De Nieuwe Taalgids. Jaargang 26
(1932)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||
Synaesthesie als stijlverschijnsel.‘Les parfums, les couleurs et
les sons se répondent’.
Baudelaire, Correspondances.
In tegenstelling met de oudere psychologies-psychiatriese beschouwing, die synaesthesie, het samengaan van gewaarwordingen en voorstellingen uit verschillende zinsgebieden, zag als de vrij zeldzame uiting van een min of meer ziekelike overgevoeligheid, ontdekten nieuwere onderzoekingen ze als een normale algemeen menselike psychologiese functie, die in taal, in dichtkunst en muziek als rijk scheppende kracht is na te speuren. Meende men vroeger het verschijnsel niet verder te kunnen nagaan dan tot in de 18de eeuw, het nieuwe onderzoek bracht materiaal bijeen tot uit de mythen, de literatuur, de muziekterminologie van de Chinezen, Indiërs, Perzen, Arabieren, Babyloniërs, Egyptenaars, Joden en Grieken. Oeroud bijvoorbeeld zijn de voorstellingen zonneadem (bij de Indiërs), de later in Renaissance- en klassicistiese literatuur zo vaak voorkomende zonneklank, sferenharmonie, planetenreienGa naar voetnoot1). De rijk gedocumenteerde studiën van Albert Wellek te WenenGa naar voetnoot2) tekenen de verbreiding en ontwikkeling der synaesthesieën van ongeveer tweeduizend jaar voor Chr. tot heden, niet alleen in de literatuur, maar ook als primitief taalverschijnsel. Aansluitend bij Herder, die in zijn ‘Abhandlung über den Ursprung der Sprache’ (1770) reeds de grond legde voor een synaesthetiese taaltheorie, ontwikkelt hij de stelling: Synästhesie lässt sich in der Sprache auf allen Stufen, im Laut, im Wort, in der Phrase, - | |||||
[pagina 180]
| |||||
Zijn uitgangspunt is daarbij de reeds door Wundt en verschillende andere taalpsychologen na hem uitgewerkte beschouwing van het ontstaan der taal uit de bewegingssynaesthesie, n.l. als een biezondere ontwikkeling der gebarentaal: de projectie der bewegingsgewaarwording in klank, nog het sterkst voelbaar in de alliteratie en de onomatopeën. Klankprojectie, waarin ook het ritme, als zuivere bewegingssynaesthesie, een belangrijke rol speelt. Zo is de studie van klankplastiek en klanksymboliek de natuurlike inleiding tot een synaesthetiese taalbeschouwing. In een artikel ‘Der Sprachgeist als Doppelempfinder’Ga naar voetnoot1) verzamelde Wellek een schat van materiaal, waaruit hij kwam tot het constateren van zes ‘Ur-Synästhesien’: Zinsoverdrachten, die in hun volgorde een ontwikkeling vertonen van het primitieve tot het meer verwikkelde. Een ontwikkeling, die ook in de tropiek, de taalschepping ener nieuwere periode, is waar te nemen en in de kultuur der dichtertaal tot hoogste verfijning komt. Zo bevestigde het wetenschappelik onderzoek wat reeds vroeger door verschillende dichters en schrijvers intuïtief werd gevoeld: ‘Es gibt nur einen Sinn, und in dem einen liegen alle’, schreef A.W.v. Schlegel, en Novalis: ‘Alle Sinne sind am Ende nur ein Sinn’. Shelley noemde de onderscheiding van vijf zinnen een | |||||
[pagina 181]
| |||||
geforceerd systematiseren en Baudelaire roept uit: ‘o métamorphose mystique de tous mes sens fondus en un’. Hiernaast staat de conclusie van de psycholoog Wallaschek (1905): ‘fast keine Empfindung tritt allein auf; die Empfindung in ihrer isolierten Einzelheit ist lediglich eine Abstraktion des Betrachters’, en die van Heinz Werner (1926): ‘Synästhesie ist keineswegs eine bloss sonderbare, kuriose Art, wahrzunehmen, sondern steht zentral innerhalb des Problems der Entwicklung der Wahrnehmung überhaupt’. Al gaat men niet zo ver als Théophile Gautier, die in de gave de overeenstemming tussen de meest verscheiden gewaarwordingen waar te nemen, ‘le don de correspondance’, de sleutel tot het ware wezen der poëzie zag, - een merkwaardig stijlelement is de synaesthesie zeer zeker. Verschillende literatuurhistorici en stijlcritici, als Otokar Fischer (‘Über Verbindung von Farbe und Klang. Eine literar-psychologische Untersuchung’Ga naar voetnoot1), E.v. Siebold (‘Syn. in der engl. Dichtung des 19. Jahrhunderts’Ga naar voetnoot2), Raimund Pissin (‘Die psychologische Stiluntersuchung’ 1907), Wellek, e.a. hebben zijn aard en ontwikkeling onderzocht als literair verschijnsel. Het belangrijkst zijn ook hier de studies van Wellek. In ‘Das Doppelempfinden im abendländischen Altertum und Mittelalter’Ga naar voetnoot3) en in de ‘Renaissance- und Barock-Synästhesie’Ga naar voetnoot4) vond hij de bovengenoemde ‘Ur-Synästhesiën der Massa’ als normen, in hun historiese ontwikkeling tot twee typen terug te brengen:
