Mens is uitsluitend m., maar persoon is m. en vr. Engel blijft m., ook als het ‘liefkozend’ gebruikt wordt. Hoewel geest m. is, wordt een plaaggeest m. en vr., maar een beschermgeest blijft weer m. Een leerling is m. en vr., maar een scholier is weer alleen m., terwijl een kameraad en een kennis m. en vr. zijn.
Een baby is m. en vr., maar als hij of zij opgroeit tot een kleuter, een peuter, een dreumes of een dreumel, een hummel of een peuzel - al die woorden geeft Koenen als synoniemen - dan wordt de zaak ingewikkeld! Een kleuter is m. en vr., een peuter alleen m., een dreumes is m. (maar volgens het grote Woordenboek m. en vr.), een dreumel en een hummel eveneens, maar een peuzel is weer m. en vr.
Wij mogen Endepols deze inkonsekwenties niet verwijten, want hij volgt daarin eenvoudig het gezaghebbende Nederlandsche Woordenboek. De willekeur komt voort uit het dooreenlopen van genus en sexe, reeds in de oudste Woordenlijst van De Vries en Te Winkel. Zij namen aan dat er ‘gemeenslachtige’ woorden bestonden, ‘die voor individuen van beiderlei kunne gebezigd worden, en, naar gelang daarvan, nu M. dan V. zijn’ (b.v. bode, getuige), en ‘zelfslachtige’, die onverschillig of ze een mannelijk dan wel een vrouwelijk wezen aanduiden, hetzelfde geslacht behouden (b.v. mensch).
‘Zelfslachtig’ zijn dus onder de genoemde voorbeelden vanouds-mannelike woorden als geest en engel, en eigenlik ook alle andere persoonsnamen op ier, er, ling, maar nu begint het geschipper op grond van de sekse, zodat een woord nu eens wel, dan weer niet tot de ‘gemeenslachtige’ bevorderd wordt. En als men het van-ouds-vrouwelike persoon gemeenslachtig maakt, waarom dan ook niet mens?
Nu zal men zeggen: de nieuwe regel is duidelik en gemakkelik toe te passen. Wij behoeven ons aan geen Woordenboek meer te storen, want bij de naam van elk niet-mannelik individu mag de buigings-n weggelaten worden: alleen de sexe beslist. Maar afgezien van de moeielikheid om de sexe van een geest of van een engel te bepalen, zijn er tal van gevallen waarin onbekend is, of in het midden gelaten wordt of het individu mannelik dan wel vrouwelik is. Dan ontstaat een nieuwe moeielikheid: moet het woord dan weer ‘zelfslachtig’ worden, of ‘geslachtloos’? Of moet men schrijven: van de(n) mens, van de(n) persoon, voor de(n) kleuter, enz.?
Op de onmogelikheid van de nieuwe geslachtsregeling bij