De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek en kritiek. Taalschut van hoger hand (Aan de schim van Bilderdijk).De behoefte aan vastheid, eenheid en stiptheid, naast verantwoordelikheidsbesef en de natuurlike zucht van de staatsburger zich door hoger gezag gedekt te weten, deden wellicht het Bestuur der Regelingscommissie voor de Mulo-examens 1931 naar de pen grijpen, om naar aanleiding der ministeriele circulaire No. 10383III/1526IV Afd. V.H.M.O./L.O.A. dd. 12 Sept. 1930 onder meer de vijf volgende vragen aan het oordeel van de Minister v. Ond., K. en W. te onderwerpen: 1e. Moet in de derde naamval meervoud de buigings-n gehandhaafd blijven? Dus: We hebben den armen jongens een surprise gegeven. De oppasser gaf twee jongen leeuwen een lekker hapje. Mogen of moeten we in de gedachtengang der vereenvoudigde regels zeggen: We hebben de jonge dames een bloemstuk geoffreerd? Antwoord. Op grond van het voorschrift onder II, a, b en c van het overzicht van toegelaten afwijkingen, gevoegd bij boven- | |
[pagina 210]
| |
vermelde aanschrijving, moet in den derden naamval meervoud de buigings-n gehandhaafd blijven in de eerste twee der door U als voorbeeld gegeven volzinnen en mag zij worden weggelaten in het derde voorbeeld. 2e. Moet het in een opstel als een fout worden beschouwd, als een candidaat, zich overigens aan deze regels houdend (dus met verwaarloozing van het grammaticaal geslacht) in een zin schrijft: Wij zetten den stoel bij het raam. En hoe moet het oordeel zijn, als de candidaat b.v. schrijft: De oppassers dreven den olifant naar het midden van het circus. Antwoord. Wanneer een candidaat zich in het algemeen aan de toegelaten afwijkingen houdt, mag het niet als fout worden aangerekend, wanneer hij een of meermalen terugkeert tot de tot dusver het meest in gebruik zijnde schrijfwijze, juist omdat die afwijkingen niet voorgeschreven zijn. 3e. Moeten de attributieve bepalingen op en voor namen van mannelijke personen, enz. verbogen worden, of blijft hier de vrijheid? b.v. Verscheidene leden waren van meening.... (Voorloopig verslag Tweede Kamer). Antwoord. Aangezien, zooals ik vooropstelde, de toegelaten afwijkingen niet mogen worden uitgebreid, blijft met betrekking tot de hier gestelde vraag de tot dusver het meest in gebruik zijnde schrijfwijze van kracht. 4e. De tweede naamval mannelijk en onzijdig enkelvoud van het lidwoord de is thans des. Deze verbuigingsvorm komt minder vaak voor dan de 2e naamval der, die ook bij de naleving der hierboven gegeven regels in onze taal levend blijft. Het ligt voor de hand, dat een leerling b.v. schrijft: De stralen der cirkel. Moet dit fout gerekend worden? Op grond waarvan? Antwoord. Ten opzichte van het gebruik van den tweeden naamvalsvorm ‘der’ dient de tot dusver geldende regeling gehandhaafd te blijven: hieromtrent zijn in het rondschrijven van 12 September 1930 geen aanwijzingen gegeven. 5e. Moet gehandhaafd blijven verschil tusschen sommige en sommigen, enkele en enkelen, eenige en eenigen, enz.? Sommigen meenen, dat toeneming der democratie beteekent: toeneming van dilettantisme. Trekvogels ondernemen hun reis niet op dezelfde tijd. Sommige beginnen reeds in September, andere wachten tot eind October. Antwoord. Hiervoor geldt geheel hetzelfde als het hierboven onder 3e opgemerkte. - | |
[pagina 211]
| |
Een enkele kanttekening bij deze vragen en antwoorden. 1e. Wat is de wetenschappelike of practiese basis van dit antwoord? Die is niet te vinden. En aangezien willekeur uitgesloten mag worden geacht, rest: gehechtheid aan de tradities van de taalgeleerde Bilderdijk (of tijdgenoten). Inderdaad vind ik in het paradigma van zijn Nederlandsche Spraakleer van 1826 (o verzuimd jubileum!) op pag. 98: Dativus Den braven mannen. Maar ook.... Den braven vrouwen. Wel schreef hij dit à contrecoeur, daar hij niet op kon roeien tegen een door hem gedoemd gebruik, maar inmiddels stelde hij in grommend opportunisme een buiging met.... zes naamvallen voor, ‘om aan de gewone Latijnsche vorm tegemoet te komen, die toch ieder in 't hoofd is geprent.’ Overigens was zijn theorie juist en modern: ‘Willekeurigheid en zucht om onze taal, zoo veel men slechts kon, te verlatijnen, heeft onderscheidingen doen opdringen waar de taal die niet kende, en wezendlijk bij haar oorspronkelijke eenvoudigheid bleef.... De Indianen laten zich met vreugde onder den kar harer Godin verpletteren; wij, onze natuurlijke taal. De mensch is zich overal gelijk. De Taalleeraars namen dus de Latijnsche naamvallen en de benamingen daarvan, aan; en dit, of in het Latijn-zelf, of vertaald; en, die overnemende of zij op onze taal pasten en met heur aart strookten of niet, vergaten zij die naamvallen die onze taal eigen zijn, maar die zij met hun verlatijnschd hoofd, de bron der taal zelfs niet kennende, vergaten of onbekwaam waren om op te merken.’ - Over een subtiele onderscheiding als de Minister hier maakt, had hij zijn hoon in een satire Mandarijnenspelling uitgeboezemd.Ga naar voetnoot1)
2e. Dit humane standpunt ten aanzien van het terugvallen in atavismen bij sommige candidaten steekt sympathiek af bij het betrekkelik onbuigzame buigingsstandpunt inzake vraag 1. Alleen meester Pennewip voorziet hier fronsend een bron van eindeloze buigings-anarchie. Heeft het memoriseren van | |
[pagina 212]
| |
Kolibri, vink, nachtegaal
Heeten manlijk in de taal.
