De Nieuwe Taalgids. Jaargang 26
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
De Duitsche ‘Sprachatlas’ in verband met Nederlandsche dialectgeographie.Ga naar voetnoot1)Na een lange pauze kan ik weer verslag uitbrengen omtrent de publicaties van het bureau van de ‘Deutsche Sprachatlas’. Die pauze ligt aan mij, niet aan het bureau, dat met bewonderenswaardige regelmaat zijn jaarlijksche afleveringen in het licht zendt. Evenals vroeger (N.T. XXI en XXII) zal ik mij beperken tot bespreking van die verschijnselen die voor de Neerlandicus van belang zijn.
heiss (Das Feuer war zu heiss, die Kuchen sind ja unten ganz schwarz gebrannt). In Emden en verre omtrek wordt veelal hijt geschreven. Terecht wordt aangenomen, dat deze ij als Nederlandsche orthographie voor de diphthong ei geïnterpreteerd moet worden. Het gebied sluit dus bij het Groningsche diphthongeeringsgebied aan (Ter Laan: hait). Als men Wenker's formulieren voor Bentheim inziet, komt men tot de ontdekking, dat de invloed van de Nederlandsche spelling (volgens Siegenbeek natuurlijk) op de schrijfwijze van de dialectvertalingen zeer groot is. Met soortgelijke invloeden zal men ook bij de Oostfriesche formulieren voortdurend moeten rekening houden.
euch (ich verstehe euch nicht...). In Tschr. XXXIX is een jou-kaartje gepubliceerd, waarvan ik de grens tusschen de vormen mèt en die zonder j nog even | |
[pagina 255]
| |
memoreer. Trek een lijn van een punt even benoorden Vollenhove naar een punt benoorden Diever en van daar in zuidoostelijke richting naar het ontmoetingspunt van Drentsche, Overijselsche en Duitsche grens. Al het Nederlandsche gebied (het Friesche inbegrepen) dat noordelijk van deze lijn ligt heeft j-vormen. Alles wat in de noordoostelijke provinciën zuidelijk daarvan ligt heeft oe(ow)-vormen. Deze streek omvat dus meer in het bijzonder het geheele zuidelijk van Vollenhove liggende gebied en de geheele Achterhoek, een deel van de Veluwe ten westen van de lijn Hattem-Apeldoorn-Velp (deze drie plaatsen hebben nog geen j), verder het bij Overijsel en Gelderland aansluitende gebied van Westfalen en Rijnland en ten slotte een wigvormige driehoek van Drente, waarvan Diever het meest vooruitstekende punt is. De ‘Overijselsch’ gekleurde wig van Drente blijkt nu een tegenhanger te hebben in de Nedergraafschap Bentheim (dat ouw, uw heeft). Het heele Duitsche gebied ten oosten van Groningen, Drente, Nedergraafschap en Twente tot ongeveer Oldenzaal toe heeft daarentegen uitsluitend j-vormen. Op de Duitsche kaart ziet de Nedergraafschap Bentheim er nu uit als een eiland, in werkelijkheid is het een aan Overijsel vastzittend schiereiland. Dat dit Bentheimsche ouw (uw)-gebied met het Overijselsche taalgebied in verband zal moeten worden gebracht, spreekt vanzelf. Hier worden we door de kaart opmerkzaam gemaakt op een van de vele interessante problemen, die het dialect van Bentheim biedt. Ik wil volstaan met het te noemen, omdat ik de wind niet uit de zeilen van Dr. Rakers wil nemen, van wiens hand we een uitvoerig boek over het dialect van Bentheim te wachten hebben.
