De Nieuwe Taalgids. Jaargang 26
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Een nieuwe const van rhetoriken.
| |
[pagina 304]
| |
Ja, wàt onderscheidt Hermogenes? Hij ‘onderscheidt in de klassieke redekunst zeven verschillende stijlen: de eenvoudige, verheven, schoone, vlugge, karakter-, eerlijke, kunstige stijl. In al deze stijlen onderkent Hermogenes acht onderdeelen: gedachte (beeld), methode, voordracht, vorm, verdeeling, samenstelling, rhytme, (welluidendheid), toonval’. ‘De eerste soort Pisteis Exetasis is verdeeld in zeven vormen: Ikos, Paradigma, Tekmerion, Enthymeem, Gnome, Semeion, Eleuchos’. ‘De figuren Apostrofe, Ekphonesis, Prosopopoeia, Hypotyposis, Interrogatio.... enz. zijn hier (n.l. bij de Conclusio) goed op hun plaats en kunnen in toepassing worden gebracht bij de opwekking van hartstochten.’ ‘Om tot de Peroratio te komen, brengt men gewoonlijk in toepassing: 1e diabole, 2e amplificatio, 3e epistasis, 4e parainetikon.’ Deze indelingen en opsommingen vullen vele bladzijden, en de middelbare abiturienten die dit lezen, betreuren dit hiaat in hun kennis niet. En wanneer de aspirant-redenaar op pag. 5 leest: ‘tot de samenstelling van de redevoering moeten door den spreker de vijf navolgende werkzaamheden verricht worden: Inventio, dispositio, elocutio, memoria, pronunciatio’, dan zal hij de opmerking herhalen, ± 90 v. Chr. door Antonius gemaakt in Cicero's De Oratore, dat dit geen bizonder diepe wijsheid is, evenmin als de indeling in exordium, narratio, propositio, argumenta en conclusio. ‘Practiese zin blijkt er niet uit,’ merkt Antonius droogjes op, ‘zoals ook voor de hand ligt bij mensen die geen voeling houden met het actieve leven.’ Maar alvorens het boek voor deze avond te sluiten, zal de rhetor in spe in de alphabetiese lijst de definitie van Rhetorica opslaan. Hij vindt die op pag. 107: ‘Rhetorica: Systematisch gebruik maken van technische taalmiddelen om den geest der hoorders, hun gemoed, verbeelding en hartstochten te beinvloeden.’ Omdat hij echter jong is, het spontane eert en clichéstijlGa naar voetnoot1) verwerpt, zal hij de volgende avond vergeten het boek weer te openen. ‘Avouons que le goût commence à se gâter par une trop grande connaissance des ressources littéraires,’ | |
[pagina 305]
| |
waarschuwde Taine al. En nòg vroeger, een eeuw geleden, had Jacob Geel in Onderzoek en Phantasie diezelfde cliché-stijl met zijn ironie omspeeld: ‘Men neemt een redekunstige stijl aan, dat is een verzameling van woorden, - doch ik zal er niet meer van zeggen, omdat ik eigenlijk nog niet weet wat het isGa naar voetnoot1),’ - zoals hij ook Hermogenes' stijlindeling had geparodieerd met zijn ‘losse, stramme, sierlijke, slordige, eenvoudige, gewrongen, gespierde en lamme stijl,’Ga naar voetnoot2) en een loopje genomen met de vijf te verrichten werkzaamheden: Inventio enz.: ‘Wie voorschriften geeft, hoe men stoffe maken moet, ach! waarom schept hij zelf niet? Hij weet het zoo goed, en de tijd is zoo kostbaar, en er is zoo groot een gebrek aan nieuwe stoffe!’Ga naar voetnoot3) Nieuwe stoffe voor een verhandeling had dit boek hem zeker verschaft. Zijn Socratiese geest had het idealisme, het hoge belangeloze waarheidsstreven onthuld, dat er schuilt in deze woorden: ‘In de klassieke rede vinden we al die suggereerende middelen, verrassende wendigen, listige zwenkingen, weldoordachte afleidingen en overtuigende of meesleepende bewijsvoeringen, die - speculeerende op de momenteele vatbaarheid der menigte - hun effect niet misten en zelfs nù nog, in verreweg de meeste gevallen dè effectmiddelen blijken te zijn.’ - ‘Pathos, Ethos en Kerdos zijn ook drie vormen, waarin spreker het gevoelen van het publiek moet trachten uit te vinden.’ - Gewis had Geel zich hier Plato's Gorgias herinnerd, waarin Socrates de rhetorica als kunst eenvoudig afwijst en karakteriseert als een geestelike kookkunst, als een soort hogere vleierij, op effect en overreding berekend, smaak en opinies van het auditorium aangenaam strelendGa naar voetnoot4). Maar het meest had Geel zich verbaasd (en geamuseerd) bij het betoog, uitgaande van Plato's Ion, ter demonstratie van de gelijkwaardigheid der voordrachtkunst met de andere | |
[pagina 306]
| |