De Romantiek is de bloeitijd der synaesthesie. Ook Erika von Siebold wees in de voornoemde studie op het opkomen en bewust toepassen van dit stijlprocédé tegelijkertijd in de Duitse, de Franse en de Engelse Romantiek. Een verklaarbaar verschijnsel. De Romantiek, ‘l'école de sensation’ als Brunetière ze noemde, was een reactie tegen het | |||||
[pagina 182]
| |||||
rationalisme, dat het gevoel terugdrong en de klare verstandelike uiting van de geest eiste. De Romantiek kweekt het gevoel en schept zich een nieuwe taal voor zijn teerste nuancen: een taal der gevoelige zinnen, waarin klank en kleur in hun teerste gevoelswaarden verstaan worden en elkaar wederkerig hun impressieve symboliek lenen. Geen taal der nuchtere benoeming - ‘nommer un objet c'est supprimer les trois quarts de la jouissance d'un poème’ (Mallarmé) -, maar der stemmingsvolle suggestie: ‘In wenigen Akzenten das Gefühl gleichsam mehr anklingen als aussprechen’, noemt Tieck haar kracht. Hier ontwikkelt de synaesthesie haar rijk leven. Zij is het orgaan bij uitnemendheid voor het romanties monisme. Zinscorrespondenties en -associaties, voor het nuchter verstand onverstaanbaar, evoqueren het rijk estheties beleven, openen nieuwe perspectieven in het land van de droom: Comme de longs échos qui de loin se confondent
Dans une ténébreuse et profonde unité,
Vaste comme la nuit et comme la clarté,
Les parfums, les couleurs et les sons se répondent.
(Baudelaire).
Dichterdroom, die het woord doortrilt en doorlicht tot nieuwe, ongekende expressie en beelden schept van verrassende levensvolheid. Een ‘sensualité linguistique’, die straks zijn hoogtepunt bereikt in het Franse symbolisme, in de vormsymboliek van Stefan George, maar ook verwordt tot het overspannen decadente, het individualisties sensitivisme der audition colorée van Rimbaud's ‘Voyelles’. | |||||
II.Het synaestheties stijlprocédé komt in onze literatuur tot volle kracht met de laat-romantiese beweging van Tachtig. Eerst dan openbaart zich in onze literatuur de geest, die reeds in het begin der 19de eeuw de Duitse, Franse en Engelse herschiep: het onbeteugelde individualisme, de vrije viering van het persoonlike gevoelsleven, de vlucht in de natuur om in haar schoonheid de echo te verstaan van de eigen zielestemming, het geluk waarvan Heine sprak ‘Unendlich selig ist das Gefühl, wenn die Erscheinungswelt mit unserer Gemütswelt zusammenrinnt, und grüne Bäume, Gedanken, Vogelgesang, Wehmut, Himmelsbläue, Erinnerung und Kräutenduft sich in süssen Arabesken ver- | |||||
[pagina 183]
| |||||
schlingen’. Het is een herleven van de primitieve mens, die met gevoelige zinnen de weelden der natuur geniet en door zijn fantasie te duiden vermag. Een leven dat zich niet uiten kan in de verdroogde begripstaal, maar zich een nieuwe spraak schept, waarin de oerkrachten der taal werken: het woord als sensitief gebaar, als suggestieve klank, het synthetiese beeld. Shelley en Keats zijn hier de grote leermeesters: Shelley, die in zijn stoute synaesthesieën het rijkste zintuigelik genieten vertolkt, Keats, die de teerste zintuigelike gewaarwording weet te vatten in zijn sensitieve plastiek. Gorter's Mei is het treffendst monument van dit nieuwe taal- en verbeeldingsleven, ‘het elementaire feest der zinnen.’ als Coster het tekende. In een vroegere studie, ‘Expressie-waarden van het enjambement’Ga naar voetnoot1) gaf ik voorbeelden van zijn gevoelige klankplastiek, die met vele andere te vermeerderen zouden zijn. Maar ook de synaesthesie toont hier z'n veelzijdige stemmings- en verbeeldingskracht, hetzij in het epithetiese adjectief, in de vergelijking, of in de verrassend transponerende metafoor. Het talrijkst zijn de overdrachten van het acustiese in het visuele. Dit is een algemeen verschijnsel in de synaesthesie, te verklaren uit het feit, dat de taal verreweg het rijkst is aan aanduidingen voor optiese gewaarwordingen. Maar ook: de jonge Mei, Gorter's muze, leeft vooral met de ogen. Het wezen van Balder, de ziel, moge zijn z'n zielsmuziek, Mei geniet die slechts in de beelden der dingen, die aan haar oog voorbij trekken: In hem zijn lieds geruisch op zijn rhytmiek,
Maar buiten hem de levendlichte schemer,
Schimmenafbeeldsels in een spingewemel.