Hause (hinter unserem Hause stehen drei schöne Apfelbäumchen mit roten Äpfelchen) Deze kaart is in 1930 verschenen. Het is jammer, dat mijn huis-kaart van 1927 daar niet op verwerkt is. Wrede heeft toch herhaaldelijk het gemis van Nederlandsche gegevens betreurd. Hier was nu een mooie gelegenheid tot aansluiting geweest en daar ik dezelfde vakjesindeeling heb als Wrede zou het heel weinig moeite gekost hebben.Ga naar voetnoot1) Aan de Duitsche lezers zou daardoor duidelijk geworden zijn, dat het Kleefsche hüss-gebied maar | |
[pagina 256]
| |
niet een willekeurige toevalligheid is. Bovendien had Wrede de voldoening kunnen smaken, dat mijn isoglossen precies daar beginnen, waar de eindpunten van de Duitsche hüss/hus-grens zijn, wat evenzeer voor de gevolgde methoden pleit, als wanneer bij een tunnelbouw, die van twee kanten werd ondernomen, de werklieden elkaar op de door de ingenieurs berekende plaats ontmoeten.Ga naar voetnoot1)
gebrochen (Der gute alte Mann ist mit dem Pferde durchs Eis gebrochen und in das kalte Wasser gefallen). Van de zin waarin dit woord voorkomt zal men met vrij groote waarschijnlijkheid kunnen voorspellen, dat hij in Nederlandsche dialectvertalingen geen of weinig gebroken-vertalingen zal opleveren. Wanneer men trouwens werkwoordvormen voor een questionnaire uitkiest, zij men uiterst voorzichtig. Bij het vragen van de vormen nam, genomen b.v. kostte het mij herhaaldelijk moeite, de goede vertalingen te krijgen, hoe populair (naar ik meende) ik ze ook in een zinnetje te pas bracht. Goede dialectsprekers vertoonen niet die elasticiteit in hun woordkeuze en zinsbouw, die wij bij meertalig-gevormden aantreffen. Wanneer ik b.v. een zin gebruik als de vogel vloog over het dak, dan zou men zeggen, dat op eenvoud en ‘Volkstümlichkeit’ daarvan niets af te dingen valt. Feit is, dat een aanzienlijk percentage van mijn zegslieden die zin niet vertaalde; men zegt in zoo'n zin niet vloog en daarmee uit. Voor enkele voorloopige mededeelingen acht ik het niettemin geoorloofd om de gebrochen-kaart met mijn genomen-kaart te vergelijken. We worden bij het beschouwen van de Duitsche kaart aanstonds getroffen door het feit, dat de Nedergraafschap Bentheim alweer het eenige Duitsche gebied is, waar Umlaut (-bröck-) overal heerscht. In Nederland zet zich dat Umlautgebied voort (ik redeneer nu in hoofdzaak op grond van mijn genomen-gegevens) en wel over vrijwel geheel Overijsel,Ga naar voetnoot2) maar - belangrijke uitzondering! - het aan de Achterhoek grenzende gebied heeft | |
[pagina 257]
| |
over het algemeen de Umlaut niet.Ga naar voetnoot1) Ook de Achterhoek zelf kent de Umlaut niet (de umlautlooze opgaven van Gallée gelden dus voor de Achterhoek, geenszins voor ‘het Geldersch-Overijselsch’, ook is de Umlaut allerminst tot het Twentsch dialect beperkt.Ga naar voetnoot2) Maar het Umlautgebied zet zich nog aanzienlijk verder naar het westen voort. Men houde daarbij in het oog, dat het zich in geen geval zuidelijk uitstrekt. Ook op de Veluwe is de Umlaut dus tot het noorden beperkt (grof uitgedrukt: benoorden de lijn Diepenveen-Hoevelaken). Ook Urk heeft Umlaut (Koffeman, Taal- en Letterbode, VI, blz. 221). Een staartje van het Umlautgebied reikt nog over Utrecht (Bunschoten-Spakenburg) en zelfs nog over Hollandsch gebied (Huizen-Laren-Hilversum). Summier uitgedrukt loopt er dus een isoglosse van bezuiden Enschede benoorden Deventer om naar Hilversum. Het is een van de weinige isoglossen met duidelijke richting van west naar oost. Aan een interpretatie waag ik mij nog niet. Ik vermoed, dat hier geheel nieuwe problemen ter sprake zullen moeten komen, die voor de Nederlandsche dialectgeographie van groote beteekenis zullen zijn. Welke doctorandus onderzoekt de route Hilversum-Enschede nu eens