De Nieuwe Taalgids. Jaargang 27
(1933)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Een dilettantiese taalzuiveraar.Wilde men Dr. Ch. F. Haje, de schrijver van Taalschut,Ga naar voetnoot1) geloven, dan is het met het tegenwoordige Nederlands allertreurigst gesteld. Onze taal wordt aangerand door ‘taalverbakkers’, ‘taalverguizers’, ‘taalbeulen’, ‘schunnige taalonteerders’. Krasse termen als ‘onbeschaamd, plomp, weerzinwekkend, hemeltergend’ zijn niet van de lucht. Is er reden voor zulk een opwinding? En is deze verontwaardigde schrijver een betrouwbare gids om de dwalenden de weg te wijzen? Een eerste eis is, dat hij taal-kundig moest zijn; een tweede dat hij oordeelkundig en niet onkrities-willekeurig te werk moest gaan. In beide opzichten is hij schromelik te kort geschoten en begaat hij alle fouten, die men van ouds bij dilettant-taalzuiveraars aantreft. Haje's grondstelling is, dat de eenmaal gefixeerde schrijftaal geëerbiedigd moet worden, en slechts mag veranderen naar vaste regels, onder streng taalkundige contrôle. Eigenaardig is al dadelik de doorlopende personificatie van de Taal. Men staat verbaasd wat die Taal bij Dr. Haje al niet doen kan! Deze ‘levende grootheid’ (blz. 69) ‘zegt, lacht, verkiest, verzuimt, verzet zich, legt zich neer, redeneert’ (blz. 30), ‘laat haar getrouwen iets zeggen’ (blz. 55), ‘verleent dispensatie’ (blz. 75), ‘verfoeit’ (blz. 88), ‘kalmeert de aanranders’ (blz. 111), ‘houdt haar vervalschers in bedwang’ (blz. 112), ‘weert zich met kracht’ (blz. 134), als ze ‘in het gezicht geslagen wordt’ (blz. 19). Merkwaardigerwijze bestaat voor hem evenwel dat levende wezen allereerst uit letters. Een typies staaltje vindt men op blz. 72: in de uitgang isch spreekt de Nederlander een ie uit, ‘maar volgens de spelling moest hij ĭ zeggen’! Het schrijven van enclytiese en zwak betoonde vormen acht hij taalbederf, omdat de lezer daardoor gedwongen wordt tot ‘toonloos gemummel’ (blz. 25); 't in plaats van het is taalverminking. Wat hebben dan de Nederlandse dichters, van Maerlant tot op onze | |
[pagina 30]
| |
dagen, een taalverminkingen op hun geweten! Met al die apostrofes, roept Haje verontwaardigd uit, wordt onze taal tot een spot voor den vreemdeling. Zeker ook voor de Fransen, met hun j', m' en dergelijke ‘verminkingen’? Op grammatikaal gebied toont de schrijver niet meer kennis en inzicht dan de eerste de beste leek. Dat blijkt al dadelik wanneer hij bij de behandeling van de samenstellingen (volgens hem ‘aanlijmsels’) van het schrift uitgaat (blz. 10 vlg). De heldere uiteenzetting van het wezen der samenstelling, door Van den BoschGa naar voetnoot1) bleef hem onbekend. ‘Het Nederlandsch houdt niet van koppeling van adjectieven aan substantieven’, beweert hij. Wij raden hem, in het Middelnederlandsch Woordenboek b.v. de samenstellingen met groot en hooch eens op te slaan! Als hij begreep dat de onderscheiding van dan en als van ouds kunstmatig is, en als na een comparatief bij de beste schrijvers voorkomt, zou hij zich minder verwonderen over een hypercorrect dan (blz. 37). Onberispelike zinnen met om te worden ten onrechte afgekeurd (blz. 88). Het passieve hulpwerkwoord is houdt hij voor een afkorting van is geworden (blz. 144). Griekschloos is foutief, omdat ‘het Ned. achter adjectiefvormen geen suffix zet’(!), terwijl Grieksch hier een substantief is. Bij het keuren van samenstellingen begaat de schr. de zonderlingste inconsequenties. Bilderdijkherdenking wordt verworpen (blz. 16), maar Rembrandtfeest goedgekeurd (blz. 17). Een prijsje krijgt het Genootschap Louis Couperus (blz. 19), als ‘achtbare uitzondering’ - al wordt hier een ‘voorzetselmoord’ bedreven! - maar Bachavond is weer juist gevormd (blz. 17)Ga naar voetnoot2). Maaskanalisatie is ‘onaannemelijk’, omdat Maas het voorwerp van kanaliseren is (blz. 15). Heeft Dr. H. nooit gehoord van een objektieve genitief? Is een postzegelverzameling soms ook verkeerd gevormd, omdat postzegel het voorwerp van verzamelen is? In staking gaan is foutief, want men gaat wel in smoking, in een avondjapon, maar niet ‘in een staking’ (blz. 57). Alsof | |
[pagina 31]
| |