kunstenGa naar voetnoot1) (dus herscheppende en scheppende!). Ondoelmatiger uitgangspunt had de schrijver bezwaarlik kunnen vinden. Het is toch bekend, hoe in deze dialoog de rhapsode Ion en in hem de pompeuse, ijdele voordrachtkunst met superieure ironie wordt vernietigdGa naar voetnoot2). Dit gedeelte (pag. 125-130) is bovendien een onhandig excerpt uit de voordracht van Prof. Dr. K. Kuiper Plato en de kunstGa naar voetnoot3). Onverteerde wijsheid. - Een reeks wonderlike salto mortales leidt via Plato (‘In het algemeen kan men wel zeggen, dat Plato vrijwel anti-kunstzinnig was’), Aristoteles, Middeleeuwen, Renaissance,Aufklärung, Lessing, Kant, Schiller tot de conclusie, ‘dat, geheel zonder eenig intermediair, de kunst, alle kunst onmiddellijk het contact geeft met het absoluut-transcendente.’ (pag. 125). Waarmee tevens de gelijkwaardigheid van schrijversamensteller (dichter) en uitbeelder-redenaar (voordrachtkunstenaar) bewezen schijntGa naar voetnoot4). Quod erat demonstrandum. Dit ter typering van de diepgang dezer handleiding.Ga naar voetnoot5) Het dilettanties karakter van het werk blijkt verder uit de oncritiese autoriteitsaanvaarding, de naieve keuze der bronnen, | |
[pagina 307]
| |
b.v. bij de traditionele behandeling der ‘Redekunstige figuren’. Brill's Stijlleer van 1866, waaraan zelfs verscheiden voorbeelden ontleend zijn, is hier troef. Het oude tropenwee is hier weer uitgebroken, ‘Taalfiguren’ en ‘Begripsfiguren’ woekeren welig; de Encyclopedie van Winkler Prins levert mee de definities; metaphora, prosopopoeia, antonomasia, metonymia, synecdoche vinden hun plaats in de 25 pagina's lange ‘Alphabethische lijst van uitdrukkingsvormen in de welsprekendheid.’ Stenen voor brood. Alsof er nimmer een taalpsychologiese critiek op de gangbare behandeling der figuurlike taal was geleverdGa naar voetnoot1). Alsof die ‘Redekunstige figuren’ aan te brengen ornamenten zijn. Van diepere bezinning op het wezen der taal nergens een spoorGa naar voetnoot2) Onder de pompeuse titel Ons verband met de stoffelijke wereld door de zintuigen wordt de beeldspraak in allerlei levenskringen besproken; Mej. H.S.S. Kuyper's De beeldenrijkdom der Nederlandsche taal is hier de voornaamste bron: oudbakken schoolboekjeswijsheid. Fragmenten uit redevoeringen van Aeschines en Demosthenes dienen als studie- of oefenmateriaal: gelardeerd met talloze noten, om op de daarin voorkomende figuren te wijzen. En nogmaals komt ons hier een woord van Jacob Geel voor de geest: ‘Hoe lang heeft het niet geduurd, eer die verhevenheid van Demosthenes, die men met geraas en gedonder zocht na te doen, niets anders bleek te wezen dan de taal eener eenvoudige, diepe overtuiging.’Ga naar voetnoot3) Dat de geroutineerde voordrachtskunstenaar in zijn handleiding menige practiese wenk geeft, wil ik hier tegenover de geopperde bezwaren gaarne constateren: opmerkingen omtrent massa-psychologie; de varierende mentaliteit van elk auditorium; gewenste bondigheid van de spreker; memoriseren, improviseren, techniese stemscholing, gebaar en mimiek, enz. Toch kan de vermelding van allerlei nieuwere theorieën en | |
[pagina 308]
| |
namen (Wilh. Wundt, Bergson, Eucken, Driesch, de rompstandentheorie) de ongunstige indruk omtrent dit geheele compilatiewerk niet wegnemen. De laatste 130 pagina's bevatten Franse, Duitse, Engelse en Nederlandse redevoeringen of fragmenten daaruit. Een oase na de woestijnreis.Ga naar voetnoot1) Hier vindt men proeven, in rijke verscheidenheid, van parlementaire, academiese, militaire, gewijde en andere welsprekendheid. Robespierre, Napoleon, Graaf De Mun, Jaurès, Poincaré; Bismarck, Moltke, Felix Dahn, Stresemann; William Pitt, Henry Clay, Gladstone, Lloyd George; Annie Besant, Mrs. Pankhurst; Lincoln, Snowden; Thorbecke, Schaepman, Dr. Kuyper, Troelstra, Gen. Snijders en anderen vonden hier een plaats. Uit elk klein fragment spreekt een persoonlikheid, ook zonder opzettelike aanwending van rhetoriese middelen. Es trägt Verstand und rechter Sinn
Mit wenig Kunst sich selber vor.
Of, om te besluiten met een woord van de door schrijver zo dikwijls geciteerde Quintilianus, de titel weersprekend van het hier besproken boek: Pectus est, quod disertos facit. Heerenveen. S.M. Noach. |
|