De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Buffon, Geel en De Stijl.Een van die gevleugelde woorden, die zoo veel kunnen beteekenen, omdat zij op zich zelf genomen zoo weinig zeggen en die aan hun algemeenheid het eeuwige leven te danken hebben, is het woord van Buffon: Le style est l'homme même. Heel onschuldig figureert het in zijn Rede in de Académie Française van 25 Aug. 1753 als tweede deel van een zin, niets of weinig vermoedend van de zware beteekenislast, die latere geslachten het op zullen leggen. Want wel stelt het eerste deel van de bedoelde zin alle redelijke kennis als los van de persoon, als gemakkelijk overdraagbaar tegenover de stijl, die met de persoonlijkheid nauwer verbonden en niet overdraagbaar is, toch stelle men Buffon niet verantwoordelijk voor ons begrip van stijl als het adequate uitdrukkingsmiddel van de persoonlijkheid in haar volle omvang. Hoe zou men ons stijlbegrip kunnen verwachten bij iemand, die de dingen niet wil noemen que par les termes les plus généraux, die vindt dat er nooit goed is gesproken en geschreven que dans les siècles éclairés. Naar zijn meening bezit degeen die welsprekend is uit natuurlijke drang slechts talent; daarentegen, wie zijn gedachten goed weet te rangschikken, genie. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk, dat zijn tijdgenoot Diderot het juist andersom zou hebben gezegd, het althans evenmin met deze als met Buffon's andere meening eens zou zijn geweest, dat nl. ceux qui écrivent comme ils parlent, quoiqu'ils parlent très bien, écrivent mal. Alle onmiddellijkheid in de uitdrukking stond hem tegen, aan den spreker past de la défiance pour son premier mouvement, wantrouwen tegenover zijn eerste impuls. Dat door die voortdurende controle van het gezonde verstand de uitdrukking verslapt, veralgemeent, is in zijn oogen immers een verdienste te meer. Wel zij de redenaar innerlijk (dat is niet alleen redelijk) overtuigd van de waarheid en van de belangrijkheid van wat hij gaat zeggen, maar hij mag zich daardoor niet laten meeslepen: la persuasion intérieure ne se marque pas par un enthousiasme trop fort, de spreker toone overal plus de raison que de chaleur. | |
[pagina 257]
| |
Zijn stijl is dus de stijl van de bienséance. Hij wil haar wel toestaan l'homme même te zijn, mits die mensch bedaard en gematigd en liefst lid van de Academie zij, en zijn gedachten behoorlijk gesystematiseerd weet voor te dragen. Want, zegt hij le style n'est que l'ordre et le mouvement qu'on met dans ses pensées. Wij weten nu, wat we onder die mouvement hebben te verstaan. Niet de gang, de vaart, die het temperament van den spreker of schijver aan de opvolging van zijn gedachten en gevoelens meedeelt - daarvoor beware ons de Heilige Rede! -, maar de weloverwogen gang qu'on met dans ses pensées. Si on enchaîne étroitement ses pensées, si on les serre, le style devient ferme, nerveux et concis; si on les laisse se succéder lentement et ne se joindre qu'à la faveur des mots, quelque élégants qu'ils soient, le style sera diffus, lâche et traînant. Het komt er op aan een plan, een schema op te stellen, eerst in het groot, daarna meer en meer gedifferentieerd. Ce plan n'est pas encore le style, mais il en est la base: il le soutient, il le dirige, il règle son mouvement et le soumet à des lois. Het aandeel van den schrijver aan zijn stijl blijft dus beperkt tot zijn behoefte aan duidelijkheid zonder dat deze ontaardt in wijdloopigheid. Wat er verder aan geheime zielekrachten naar uitdrukking in de taal mag streven, komt bij Buffon niet tot zijn recht. Klankharmonie bijvoorbeeld is slechts accessoir. Il suffit d'avoir un peu d'oreille pour éviter les dissonances. Wel mogelijk, maar het vermijden van onwelluidendheid is slechts negatief, en om hier aan positieve behoeften te kunnen voldoen, is meer noodig dan un peu d'oreille. Dus, ondanks de moderne klank in de woorden: le style est l'homme même, is bij Buffon deze homme niet de zich onbewust in zijn stijl uitsprekende persoonlijkheid. Wel is stijl een functie van de geest, maar van de door oefening en ervaring ontwikkelde geest; stijl is geen eerste beginsel, niet a prioristisch. L'esprit humain ne peut rien créer; il ne produira qu'après avoir été fécondé par l'expérience et la méditation. Deze woorden van Buffon zouden, in het engelsch vertaald, van Locke kunnen zijn en hieruit zien we, hoe nauw Buffon's stijlbegrip samenhangt met de engelsch-fransche philosophie van die dagen. Er spreekt de echt-engelsche afkeer van alle a priorisme uit, die anderhalve eeuw duitsche philosophie niet in staat zijn geweest te vernietigen. Het heeft zijn taaie leven gerekt tot in.... Acket's Stijlstudie | |
[pagina 258]
| |