staking hier niet een nomen actionis zou zijn, evengoed als b.v. in werking treden! Hier hebben we al een karakteristiek-dwaas staaltje van Dr. Haje's redenerende taalkunde, waaraan No. 100 toegevoegd kan worden: lichamelijke oefeningen. ‘Wat kunnen dat zijn? Oefeningen die iets lichamelijks hebben, een neus en twee ooren. Wie verstaat dat?’ Dat verstaat ieder die b.v. begrijpt wat een wetenschappelik tijdschrift is. Dr. Haje kan hier het best beantwoord worden met een aanhaling van.... Dr. Haje: ‘De taal lacht om uw logica. Een zittend leven, is dat soms een leven, dat zit?’ (blz. 66). Met de analogie wordt trouwens in dit boek zonderling omgesprongen. Als de schr. wil betogen dat een gebruikelik woord eigenlik onjuist is, maakt hij analogies enige andere, die nog niet bestaan, en konstateert dan triomfantelik dat het eerste ook onbestaanbaar is. Als b.v. vol voor ons taalgevoel reeds een suffix is (b.v. eervol, hoopvol, waardevol) en zich analogies kan uitbreiden, dan maakt hij een dozijn nog ongebruikelike adjektieven om te laten horen hoe ‘raar’ die klinken. Verslechteren kan zich voor ons taalgevoel analogies aansluiten bij verbeteren, verergeren, verouderen, maar - zegt deze schr. - het behóórde zich te voegen naar verfijnen, vergroten e.d. (blz. 125). Moet dit woord afgekeurd worden, omdat het zich ook aansluit bij een Duits voorbeeld? Dr. H. meent van wel, en verwerpt op dezelfde grond woorden als afreizen, doorkruisen, afzienbaar, toelaatbaar, onomwonden, zich ontpoppen tot, e.d. Dat de ‘Lehnübersetzung’ in alle moderne talen een belangrijke factor van taalverrijking geweest is, drong nog niet tot hem door. Of erkent hij dat wel als vertaalde termen een Latijns-Romaanse oorsprong hebben, en niet als Germaanse talen onderling hulp verlenen? Van de sociologiese struktuur van een taal toont Dr. H. niet het minste begrip te bezitten. Dat de taal van de poëzie, van de ritmies-gevoelige prozaïst andere eisen stelt en andere behoeften heeft dan de gewone omgangstaal of de taal van de haastige of conventionele journalist, blijkt bij hem nergens. Anders zou hij bemerkt hebben dat het zo scherp afgekeurde samenstellingstype in No. 18 (b.v. golfoverspoeld, rietomzoomd) voor moderne dichters - ik denk b.v. aan Boutens - onmisbaar is. Door het gebruik van tegenwoordige deelwoorden zonder e te veroordelen (blz. 40), velt hij een vonnis over menig voor- | |
[pagina 32]
| |
treffelik Nederlands auteur, die zich van deze schoolmeesterij wel niet veel zal aantrekken. Ook vaktalen stellen eigen eisen aan de terminologie: het gemak van een internationaal woord, de behoefte aan onmiddellik begrijpelike, ondubbelzinnige woorden zijn geldige motieven voor overneming of vertalende ontleding. Efficiency is niet hetzelfde als de Nederlandse woorden die Dr. H. er voor in de plaats wil stellen (blz. 47). Geschoold en ongeschoold (blz. 52) zijn als speciaal-techniese termen ingeburgerd.Ga naar voetnoot1) Dr. H. zelf gebruikt ergens het linguisten-germanisme taalgoed (blz. 95): daar was dus de natuur sterker dan de leer. Ook de invloed van plaatselike taalkringen ontgaat hem: het voorzetsel rond houdt hij voor een anglicisme (blz. 103), terwijl de oorsprong toch wel in het Vlaams (mogelik ook in het Zeeuws) te zoeken zal zijn. De stelling: ‘wetenschappelijke termen, buiten haren(?) kring gebracht, verkillen en verharden de taal’ zal onder taalkundigen ook geen onverdeelde instemming vinden. Verrijking van de algemene taal uit de groeptalen is immers een bekend verschijnsel. Op semasiologies terrein huldigt de schrijver verouderde denkbeelden. Uit de oude synoniemenleer afkomstig is de opvatting dat het ‘verwarrend’ werkt, als een bestaand woord naast de gevestigde ook een nieuwe betekenis krijgt. Alsof niet duizenden woorden nu reeds zeer uiteenlopende betekenissen hebben, die uit zinsverband of uit de omstandheden onmiddellik te begrijpen zijn! ‘Eerst, in de betekenis ‘pas’ - zegt de schr. - sticht verwarring, omdat er ook een eerst is = om te beginnen’ (blz. 45). Wie heeft dat wel eens ondervonden?Ga naar voetnoot2) Om dezelfde reden wordt b.v. verbeelden verworpen (blz. 119). Een andere misvatting is, dat een werkwoord met een enigszins vage betekenis verwerpelik is, omdat daardoor de meer geschakeerde uitdrukking verdrongen, ‘doodgeknepen’ zou worden. Zulke ‘doodmakers’ verdienen dus, uitgeroeid te worden, want ze werken taalverarmend. Men zie b.v. de opmerkingen bij aangewezen op (blz. 10), opheffen (blz. 95), opvallend (blz. 98), | |
