk des Einzelwortes hinausgeht’ (I, p. 92) als syntakties beschouwtGa naar voetnoot1). Over bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden zegt de Grammatica: ‘De onderscheiding van deze drie woordsoorten berust natuurlijk alleen op hun gebruik in de zin. Er zijn woorden die in alle drie functies voorkomen.’ (§ 24, p. 19). Ries meent hiervan, adverbiale voorbeelden ter vergelijking naast adjectiviese plaatsend: ‘Wie man sich auch zu (dieser Frage) stellen mag, immer ist es in erster Linie eine Eigentümlichkeit der Wortbedeutung, um die es sich handelt, die syntaktische Frage ist erst sekundär, ist nur Folge davon.’ (I, p. 103). ‘Der Mann sprach stehend’, en ‘Der Mann sprach fliessend’. ‘stehend’ heeft adjectiviese, ‘fliessend’ adverbiale functie. ‘Das heisst doch nichts anderes als: die Bedeutungssphäre von stehend ist enger als die von fliessend. Dieses hat eben mehrere Bedeutungen, besser Bedeutungsarten; es drückt sowohl eine einem Dinge anhaftende Eigenschaft als die Art und Weise einer Handlung aus, während stehend auf die erstere Bedeutungssphäre beschränkt ist.’ (I, p. 104). En, tot welke woord-soort in een bepaald geval zulk een woord hoort, dat is natuurlik alleen te zien als 't gebruikt wordt, dus in de zin. Of staart substantief of persoonsvorm is, blijkt alleen uit de context. De woordspeling in: ‘Staart door het venster’, als oorzaak van een bedenkelike vergissing tot besluit van een dilettanten-uitvoering berust hier op! En toch wordt hieruit, ook door de Grammatica niet, geconcludeerd, dat hun woord-soort op hun gebruik in de zin berust. Zelfs het latijn met z'n talrijke flexie-vormen ontkomt aan deze z.g. ‘dubbelzinnigheden’ volstrekt niet. Ries concludeert terecht ad hominem: ‘Fliesst die Bedeutungsart eines Wortes ausschliesslich aus seiner syntaktischen Funktion, so hat es keinen Sinn mehr von Wortarten zu reden.’ (I, p. 105). De | |
[pagina 171]
| |
‘schiefe Grundauffassung’ berust op een niet geheel volledige analyse van de betekenis der woorden, ook in de zin. ‘Weist man aus der Lautlehre in die Wortlehre, aus dieser in die Syntax alles, was über den Bezirk des Einzellautes, des Einzelwortes hinausgeht, so bleibt einerseits von Laut- und Wortlehre nichts als ein ziemlich wertloser Torso übrig, andererseits zerstört man gerade dadurch die Einheitlichkeit der Wortlehre und der Syntax, denen man ihren Mittelpunkt raubt, um den sich alles drehen sollte.’ (I, p. 95, Vgl. nog p. 102-104). Deze waarschuwing is nuttig, het woord komt anders met z'n hebben en houden in de syntaxis terecht. Men bestudeert er verschijnselen die met feitelike verbinding niets te maken hebben, of liever, die de feitelike verbinding mogelik maken. Een pronomen b.v. wordt ‘verbindend’ gebruikt, omdat zijn aard tevens ‘verbinden’ is. De Grammatica (§ 342 vlg.) behandelt dit als een syntakties verschijnsel. We onderscheiden daar ‘terugwijzende’ en ‘vooruitwijzende’ functie. En natuurlik, of het woord terugwijzend of vooruitwijzend gebruikt wordt, is alleen in de zin en in de context te zien. Doch die verbindende functie wordt enkel als syntakties beschouwd: we vinden geen woord er over, noch in § 32, noch in § 132-135. (Vgl. Ries I, p. 24). Wie, na een uur stilzwijgen, wandelend langs een weiland met koeien, zegt: ‘Die zien d'r ook stevig uit!’, ‘verbindt’, drukt een relatie van deze zin tot iets anders uit, nl. tot de ‘perceptional context’Ga naar voetnoot1). Deze functie is geen syntaktiese omdat zij volkomen onafhankelik is van de zin waarin die gebruikt wordt, noch de structuur van die zin beïnvloedt; zij is aan het woord die eigen. Die heeft in 't voorbeeld duidelike syntaktiese functie ook: het is ‘subject’, het heeft bovendien de ‘plaats’ van 't subject in een bepaalde groep mededelende zinnen; het ‘functioneert’ als moment van een bepaalde woord-orde. Die in het eerste voorbeeld van de grammatica (§ 343, p. 233 bovenaan): ‘Stel dat de kattebeier 'm hoort, dan komt die er op af, en dan zegt ie (Bru.)’, vertoont evenmin een syntakties bepaalde terug- | |