en Stijloefening, dat toch een modern boek wil zijn. In het laatste hoofdstuk daarvan, dat meer speciaal over stijl handelt, worden de woorden van Buffon aangehaald en gevolgd door deze van Acket zelf: ‘Als iemand zijn mond houdt dan heeft hij geen stijl’ Zelfs aan het: ‘Ik weet niks’, dat een boerenjongen als antwoord geeft op het verzoek iets te vertellen, wordt stijl ontzegd. Ik zou zoo zeggen: Dat is je ware boerenjongensstijl! Maar stijl is ook voor Acket een product van oefening en ervaring. Wanneer die boerenjongen maar eerst eens een moderne oorlog heeft meegemaakt! Dan zal hij tenminste de stof hebben tot spreken of schrijven! Wel, te oordeelen naar de verhalen over boerenjongens, die inderdaad een moderne oorlog meemaakten, die kwamen nog zwijgzamer terug dan ze heen gingen. Zoo weinig heeft stijl met stof te maken. Dan valt het ons gemakkelijker met Geel te sympathiseeren; deze, tenminste, vraagt zich af, ‘of er wel een zeker getal woorden noodig is, voordat de stijl zigtbaar worde dan wel, of men stijl vindt in ieder eenlettergrepig woord, b.v. ja of neen, naar gelang dat het met geduld of met vuur uitgesproken wordt, zich in verteedering fluisterend uitrekt, of een vraag met een scherpen snaauw onderschept.’ Het geheele verschil tusschen de oudere en de nieuwere opvatting komt neer op een verplaatsing van het gezichtspunt van het object naar het subject. Buffon onderscheidt een historiestijl, een betoog- en een poetische stijl. Geel kent die indeeling naar het ‘voorwerp’ ook, omdat ze de gebruikelijke was,maar hij schuift die voor zijn Nieuwe Karakterverdeeling op zij. Hij weet, dat ook bij de geschiedschrijving, ook bij de meest nuchtere bewijsvoering, de verhaler, de bewijzer geen machines zijn, maar menschen, die de dingen slechts relatief kunnen kennen en uitbeelden, en wel naar de omvang en de aard van hun eigen persoonlijkheid. Daardoor ontstaat natuurlijk een verscheidenheid in stijl, die wel in zekere mate met de behandelde onderwerpen in verband staat, - maar wie, voor een beoordeeling of een indeeling van de stijl uitgaat van de behandelde onderwerpen, die oordeelt naar het uiterlijk, die begint vanbuiten af. Zoo iemand zoekt de stijlbron daar, waar die niet is, want alleen de persoonlijkheid, het subject is primair. Buffon ontzegde stijl aan ieder die maar sprak, Acket aan ieder, die weinig of niet spreekt; Geel kent stijl toe aan ieder die slechts denkt. Want ook het denken geschiedt al in woorden. Een gedachte, die nog geen | |
[pagina 259]
| |
woordvorm heeft aangenomen, is voor de aan classieke helderheid gehechte Geel niet een vaag gevoel, maar is niets. Gedachte is dus slechts mogelijk in woordvorm, de een kan zonder de ander niet bestaan, zij worden dus tegelijkertijd geboren en wel niet los van elkaar, niet als een tweeling, maar als één. Ook tusschen de persoonlijkheid en de gedachte bestaat geen medium en geen tusschenruimte, de een is zonder de ander niet denkbaar, ze zijn niet van elkaar te scheiden, ook zij zijn één. Daaruit moet noodzakelijk volgen, dat vorm en persoonlijkheid, stijl en mensch één zijn. Maar hoe moeilijk het zelfs voor deze vertegenwoordiger van het moderne stijlbegrip is, zich van de oude voorstelling geheel los te maken, blijkt uit het voorbeeld van de Verwaande Stijl: ‘Alles treft bij de eerste lezing, minder bij de tweede; bij de derde ziet een geoefend lezer door de stijl heen, en hij gevoelt er leed van, dat de schrijver of zijn stijl (want beide zijn één) er zoo onophoudelijk op uit is om te treffen, misschien anders zich vertoont dan hij van nature is: dat hij liever een valsche manier van elders ontleent, en andere onbedrevenen, op zijne beurt, doet wankelen of besmet, dan zijn eigen karakter te ontplooijen.’ Alsof niet juist in dat zich anders vertoonen, in dat ontleenen van elders de natuur van den pedant zich uitsprak; m.a.w. alsof hij zich daarin niet juist zóó vertoonde als hij van nature is; alsof het hem daarnaast nog mogelijk zou zijn ‘zijn eigen karakter te ontplooijen.’ Verschijnt hier voor het laatst de stijl niet nog eens als iets opgelegds? Maar afgezien van deze kleine tegenstrijdigheid, die misschien ook slechts schijnbaar is, vinden we bij Geel een, voor dien tijd en voor een Nederlandsch classicus, verwonderlijk modern stijlbegrip. Want het blijft toch een feit, - en zeker is het dat in dien tijd, - dat de classicus gemakkelijker verband legt tusschen de stijl en het werk, dan tusschen de stijl en den schrijver; dat een bepaald stijlbegrip voor hem eerder normatieve waarde heeft dan voor iemand, die meer oog heeft voor de steeds wisselende stijlperioden in de nieuwe, levende litteraturen. Men vergelijke slechts Geel met zijn vriend Bake. Wel bestaat er in hun opvattingen omtrent welsprekendheid eenige overeenkomst, maar overigens toont Bake in zijn rede over de Welsprekendheid (Werken der Holl. Mij., dl. X, 1837) zulke | |
[pagina 260]
| |
eigenaardige opvattingen omtrent kunst, dat zelfs de Vaderlandsche Letteroefeningen hem konden verbeterenGa naar voetnoot1). Ook hier blijkt, dat de nieuwe letterkunde Geel niet maar bij name bekend is, maar dat ze hem, niet minder dan de oude, in het bloed zit. Want zijn het niet zijn geliefde Engelsche humoristen (in de eerste plaats natuurlijk Sterne) bij wie het verband tusschen stijl en persoonlijkheid bijzonder sterk aan den dag treedt; bij wie ook de meest subtiele gevoelsnuanceering onmiddellijk in taal wordt vastgelegd en elke grillige gedachte tot even grillige uitdrukking komt? Zoo zij niet de eerste oorzaak van zijn stijlopvatting zijn, dan hebben zij hem toch zeker in dat elders verworven bezit versterkt. J.E. van der Laan. |
|