naar links en naar rechts op zijn participia en praeterita? Zijn vragenlijstje behoeft niet eens groot te zijn (maar wel met overleg samengesteld, zie boven). De isoglosse (wellicht hier en daar zône) moet dunkt me met betrekkelijk weinig inspanning definitief zijn vast te stellen. Een mooi onderwerp voor een dissertatie! Bovendien een niet onaardige excursie door de mooiste gedeelten van ons vaderland en een uitgezochte gelegenheid om het volk en de volkstaal te leeren kennen. In Bentheim heerscht blijkens de -bröck-schrijfwijze korte vocaal. Aldus ook in het ‘binnenland’ van Overijsel. Aan de IJsel heerscht echter lange vocaal (Zwolle: ebräokenGa naar voetnoot3)). Ik vermoed hier een zeker parallelisme met de eten-kaart (zie ‘Overijssel’, blz. 833), d.w.z. in het binnenland een korte open vocaal, in het | |
[pagina 258]
| |
IJselgebied een lange open vocaal, maar verder naar het westen een lange gesloten vocaal. De aparte kaart van de uitgang -en is voor ons interessant vanwege de -e/-en-isoglosse, die van een punt beoosten Emmerik in zuidelijke richting, de Rijn hier en daar snijdend, maar over 't algemeen toch beoosten ervan blijvend, tot aan Coblenz loopt. Op Nederlandsch gebied zou hij - summier gesproken - tot Nijkerk doorgetrokken kunnen worden, met dien verstande echter dat plaatsen als Bunschoten-Spakenburg en Huizen de n weer duidelijk laten hooren. Blijkens Van Schothorst is op de Noord-West-Veluwe in de uitgang -ən ook de ə duidelijk waarneembaar. Ik heb meenen op te merken, dat personen uit dit gebied in hun beschaafd Nederlandsch de n weglaten, wat b.v. door Groningers en Overijselaars niet gedaan pleegt te worden, ja zelfs door velen van hen als aanstellerij wordt beschouwd. Die vastheid van de n aan gene zijde van de IJsel zal o.a. wel een gevolg zijn van het feit, dat de ə wegvalt: stootn, heetn enz. De -tn, -pm enz. geldt als typisch oostelijk. Vast staat echter, dat er verschillende plaatsen zijn (ik noem o.a. Zutfen) waar men zoowel ə als n duidelijk laat hooren. Ik meen ten opzichte van het ‘inslikken’ van de ə voor generaliseeren te moeten waarschuwen, omdat ikzelf dat bij mijn opnamen onwillekeurig gedaan heb. Gewoon om Duitsch, Groningsch, Zwolsch enz. te hooren, was ik zoo zeer gewend aan -tn, -pm, dat ik waarschijnlijk niet tijdig op mogelijke uitgangen -tən, pən verdacht geweest ben.
weh (Die Füsse tun mir sehr weh). Een vrij breede strook aan beide zijden van de Eems, in hoofdzaak Oost-Friesland, Eemsland en de geheele Graafschap Bentheim omvattend, vertaalt weh door sēr. Oerverwantschap met het westen of ontleening? Tegen ontleening pleit de vorm van het gebied. De verschijnselen, waarvan men Nederlandsche herkomst kan verwachten, zijn anders meestal kenbaar door drie aan Nederland vastzittende uitpuilingen: één in Oost-Friesland, één in Bentheim, één om Kleef. Het Eemsland b.v. is meestal vrij van specifiek Nederlandsche invloed. Anderzijds vergete men niet, dat hier sprake is van een woordgeographische grens en losse woorden breiden zich sneller en verder uit, dan uitspraak-eigenaardigheden. Uit Schönhoff, Emsländische Grammatik, blz. 24 en 55 blijkt dat men van woorden als zeik ‘ziek’, neet ‘niet’, wat beleift ‘wat blieft’, mineer ‘mijnheer’, jannever | |
[pagina 259]
| |
‘jenever’, ferdomt ‘verdomd’ wel degelijk Nederlandsche herkomst aanneemt. Het type sēr komt nergens elders in Duitschland voor, met uitzondering van de Noordfriesche enclave sier (siar). Voor sommigen zal daarmee de kwestie der ontleening zijn afgedaan en zij zullen er, wijzende o.a. op het ohd. sēr de nadruk op leggen, dat het type sēr immers overal voorkomen kan. Zeker kàn het dat, maar uit de 40.000 vertalingen blijkt nu eenmaal overtuigend, dat het thans in feite tot twee gebieden beperkt is.