[pagina 172]
| |
wijzende functie als Die in de vorige zin. Wel wijst die hier terug op 'n woord in de vorige zinGa naar voetnoot1), maar het kan even goed betrekking hebben op 'n woord-groep, op 'n hele zin, op 'n periode, op 'n heel boek, en.... waarop het betrekking heeft kunnen we natuurlik alleen in de zin zien, en dat het betrekking heeft kunnen we voor elk concreet geval alleen uit de zin ervaren, maar hoe het in de zin betrekking hebben kan, en hoe het uit de zin zou kunnen worden ervaren als het niet zelf van te voren dit gebruik toeliet moeten we, helaas, met Ries als ‘nicht denkbar’ verklaren. Vóór dat de zin kan zijn of invloed kan uitoefenen, moet er iets anders zijn geweest: het moment van symbolisering, de woordmaking (om niet ‘woord-vorming’ te gebruiken, dat nu eenmaal een techniese term geworden is.)Ga naar voetnoot2) Geen enkel woord kan ‘terugwijzend’ of hoe dan ook, gebruikt worden als het niet ‘terugwijzend’ is. Deze eigenschappen zijn geen syntaktiese functies, het zijn woord-functies. Tenslotte: alle taal-momenten in de ‘Lebendige Rede’ (= ‘Sprache in ihrer wirklichen Verwendung.’ Ries III, p. 60), staan in betrekking tot elkaar of tot iets dat buiten de taal gelegen is, buiten de ‘verbal context’, maar de vraag is juist waar de eerste grond voor de betrekkingen te zoeken is, in de delen of in het geheel, of misschien, voor sommige gevallen, soms in de delen soms in 't geheel, of zelfs in de delen en het geheel. Spraken we tot nog toe alleen over functies in 't algemeen en functies die de woorden tot een bepaalde soort zouden stempelen, er zijn er ook, die de ‘soort’ veronderstellen, doch als een nieuwe functie de soortelik reeds gedifferentieerde woorden, andere, opnieuw enkel uit de verbinding te verklaren, eigenschappen | |
[pagina 173]
| |
zouden toevoegen: we naderen de leer der rededelen, der naamvals-functies en hun gevolgen voor het woord. Voor het overheersen der zinsfunctie-verschijnselen in de syntakties-stilistiese methode is het wel tekenend dat reeds vóór Ries' ‘Wortgruppenlehre’ verscheen, Prof. Overdiep daarvan een kostbaar hoofdstuk had geschreven, waarvan Ries de uitwerking niet in zijn boek opnam. Het is de syntaxis der ‘Verbalgruppen’ als onderafdeling van de ‘Angliedergruppen’. (II, p. 18). Zij worden door Ries als de meest satzartige beschouwd: ‘So geht ein Teil der Lehre von den Verbalgruppen in die Satzlehre über: die Gebiete der Wortgruppen- und der Satzlehre überschneiden sich.’ (II, p. 19, vgl. ook p. 8). De Grammatica behandelt hierbij uitvoerig de ‘naamvals-functies’, b.v. verbum + substantief in de ‘accusatief’-functie (§ 227 vlg.). Weliswaar wordt de ‘etymologiese’ betekenis ook als middel genoemd om in het Nederlands, de ‘naamvals-functie’ te herkennen (Gr. § 93 p. 70), maar praktiese gevolgen heeft dat niet. In § 229 wordt de functie van de verbinding wel degelik aan ‘alle woorden te zamen’ toegeschreven en heet een transitief werkwoord alleen ‘transitief’, omdat het ‘meestal in een transitieve verbinding gebruikt wordt.’ Morris' opvattingen in diens hoofdstuk ‘The grouping of Concepts’ (p. 36 vlg.) zijn toegepast op een wijze die uitgaat buiten de sfeer waarin ze zijn gedacht en ook geuit. Wel zegt Morris: ‘The meaning of words has much to do with syntactical expression’ (p. 47), maar vlak daaraan vooraf gaat de constatering: ‘The relations between the concepts are dependent upon the association between them, and these, when they are not purely accidental, depend upon the nature of the concepts themselves.’ (curs. v.d. schr.). Deze uitingen van Morris staan in de eerste helft van zijn boek. In de tweede helft wordt de natuur dier concepten (uitgedrukt in een woord) nader beschouwd. Hij noemt dan de ‘stem-meaning’ ‘content’, en de ‘meaning of the case-form’ ‘function’ (vgl. N.T. XIX, p. 188). Hij schrijft over latijnse syntaxis en het is geen wonder dat deze onderscheiding door hem werd aangebracht, doch het treft dan te meer dat ook hij, andere woorden dan geflecteerde behandelend, een correctie aanbrengt die aan het geheel van zijn beschouwing een opmerkelike wending geeft. ‘In all these cases (nl. wanneer conjuncties nog een “stem-meaning” vertonen), | |