Zoo zaten ze, hij stil muziek te maken,
Zij, zonder hooren, zag ze wel genaken. (143)
Van de 72 synaesthesieën die ik optekende uit ‘Mei’, zijn er 60 overdrachten in het visuele tegen 8 in het acustiese. Zo spreekt Gorter van ‘het bont geluid van pansfluit en den rinkeltamboerijn’, van ‘kleurige woorden’, van ‘woorden zwart en geel’. De horen van de Triton is ‘een fontein van gouden klanken’ Mei ziet Tritons staan, aan de monden trompetten, bouwende | |||||
[pagina 184]
| |||||
een lange straat geluid over het zeegelaat. ‘Er mistte een waas geluid van brekend schuim en gouden horens uit, omhoog tot haar’. Haar stem was als haar oogelicht, die begon te klinken en het was als diamant. ‘Balders stem “spon als een zilvren web der spin; (Mei) zag het tintlen, hij versmolt er in”. Balder speelt een lied op de either, en “tinteling van klank sprenkelt neer, als drupjes drank”. Balder schrijdt door de hemelen, gekleed in een sleepmantel van geluid, die breed achter zijn voeten aangolft’. Klanken ‘splinteren tot gruis’, Tonen schieten zacht dooreen ‘als strengels struik met bloem begroeid’. Talrijk zijn de verbeeldingen der muziek, die naar de aard van Gorter's plastick elkaar in barokke overvloed verdringen. Zo in Balder's lied: Het is weefsel en spinsel van muziek -
Het is het trillen van muziekgordijnen,
Het is het aanrollen van tonentreinen,
Het zijn muziekwolken voor windewiek.
- - - - - - - - - - - - - - -
O 't zijn de karavanen
Muziek, oaselanen
Opspelend uitkomend in zandwoestijn,
Het is het heneglijen
Van mijn muziekgaleien
Op zee met gouden koper in den zonneschijn.
Tegenover de visuele synaesthesie staat de acustiese, die meest het sterk accent zet: ‘Het schateren van de lichtwaterval; geschater van zon; gedaver van zonnevuur; Balder, Balder, ruischte langs wand en raam, en trillend gonsden golven licht het voort’. Als zodanig zijn ze nauw verwant aan de sensoriese: ‘Wreed rijt over het tooneel de maan een streep. Daar fladdren kraaien en hun schreeuwen rijt de lucht aan flarden. (Het vogeltje) floot een fijn gelijnd geluid. Zie hoe luw en lauw zij uit haar oogen lacht’. In de visuele synaesthesie speelt de fantasie zijn spel van kleurige voorstellingen: het aestheties genieten in de schone verbeelding. In de beide laatste echter is het een zoeken naar de adaequate motoriese en klankexpressie voor de gevoelsgewaarwording. Vandaar de vele alliteraties en assonanties die hier treffen. Het zijn de meer primitieve synaesthesieën, die Wellek aangaf in de groepen 1-5a. Opmerkelik is dan ook, dat in de ‘Verzen’ | |||||
[pagina 185]
| |||||
van Gorter's sensitivistiese periode een toenemen der acustiese en sensoriese synaesthesieën is te bespeuren: ‘Het heets licht schreeuwt bij 't overglijen over het ijs’. Er is ‘het metalen ruischen van de metalen stralende zee; het flitsige bijtige fijnstralende oneindige’.... Sensitivisme, dat in zijn uiterste drang naar directe verklanking der zinsimpressies de taal overspant tot een zinloze klankenstameling, waaruit nog maar zelden oplicht een flits van de vroegere zinnenpracht, die in de verdichting der synaesthesieën in Mei zo rijk ontbloeide.