[pagina 33]
| |
treffen (blz. 115), waarin wel een kern van waarheid is, maar evenzeer overdrijving. Er zijn stellig woordarme, of gemakzuchtige schrijvers, die het rake woord niet weten te gebruiken, en tot eentonigheid vervallen, maar beneemt hun taalgebruik anderen de mogelikheid van een ruimer woordenkeus? Bovendien kan ook een goed stilist opzettelik de algemene term verkiezen boven de gespecialiseerde. Overdreven is ook de angst voor ‘modewoorden’, die ook de neiging zouden hebben om gangbare konkurrenten te vermoorden. Een mode komt en gaat. Het overmatig gebruik van bepaalde woorden is meestal een voorbijgaand verschijnsel, waarover men zich niet al te ongerust behoeft te maken.Ga naar voetnoot1) Evenals de meeste Nederlandse puristen stelt Dr. Haje zijn taalwacht op aan de Ooster grens. Zijn afkeer van germanismen is sterk nationalisties gekleurd: dat blijkt al uit de rijk geschakeerde epitheta. Er zijn ‘zware, grove, teemende, en zelfs venijnige germanismen’, er zijn ook ‘stom overgepakte en oliedomme’. Soms vervalt hij tot scheldwoorden als ‘een oude mof, mofferij’ (blz. 103), ‘een verdacht troepje hannekemaaiers’ (blz. 133). Wanneer hij berust in overoude, dus onuitroeibare germanismen, dan geschiedt dit met een zucht: het ‘stokoude germanisme’ zich is ‘helaas’ in de literaire taal opgekomen en nooit nationaal geworden (blz. 139). Daarentegen krijgt een anglicisme nooit, een gallicisme een enkele maal een afkeurend epitheton. Hoewel de neiging tot conservatisme Dr. Haje er soms toe brengt, in het Ned. Wdb. na te slaan of een woord al dan niet bestaan mag, waagt hij zich soms aan het vormen van nieuwe woorden als uithoudvlucht (blz. 44) of noenen (blz. 78)Ga naar voetnoot2) en breekt | |
[pagina 34]
| |
hij een lans voor het indertijd door Van Helten gerestaureerde praefix oor, ‘het schoone oor, dat door het Duitsche oer bezoedeld wordt’ (blz. 88). Is hij niet bang dat het aanbevolen oorkunst en oormenschen ‘verwarrend’ zal werken? Wij hebben de gebreken van dit onkrities-dilettantiese boekje breed uitgemeten, juist omdat het van verschillende zijden werd geprezen en aanbevolen, en omdat wij het zouden betreuren als het zich, tengevolge daarvan een zeker gezag verwierf. Is er dan in een dergelijke kakografie niets goeds? Inderdaad worden hier monstra tentoongesteld, die niemand in bescherming zou willen nemen. Woorden als beleeren, middels, zijdens, voorliggen, ontvang, berechtigd, (het parlement) oplossen, gelding, belevenissen, dat rijmt zich, zich verlieven in e.d. beschouwen ook wij als on-Nederlands. Het is echter niet onverschillig, de gebruiksfeer van zulke germanismen na te gaan, wat deze schrijver meestal verzuimt. Komen ze een enkele maal voor bij een haastig journalist, in slechte vertalingen, in een verduitst leerboek, dan moet het gevaar voor verbreiding niet overschat worden. Vroeger wees ik er reeds op, dat de lijst van germanismen, door Siegenbeek in 1848 samengesteld, in dit opzicht leerzaam is. Hoeveel van de daar gebrandmerkte germanismen zijn spoorloos verdwenen, zonder dat de banvloek van enige puristen als hoofdoorzaak beschouwd mag worden. Terecht wijst Dr. H. op het misbruik van afgesleten cliché's, als in verband met (blz. 58), in het leven roepen (blz. 72), practisch (blz. 99), maar hij overdrijft weer, als hij een rol spelen alleen gebruikt wil zien door hen die zich nog enigszins de oorsprong van de uitdrukking bewust zijn (blz. 102). Op diezelfde gronden zouden heel wat versteende metaforen aan de kritiek ten offer moeten vallen. Er zouden nog wel meer juiste opmerkingen en nuttige wenken uit dit boekje op te diepen zijn, maar die zijn zo kritiekloos gemengd onder het vele afkeurenswaardige en taalkundigonverdedigbare, dat het stellig uit de school geweerd moet worden. Daar zou het slechts wanbegrippen kunnen kweken.
C.G.N. de Vooys. |
|