[pagina 174]
| |
where // single words have been transferred to the expression of relation, the use of the term function is somewhat inexact’ (p. 200, 201). Dan gaat hij verder: op het eerste gezicht lijkt het gebruik van deze term voor geflecteerde woorden meer precies: ‘The meaning of mensā is “table”, the function is, e.g., locative.’ Doch toegepast op andere woorden is dit niet meer zo duidelik: ‘It is rather to be assumed that the word-meaning is the determining element in making die an expression of temporal relation, humi a locative and gladio an instrumental. The function is in part, certainly, limited and fixed by the meaning of the stem and, in so far as this is the case, the separation of word-meaning and function is impossible. With reference, therefore, to some inflected words - and probably to the greater number - the term function is liable to lead to confusion of thought and can safely be used only in a general way.’ (p. 201). En minder duidelik nog wordt het dit begrip ‘function’ toe te passen op woordgroepen: ‘It must be said in general of function that its clearness is in inverse ratio to the degree to which it can be seperated from word-meaning.’ (p. 202). Niet alleen de zin, niet alleen het groep-verband, maar ook, en misschien het meest en primair, is de ‘stem-meaning’ de grondslag van de, in de zin uitgedrukte, betrekkingen. De grammatiese beschouwingen der syntakties-stylistiese methode maakten deze wending niet mee. Integendeel: we zagen dat het begrip functie nog aanmerkelik werd uitgebreid: ‘woorden los van hun syntaktische functie, zijn niets meer dan complexen van klinkers en medeklinkers dus klanken.’Ga naar voetnoot1) Van het woord als taal-element met eigen wettelikheid is weinig meer over: betekenis is syntaktiese functie zonder meer. De methode zie zelf toe hoe zij ontkomt aan de conclusie: heeft de zin geen betekenis dan hebben de woorden die ook niet: ‘hoe permutatie zingt als kanaal op’. Beschouwen we nu een ogenblik de transitieve werkwoorden, die alleen zo heten omdat zij ‘meestal in een transitieve verbinding gebruikt word(en).’ De Grammatica geeft er, met haar gewone rijkdom en accurate verantwoording van het materiaal, talloze voorbeelden van. Al deze werkwoorden drukken een handeling uit die uitteraard gericht is op een modificeren, op het | |
[pagina 175]
| |
in een toestand brengen of houden van het voorwerp waarop ze zijn gericht. Deze modificatie, deze toestand, hoeft niet te bestaan in een inwendige of uitwendig waarneembare verandering van dat voorwerp: de verhouding van het voorwerp tot andere voorwerpen of van gedachte tot gedachte (en de combinaties voorwerp: gedachte) kan er door worden bewerkt. Hoeden veronderstelt b.v. vee, dat daardoor in een verhouding van veiligheid wordt gebracht. Vergeten veronderstelt een voorwerp, een gedachte, een iets, dat daardoor b.v. in een verhouding van onopgemerktheid is of was gekomen. Wanneer wij een naam willen geven aan het construeren van, laten we zeggen, autogyro-vliegtuigen, en we noemen die groep van handelingen ‘lapen’, dan hebben we een werkwoord gemaakt dat ‘transitief’ is vóór we 't ooit in een ‘zin’ hebben gebruikt. Natuurlik: we kunnen deze vorm intransitief ‘gebruiken’, wanneer we enkel letten op de handeling, abstraherend van drager en van voorwerp dat door de handeling wordtgemodificeerd, doch deze mogelikheden liggen in de ‘etymologische’ betekenis zelf. De studie van het gebruik dier vormen voor zover zij groepof zinsvorm beïnvloeden, die studie is een syntaktiese, doch het feit dat zij deze invloed uitoefenen is weliswaar een feit dat zich in de zin afspeelt, doch dat volstrekt niet te verklaren is uit de zin: een transitief werkwoord hoort besproken te worden én in de woordleer, én, voor zover