Fonologie.
De fonologie moge, voor zover ze meer aandacht gaat schenken aan de klanken-systemen, in de taalkunde nieuwe, juister: vernieuwde perspektieven openen, in werkelikheid hebben ook vroegere linguisten de konkrete klankenveelheid van 'n taal altijd beschouwd en behandeld als wisselende realizeringen van 'n betrekkelik klein aantal fonemen.
Al is de stem, en daarmee de woordverklanking, van elke spreker 'n beetje anders; al varieert eenzelfde klank van eenzelfde woord naar gelang die klank minder of meer wordt betoond, gejaagd of rustig wordt gesproken; al wisselt 't klankgehalte wanneer de aangrenzende klanken verschillen; 't klanktimbre wanneer de stemming van de spreker zich wijzigt; enz. enz. - men heeft toch altijd en overal uit die bonte veelheid van konkrete klanken 'n makkelik te tellen aantal klankgemiddelden geabstraheerd.
Wanneer Van Ginneken echter de leuze ‘Taal is klank’ daarom als 'n wanbegrip meent te moeten signaleren, maakt hij zich schuldig aan onvergeeflike sofisterij.
(Gerlach Royen: Spraakkunstige Varia VI in ‘Ons Eigen Blad’ 1932).