recht (Das war recht von ihnen). We hebben hier weer een woord, waarvan in Nederland stellig weinig woordelijke vertalingen zouden binnenkomen. Niettemin zijn de twee regt-protuberanzen in Oost-Friesland en Bentheim interessant. Het is de oude Nederlandsche spelling, die hier in de formulieren tot uiting gekomen is.
sich (Sein Bruder will sich zwei schöne nene Häuser in eurem Garten bauen). Oostelijk van Groningen en Drente ligt een sük-gebied, terwijl in het overige Neder-Saksen sik (sek) heerscht. Voor het aansluitende Groningsche gebied vgl. N.T. XV (1921), blz. 35 en daarbij W. de Vries, Leuv. Bijdr. XXI (1929), blz. 54 v. Interessant is de Noordfriesche enclave met höm (ham, hem), welk type in het overige Neder-Duitschland in het geheel niet voorkomt. Deze zin aan Nederlanders voorgelegd zou in de meeste gevallen geen zich-vertalingen opleveren. Hem of z'n eigen zouden in dit verband ongewoon zijn, maar zelfs in streken waar het type zik bekend is, zou sich misschien toch niet altijd vertaald worden.
In het ‘Vorwort’ bij de zesde afl. werd ik door de volgende opmerkingen getroffen: ‘Die neu begründete Dialecten-commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen in Amsterdam hat beschlossen, die Wenkerschen Sätze auch für Holland abzufragen und uns die ausgefüllten Fragebogen zuzuschicken.... Damit wäre denn erreicht, was o.S. 4 nur erst als erstrebenswertes Ziel angedeutet werden konnte: Ausdehnung des Sprachatlas auf das ganze zusammenhängende deutsche Sprachgebiet in Mitteleuropa.’ Over deze wensch van Prof. Wrede (en zijn formuleering) heb ik N.T. XXI (1927), blz. 216 een opmerking gemaakt, die ik niet behoef te herhalen: mijn opinie omtrent de zinnen van Wenker als hulpmiddel voor het Nederlandsch taalonderzoek heb ik meer dan eens geuit. Sommigen zullen | |
[pagina 260]
| |
zich echter over de nieuwe functie van het Amsterdamsche Bureau verwonderen. Leest men evenwel het vierde jaarverslag van het ‘Centraal Bureau tot onderzoek der Nederlandsche en Friesche Dialecten’ opmerkzaam door, dan moet men zich afvragen, of er al van een vaste koers sprake is. Het gevaar van een verwatering der Amsterdamsche plannen lijkt mij helaas niet denkbeeldigGa naar voetnoot1). Als de vervaardiging en de publicatie van betrouwbare Nederlandsche dialectkaarten nu niet met spoed en met kracht ter hand genomen wordt, is het voor goed te laat. Ik zou er nog eens met klem op willen aandringen, dat alle beschikbare krachten op dit ééne doel geconcentreerd worden. Er is heusch periculum in mora. Ik mag mijn mededeelingen niet besluiten zonder nog eens uitdrukkelijk gewag te maken van de prachtige techniek. Hoe is het mogelijk, vraagt men zich af, om op een kaart van 55 × 60 cm. ver over de 40.000 schriftelijke dialectvertalingenGa naar voetnoot2) op zoodanige wijze te verwerken, dat men als het ware bij eerste oogopslag voor het geheele gebied soms tot in kleine kleinigheden is ingelichtGa naar voetnoot3). Door een vernuftig bedacht systeem van teekens en een onberispelijke uitvoering heeft men mogelijk gemaakt, wat men a priori onmogelijk zou achten. Een ervaring van 50 jaar teekenen is de teekenaars daarbij ten goede gekomen. De kaarten zijn aangenaam voor het oog en zonder vergrootglas te bestudeeren. In sommige gevallen, waar een groote verscheidenheid van teekens zich ophoopt, heeft de interpretator eenig geduld noodig (niet méér dan de lezer van een oud handschrift), maar één procent van het geduld, dat er voor de vervaardiging van de kaarten noodig is geweest mag men bij de normale philoloog veronderstellen. Voor de carteering vind ik maar één epitheton: voortreffelijk. Hamburg, April 1932. Kloeke. |
|