Essentieel stijlverschijnsel is de synaesthesie ook in het impressionistiese proza. Het impressionisme is de taal der fijngevoelige zinnen. Het kan zijn indrukken niet verbeelden in het scherp belijnde begripswoord, het mengt op zijn taalpalet de zeldzaamste tinten en kleurvariëteiten. In het biezonder de audition colorée, het kleurenhoren, speelt hier een voorname rol. Franse invloed werkt hier onmiskenbaar. Zo in het om z'n onzuiverheid van gevoel door Van Deyssel gecritiseerde citaat uit Netscher's ‘Herfst in het woud’: En toen eindelijk een griezelige herfstwind het woud een oogenblik in beweging bracht, de takken kraken, de blaêren ritselen, de stammen wiegelen deed, steeg een geheimzinnige muziek uit de zwarte massa op, benauwend als een heksendans, zonder dat men wist waar ze vandaan kwam - en waarin het zwartbruin der zijden bruine-beuken lage bastonen nabootste, een soort van Te Deum, dof gerommel uit holle orgelpijpen - het effen bruin der iepen den baryton aangaf, mannelijk uit volle borst, met forsche longstooten - het geel-bruin der kastanjeboomen het zachte streelende eener alt - en het helwit der berken de hooge jubelende kreten eener sopraan, dol, verwilderd, die boven alles uitvlogen, als heksen met loszwierende haren. (Zie v.D. Kritieken 41 vlg.). Tegenover deze gewilde verbeelding van Netscher's artistieke onmacht treffen te sterker de fijne modulaties en krachtige accenten van Van Deyssel's eigen lyries proza, waar de voorstellingen uit verschillend zinsgebied in het snelle ritme der zuivere ontroering vluchtig opflitsen, alleen hun verrijkende gevoelswaarde mengend in de klank- en voorstellingsharmonie: Gij hebt het niet van verre tintelend zingend hooren komen tot uw oor (Kr. 57). Mijn dag, zoo heerlijk gerezen in warmbrandende | |||||
[pagina 186]
| |||||
zonneklanken en het levend goudlicht (33). De teere tinten zijn nooit komen weenen om zijn hoofd (73). In zijn ‘kleurenmuziek’ zijn het goud en het wit of het zilver (met hun plastiese heldere i-klank) der verrukking, het rood der gramschap, het purper der bewondering, het geel en het groen van zijn haat en zijn spot de karakteristieke tonen: ‘Ik houd van het proza dat over mij daalt als een gouden sneeuw van woorden; - dat mij den groenen, koperen klank van zijn spot en lachen tegenschettert (Kr. 80) “het stil-zilver gemijmer” (32).