het groep of zin beinvloedt, in de syntaxis. En hetgeen de woordleer daaromtrent zal leren is de grondslag voor de verklaring der syntaktiese verschijnselen. De woordleer verklaart waarom in ‘apen eten olienootjes’, apen subject is en olienootjes object. (Dat er een subject en object in deze zin zijn, en hun plaats, zijn syntaktiese verschijnselen). De zins-vorm zegt hier slechts secundair iets omtrent die functies. Wel staat in een bepaalde groep mededelende zinnen het subject voorop, doch apen, eten en olienootjes kunnen in al de zes mogelike permutaties, met verschillend ‘psychologies subject’ ook werkelik voorkomen, zonder dat de subject- of object-functie er door veranderen. De betekenissen van de drie woorden geven hier de verklaring van het waarom: bij eten e.g. kan niet het woord tangens voorkomen als object of subject. Morris zegt: ‘The relation of cause and effect can exist only between objects in the same sphere of causation, not, for instance, between a cloud and a house; purpose implies personality, a time-relation implies | |
[pagina 176]
| |
a time-word. In other words the meaning of words has much to do with syntactical expression.’ (p. 47). De Grammatica echter schrijft over de ‘naamvalsfuncties’: ‘We kunnen de functies alleen begrijpen, wanneer we de verbinding met andere woorden nagaan.’ (§ 223. p. 148). Wij zagen dat de verbinding met andere woorden niet ‘per se’ iets aan dat ‘begrijpen’ afdoet. Alleen wanneer de betekenis der substantieven zich ‘neutraal’ verhoudt tegenover het verbum is de syntaktiese structuur: woord-orde en intonatie-vorm of context voor ‘herkenning’ en ‘verklaring’ mede noodzakelik. In ‘de leeuwin doodt de tijgerin’ is dat het geval. Doodt is een transitieve werkwoordsvorm. Wat is het object? Er zijn twee manieren om dat te achterhalen: woord-orde en intonatievorm of context, in allerwijdste zin genomen: ‘perceptual’, ‘mental’, ‘verbal’. Zij kunnen allereerst de oplossing geven welke taalvorm objectsfunctie heeft. De functie zelf is weer mede afhankelik van de betekenis van doodt. De betekenissen van de leeuwin en de tijgerin zijn echter, wat betreft de subject- of objectsfunctie, in dit geval tegenover doodt ‘neutraal’. Alleen de zinsvorm kan de objectsfunctie hier vormelik uitdrukken en van de subjects-functie onderscheiden: deze concrete functies zijn hier dus syntakties bepaald. En daarmee leert de syntaxis dat de woord-orde één der middelen is om de objectsfunctie vormelik uit te drukken, als de betekenis der gebruikte woorden zich daartegenover neutraal verhoudt. Een ander geval doet zich voor wanneer een uitteraard intransitief werkwoord transitief wordt gebruikt. Daar is de voorwaarde voor betekenisverandering zonder twijfel allereerst in de te verbinden elementen te zoeken, doch deze zijn daarom nog niet de oorzaak ook. Die blijft, bij betekenisverandering niet minder dan bij naamgeving en het ‘leren’ van woorden, de symbolisering: de woord-making. De Grammatica (§ 229, p. 155) geeft het voorbeeld: ‘De nazaat wiens voet de kiezels onzer groeven knerpt.’ (Perk). Kiezels kunnen niet ‘geknerpt’ worden. De objects-functie van kiezels en de daarmee gepaard gaande betekenis-verandering van knerpen schijnen alleen door de verbinding te worden veroorzaakt.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 177]
| |
Is dat zo? Het woord kan inderdaad door en voor (finaal bedoeld) de zin een bepaalde betekenisverandering ondergaan. Dat het woord door de zin beteekenisverandering ondergaat wil echter zeggen, dat de hoorder uit de vergezellende woorden (vgl. werkzaam, § 32, p. 25) de nieuwe betekenis, vaag of precies, ‘opmaakt’ (= herkent), en dan daardoor en daarna de zin ‘begrijpt’ i.e. dat nieuw-herkende woord bij de vorming van dit begrip ‘gebruikt’. Dat ‘opmaken’, dat ‘herkennen’ is het voltrekken van een nieuwe symbolisatie, een secundaire woord-making, voltrokken aan een reeds bestaand woord. M.a.w. de vergezellende woorden ‘geven’ de betekenis niet, zij zijn de conditio sine