Kikvorsch, voorn, baars, spreeuw, mol,
Maken juist het achttal vol
de(r) tuchteloze jeugd ooit geschaad? Hij handhaaft dus in zijn school: Wij zetten (zetteden?) den stoel. En acht met den Prins onzer dichters olifant permanent mannelik (Lucifer, vers 94).
3e. De snaakse heren Bestuurderen der Regelingscommissie bestoken hier de Minister met het allerofficieelst Voorlopig Verslag. Maar terecht wordt hier een grens gesteld aan de vrijheid, de ragfijne grens, waarbuiten de bandeloosheid aanvangt. Bilderdijk spreekt in zijn voorrede van ‘een lichtzinnige woeligheid, die naar tijd en mode draait.’ - Alleen querulanten zullen dit antwoord ietwat orakelachtig noemen en statisties uitgemaakt wensen te zien, welke hier ‘de tot dusver het meest in gebruik zijnde schrijfwijze’ is. 4e. Dit is inderdaad een practiese vraag. Wie gruwt niet van ‘het aanslaan der motor’, ‘het ratelen der donder’, ‘het loeien der storm’? Weet iemand hier een andere remedie dan een historiese terugblik op de oude geslachtsregels der minder verlichte tijden? Een beknopt college dus over de genera en derzelver grond, b.v. in Bilderdijk's trant: ‘Het Vrouwelijke zich in de ontfankelijkheid toonende, zoo zijn de woorden van hebbing, ontfanging, bevatting, d.i. die in de samenstelling met heid, schap, en nis uitgaan, of wier uitgang daaruit verbasterd is, Vrouwelijk’. ‘Werktuigen als werkers beschouwd wordende, zijn Mannelijk, en zoo is het derhalve met de vorming in el zoo wel als in er.’ (Immers: ‘Zelfstandigheid en van hem uitgaande kracht is hetgeen den man, afhankelijkheid en ontfanging, 'tgeen de vrouw onderscheidt en kenteekent.’) ‘Het Vrouwelijke met weekheid verknocht zijnde, zoo is dit geslacht al mede eigen aan den uitgang op de smeltende letter s; welke deswegens het manlijke ook vervrouwelijkt.’ - Maar practies zal er van dit college weinig komen (veranderd inzicht sedert Bilderdijk; tijdgebrek; 't beklijft bij uitgebreid lagere nòch hogere burgers). En zo ontstaat deze onbevredigende toestand: Om der en des te kunnen onderscheiden, moet men de geslachtsregels kennen (of de verouderde woordenlijst in 't hoofd hebben). Die regels worden niet langer onderwezen, krachtens dispensatie van hoger hand. Toch ‘dient de tot dusver geldende regeling gehandhaafd | |
[pagina 213]
| |
te blijven’ en worden de fouten dus ingepeperd. Waarom? Daarom! Wie ziet kans aan de ban dezes vicieusen cirkels te ontsnappen? Ik zie geen uitweg dan de vorming van nieuwe taalautomatismen.
5e. Het Bestuur der Regelingscommissie is hier met zijn eerste voorbeeld ondeugend en ònaardig: Toeneming van dilettantisme! ‘Sommigen meenen....’ Jawel, maar intussen! Dat het taalgezag ook hier pal zou staan, was te verwachten.
Mag ik nu ten blijke mijner belangstelling in deze schier scholastieke taalcasuistiek óók nog een vraag stellen? Een H.B.S.-er schrijft: ‘We bestelden twee bootjes, één voor onze tante, oom en twee neven, en één voor ons zelf.’ Mag dat maar zoo? Geen ministerieel rondschrijven geeft, voor zover ik weet, hier aanwijzingen. Eist onze hier wellicht een n tussen haakjes? Dit is geen sofistiese strikvraag of louter academiese kwestie. Ze heeft zich practies voorgedaan. Ja, ook wij hebben onze twijfelingen en bekommernissen. En Mien Proost moge in haar verzenbundel Het Middelbaar onderwijs spotten met Taai-taal en de verbuiging van ‘degene’, wij worden soms voor taalsituaties en beslissingen geplaatst, die vernuft en tegenwoordigheid van geest eisen, - een Salomo, a most learned judge, a Daniel, yea, een Bilderdijk, die zoovéél taalkundige knopen resoluut wist door te hakken, en aan wiens schim ik hier ongezocht een bescheiden hulde mocht brengen. Heerenveen. S.M. Noach. |
|