Rijk aan synaesthesieën is het proza van de even fijngevoelige voor klankexpressie als voor kleur- en lichtimpressies schilderschrijver Van Looy. Daar zijn de vaksynaesthesieën uit het schildersatelier: aceenten van donker; de violette tonen van den vallenden avond; donkere groepen met vlakke ineenloopende tinten; witte floxen, klankrijk nog in het donker; klankrijke helderheid; onder de klankende zon. De individueel impressionistiese: oorringen rinkelden licht; de schabrakken schalden in de feestelijke zon; rinkinkelend ging er een brallend lach-licht (van de vuurtoren) de wateren over; aloë's die ratelden van groen licht op hun vervaarlijke stekels; in het bleeke van den ochtendlijk-wordenden hemel juichschaterde en schreeuwde het oranje, wild lachte en blerde het rood, piepte en gilde het wit en bomde het donkere blauw samen met het geduister....’ De fijn dichterlike, opgebloeid uit de mijmerende fantasie van de Zebedeus der rijpere jaren: Hoe heerlijk een ar met hare rinkelbellen speelt door de wegen buiten en viert het looze snoer met de gekraalde klanken schier zonder einde uit. De Zondagswandelaar, omwonden van bekoring, staat in de klare atmosfeer aandachtig, en hoort.... en ziet de glazene eingelwanden beschieten met vorstelijk gebloemte. - De clematis zong het donkere leed van zijn droefheid. De sensoriese: twee scherpe vogelkreten: ‘kie-viet, kie-viet’ doorpijnden het licht boven de wilgen. - Het ver-affe gekil-klink der streng starende sterren (in de vriesnacht). Waaronder rijk atmosferiese: De klokketik gefloersd met schemering. Het koren, nu zwoel van dauw en duister. De grootmeester der synaesthesie in onze literatuur is Boutens. Hartstochtelik genieter van de weelden der zinnen als Gorter, | |||||
[pagina 187]
| |||||
maar die de werkelikheid ontstijgt in de sfeer der beschouwing, waar slechts hun stemmingswaarden blijven en kristalliseren tot de taal van de ijle zieledroom. Romanticus, is ook hem de nacht met zijn mysterie-oogen, de sterren, een broeder, hoort hij in de stilte Gods heimelike tred, beluistert hij in de muziek ziels ademhalen. Verwant van de Franse symbolisten, vertolkt hij de ‘dialogue spontané de l'âme avec la nature’, en ‘muziek wordt 't bloeranken, en de sterren schijnen klanken....’. Want synaesthesie is het wezen van Boutens' verbeelden. Hier vervloeien de vaste vormen, de beperkende grenzen der concrete werkelikheid; de voorbij schimmende voorstellingen lenen slechts hun gevoels-essentie tot de rijke stemmingsakkoorden die deze taalvirtuoos weet te treffen. In dat vluchtig beroeren der meest verscheiden zinsagenten schuilt juist het geheim van Boutens' taalvermogen: van zijn klankplastiek, zijn woordherschepping, de evocatieve kracht van zijn individualistiese composita, de pracht van zijn vergelijkingen en metaforen. Synaesthetiese klankexpressies stralen op als vuurpijlen in het duister: ‘(Dags) bazuinen vol helle, hoog-trillende lichtgeluiden’ (Verzen 16). Verbleekte epitheta als gouden, gulden, zilveren herleven in verrassend betekenis- en klankverband tot nieuwe activiteit: ‘Maar weinig zuivre gouden woorden Reeg ziel tot snoer en morgenbede. - Als een gouden pijn doorsneed haar hart Dat lied zoo wreed, dat lied zoo zoet. - En schoonheids gulden troost viel drupplend neer In de open wonden Van die smartgebukte. - Zing ons het gulden rijmGa naar voetnoot1) van levens schoon geheim. - Als de groote sterklokken saam Op haar stengels in 't hemelsch gras Sidderdeinen als ijl gewas Met den zilveren geur van haar aêm’. Als gevoelsaccent verruimt hun gebruikssfeer: ‘Drongen niet woorden tot mij binnen Buiten den weg der dooveGa naar voetnoot2) zinnen? - Doove pijnen sidderseinen....’. Een indirect gebruik van het adjectief evoqueert de synthetiese voorstelling: | |||||
[pagina 188]
| |||||
Uit dorpjes aan den overkant
Tampten metalen klokken uit
Schaûwige torens vocht geluid. (Stemmen 89)
........ Van den laten
Avondtijd gaat schel kariljon rinkinken
Klein-echoloos in schorverweerde maten. (Veere. Sonn. L)
Vooral zijn composita met vrij verband zijn hem middelen tot vluchtige gevoelssynthese: het regen-moede treuren van verdriet, - ziels bloesemstille toppen, - zilverstil, - helhongerige spiegel van verlangen. - In nachtstaal water Slijpt manestraal de riemerimpelen Tot zilverfijne sneden. Fijn atmosferies omweven zij de liefdesoverpeinzing van Isoude: Wanneer hij zingt ‘Isoude’,
Teer-blank beslaat zijn stem.
Ik ken geen manelichter lied
Dan dat zijn straal naar mij verschiet.