qua non voor het begrijpen door de hoorder van wat zich bij de spreker voltrok. Dat een woord voor de zin betekenisverandering ondergaat wil zeggen, dat de spreker, om een bepaalde bewustzijns-inhoud te uiten, aan een, daarvoor nog niet nader bepaald woord (knerpt), een nieuwe symbolisatie voltrekt waardoor het aan de, voor die uiting reeds volledig berekende elementen, in casu voet en kiezels, wordt aangepast. Opnieuw zijn de ‘te-vergezellen’ woorden de conditio sine qua non geweest. Een bepaalde zin kan ‘onbegrijpelik’ worden omdat de hoorder hierin de spreker niet kan volgen. Tussen te uiten ‘gedachte’ en ‘zin’, of, zo men geformuleerde gedachte en zin zou willen doen samenvallen, vóór de zin als taaluiting, ligt het stadium waarin die uiting ‘gevormd’ wordt, waarin ook de symbolisatie van een eventuele nieuwe betekenis wordt voltrokken. Is een dergelike symbolisatie voltrokken, hetzij geconditioneerd door het bestaande verband (hoorder), hetzij geconditioneerd door het te vormen verband (spreker), dan heeft dat woord zijn nieuwe betekenis. We kunnen meteen gaan schrijven: ‘Jantje had een reuze-pret. Met z'n kleine voetjes stampte hij en knerpte de sneeuw, dat Corrie het boven kon horen; en hij stoof een waaier van wit langs de ruiten der eetkamer.’ Deze betekenis is geen syntaktiese, want zij blijkt niet alleen te gelden ‘voor het gebruik van het woord in dien éenen zin.’ Deze betekenis moet de syntakties-stylistiese methode een ‘etymologische’ noemen. Wat er van zij: voor iemand die dit gebruik van knerpen kent is de object-functie van sneeuw niet primair syntakties bepaald. Syntakties is het verschijnsel der samenhorigheid van knerpte de sneeuw; het is een ‘Verbalgruppe’ met substantivies ‘Anglied’ in objects-functie. De mogelikheid der groep-vorming | |
[pagina 178]
| |
ligt in de betekenissen van kern en ‘Anglied’, de groep zelf heeft praedicaats-functie. Het ware ongetwijfeld onjuist de methodiese onvolledigheden van deze grammatiese opvattingen aan de syntakties-stylistiese methode alleen te wijten. De wetenschap der grammatica werkt, helaas, met grondbegrippen die vrijwel zonder uitzondering, nog op een, zij het dan ook maar prakties bruikbare, beschrijvende definitie wachten. Ries ondervond dezelfde moeilikheid bij zijn bepaling van het begrip ‘woordgroep’, en hij schreef de regels die, mutatis mutandis, voor alle grammatiese onderscheidingen gelden: ‘Wortgruppe ist also jedes Gebilde, das weder Einzelwort (Kompositum) noch Satz ist: zunächst eine negative Definition, die wohl den Begriffsumfang sicher abgrenzt, vorausgesetzt freilich, dass jene Nachbarbegriffe selbst scharf und richtig definiert sind. Beide Definitionen begegnen aber bekanntlich so erheblichen Schwierigkeiten, dasz es bisher noch nicht gelungen ist, eine einwandfreie und allgemein anerkannte Lösung dieser Aufgabe zu finden, die aber nicht der Wortgruppenlehre, sondern der Wort- und der Satzlehre zufällt.’ (II, p. 5). Elke grammaticus die, zoals Prof. Overdiep, een alzijdige en gefundeerde grammatiese totaalbeschouwing levert, wordt gehandicapt door het ontbreken dier definities. De vruchtbaarheid van de syntakties-stylistiese methode voor het verklaren van het concreet gebruik der beschikbare taalmiddelen, een vruchtbaarheid waarvan alle publicaties, ook de meest recente in Onze Taaltuin, sprekend getuigen, drong het besef der onvolledigheid dezer methode, in haar tegenwoordige vorm, op de achtergrond. Al verklaart haar ontwerper dat ‘in de leer der syntaxis bij de analyseerende classificatie de eigen (d.i. etymologische) beteekenis van het woord weer een onmisbaar kenmiddel is,’ (N.T. XIX, p. 188) toch houdt zij te weinig rekening met de eigen wettelikheid van het woord en de gevolgen daarvan op de structuur van woordgroep en zin. Anderzijds leert zij overtuigend de dwingende noodzakelikheid, om bij de bestudering van geen enkel taal-verschijnsel het begrip der context buiten beschouwing te laten. (Wordt vervolgd). A'dam. Anton Reichling S.J. |
|