lidwoord het voor zich hebben. (5de stukje A. blz. 86). En later, blz. 96, komt zelfs het volgende voor: ‘Als je in de plaats van een mannelijke persoonsnaam hem kunt zeggen, moet je vòòr dat woord het lidwoord de opschrijven als den. Je zegt natuurlijk altijd de.’ Zo'n uitspraak die om duideliker te zijn wel ‘Je zegt en dus je leest natuurlijk altijd de,’ had mogen luiden en die voor de tegenwoordige tijd door nieuwheid nog verrassend is voor de meeste mensen, doet toch zien dat we met het moedertaalonderwijs al mijlen ver opgeschoten zijn vergeleken bij 'n 40 jaar geleden.
Al zijn we er nog niet, ook niet wat betreft het mondeling en schriftelik leren praten, het z.g. stelonderwijs. Dit is in ‘Klank en Teeken’ te moeilik en te schablone-achtig. Het geeft schijnkultuur, broeikaskultuur. Het maakt noodzakelik een voortdurend hulp-verlenen, en waar meer hulp is, is minder oefening. Het doet bijna zonder uitzondering en dus veel te vaak een beroep op de fantasie van de leerlingen en houdt te weinig rekening met wat de kinderen zelf beleefd hebben.
't Allereerst nodige, zal 't leren uitdrukken van gemoedsbeweging, van voorstellings- en gedachtenverloop tot gewenst resultaat leiden, is dat er bij de leerlingen de lust, de drang, de prikkel, de durf tot vertellen, tot schrijven is. Daarom is een bijna onmisbare voorwaarde, waaraan moet worden voldaan, volkomen vrijheid. De lust en de prikkel opwekken dat is een zaak van de leider, van takt van de onderwijzer. En er wordt hier veel takt vereist. Plicht moet het kind niet anders opgelegd worden dan in de algemene vorm, dat het zich uit, zonder het te binden aan inhoud en vorm, al kan bij uitzondering, wat bij Wytzes en De Jager bijna regel is, een gehoord of gelezen verhaal navertellen ook dienst doen. Maar dan niet met de eis er bij, dat de kinderen dit met hun eigen woorden moeten doen. Dat stimuleert niet tot uiting. Het lijkt ook bedenkelik veel op het vroegere parafraseren van versjes. Angstvallig moet bij het stelonderwijs vermeden worden alles, waardoor een zekere tegenzin in de opgelegde taak kan gewekt worden. En ook alles wat door de vorm van de opgave of de manier van helpen en corrigeren de durf om zich te uiten tegenhoudt. Zo alleen ontwikkelt zich het besef van het kunnen, niet generaliserend bovendien, dus niet dan bij uitzondering door een bepaalde opgave te geven voor een hele klasse, maar individualiserend door ieder met bijna Montessori-opvatting de vrijheid te laten. Alles wat ontmoedigend werkt is uit den boze.