Tot subtielste verfijning van zuivere gevoelsmuziek stijgen de synaesthesieën in de extatiese symphonie ‘Morgen-nachtegaal’, waar de zang van de vogel het overstelpende geluk vertaalt: O stil, als stortvloed uit een blauwe lucht
Slagregenen van klank,
Hemeldoorbraak die ruischt de wereld blank
Met hagelkletter-parelen koraalgerucht.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het stille witte licht zwelt open in geluid,
De hemel weent door waterklare ruit
Zijn tranen van verklankten dauw
En kleurgebroken gloed - (Stemmen 41)
De lichtimpressies domineren in Boutens' stralende poëzie: het goud van de zonnedag, de maan- en sterrendoorzilverde stilte van de nacht, zijn telkens weerkerende motieven. Lichtimpressies, vertolkt in de acustiese voorstelling: de lichtdoorzongen wereld, het lichtlied, lichtzingen, lichtstamelen, zondoorklankte klaarheid, lichtgeklater, middagzongeklater..., of in rijker verbeeldingen: ‘Om altijd te blijven hooren Naar de lichtekoren Van de gulden missen voor het dagaltaar - Waar de dag zijn middaguren op gouden gong der zon slaat’. Een enkele maal getransponeerd in ander zinsgebied: ‘de lichtwijn van hemelvolle maneschijn. - De adem van het licht brak siddrend aan haar wand in kleurenbeken.’ | |||||
[pagina 189]
| |||||
De aloude ‘muziek der sferen’ is hier meer dan rhetories motief. Zij ontbloeit organies uit de idee van de dichter. Het verlangen der ziel, niet te verzadigen door het schoon der tijdelikheid, dat ‘elken donkren wand in ster aan ster doorzichtig brandt’, laaft zich in de lichtspraak der sterren aan de droom der eeuwige Schoonheid. Vandaar de telkens opklinkende juichtonen: o 't zingen van de sterren in den blanken nacht! - Het sterrenlied dat over u verstraalt. - Onhoorbaar spoelt tijd
Door eeuwigheids getouwen.... 't Sterrenlied alleen:
Of in de hooge diepten van den zilvren nacht
Stilte met teêre vingerspitsen gleed
Langs harmonie van zuiverhol gerand kristal....
Het duister wekt vooral de gustatieve en de sensoriese synaesthesie: Na helle zonlichtdans ‘drinkt’ de droom ‘de schaduw der wouden’; ‘de dauw der donkerheid’ verkwikt de moede ogen; na felle zomerzon ‘bett'en de donkerdiepe sterreluchten Mijn voorhoofd effen weêr en koel’ (De wolk). De sensoriese synaesthesie ontleent vooral zijn kracht aan de motoriese en klank-impressie: De schaduw krimpt terug in 't hout; - Toen door haar wondzeer harte sneed Als een pijl die door de ruimte schoot, Van een verdoolde meeuw de kreet? Van ziel in nood? (Beatrijs). Het ligt in de aard der synaesthetiese vergelijking, die in Boutens' poëzie talrijk is, dat het tertium comparationis moeilik onder woorden te brengen, vaak zelfs irrationeel is, de gevoelstoon is hier het intermedium. Vandaar zijn voorliefde voor de woordkoppeling en het vrije compositum, waarin de zinsdrukken dooreen flitsen (‘Vreugd, vingervaardige, veêrvlugge veêler Over dit somberheltonig fluweeldonkervolle smarthout’), en voor de gevoelsappositie: ‘Boven der gasten ijlen kring, Een tuil verwelkte rozen, Hing de luchter van de zoldering’ (Na het feest).
Is het wezen der nieuwere dichtkunst zijn macht tot gevoelssynthese, de synaesthesie is zijn stijlmiddel bij uitnemendheid. Vandaar ook zijn veelvuldig voorkomen in de expressionistiese poëzie. Maar, direct sprekende van het gevoel tot het gevoel is zuiverheid en spontaneïteit noodwendig vereiste voor zijn trefkracht. Zo ergens, hier faalt alle ingrijpen van het vernuft. Als te intellectualisties en daarom dood zijn overdrachten als: ‘de lucht zelf was als de gezeefde bloem van louterst maanlicht; | |||||
[pagina 190]
| |||||
(woorden) als een verklankte luchten wijn’ (Boutens). Uit de verzen van onze jongere expressionistiese dichters zouden zware vrachten van zulk dor hout te lezen zijn. Juist als subtielste bloei van het dichterlik verbeelden verraadt de synaesthesie de diepste wezenstrekken van de dichter. In het overheersen van zekere gevoelsassociaties spreekt zijn aanleg, in de meerdere of mindere gevoelsverdichting die hij in zijn synaesthesieën weet te treffen de macht van zijn intuïtie. Daarom is de synaesthesie een belangrijk criterium in het psychologies stijlonderzoek.
Wageningen, Maart '32. W. Kramer. |
|