De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBraam in spreekwoorden.De versregels: Die bie trect honech uter brame, / Dats der coppen onbequame (Maerlant, Der Kerken Claghe, 12) zijn stellig overbekend. Het lag dus voor de hand, daaraan te denken, toen ik in een stuk over het beheer der Utrechtse kapittelgoederen van 1585/6 een soortgelijk spreekwoord aantrofGa naar voetnoot1). Tot goed verstand van dat gezegde neem ik hier de passage in zijn geheel over: ‘In den eersten moet men considereren ende aensien die gelegentheyt des tegenwoordigen turbelenten tijts, daar wij Godt betert jegenwoordich inne zijn, ende overzulcx ons bedunckens nyet mogelick en is voor eenen man ofte twe, hoewel hy die neerstichste waere die men solde mogen vinden, oock die bequaempste, omme alle onse goederen incomen te vorderen, uut te manen ende te innen, om oorsaecken zoe het gelt nu ter tijt uut die huyslieden als honich uuten braem, nae een gemeen spreeckwoerdt, te halen is, gelijck als men dagelix by experientie bevindt, die huysluden overmits dese quade jaren - bysonder quade papenjaren, rontuut geseyt - mit onse officieren int manen schempende, seer qualick spreeckende, veel ongelden ende contributiën allegerende (om) niet te willen betalen, presupponerende die gemeente - alias dcapittule - geen haest ofte gebreck te hebben, oock mede met weynich voor die landen in huere te loven ende niet te geven ofte yet te betalen voor dese tijt wel (te) mogen volstaen ende voldoen, in der vuegen dat geen gelt van heurluyden met gemack ofte goetwillicheyt enichsins te becommen is dan met rigeur van justicie ende executie,’ etc. | |
[pagina 208]
| |
Uit het verband blijkt duidelik, dat deze ‘braem’, in dit geval de huisman, zich bizonder ongaarne zijn ‘honich’, d.w.z. zijn geld, laat ontfutselen. Het hier genoemde spreekwoord schijnt op het ogenblik niet meer gebruikt te worden, altans Stoett vermeldt het niet. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal noemt het in het derde deel, kol. 963 i.v. Braam (I). De betekenis wordt hier, geheel overeenstemmend met de zin, die er in de boven aangehaalde passage aan moet worden gegeven, als volgt omschreven: ‘zich te vergeefs aftobben voor iets onmogelijks of zeer moeilijks.’ Ook de bewerker van het Woordenboek heeft dadelik aan de bekende plaats bij Maerlant gedacht: ‘Reeds bij Maerlant, Kerk. Cl. 12, doch in een gansch anderen zin: het goede uit iets halen, iets ten goede uitleggen’; verder wordt er o.a. verwezen naar Harrebomée en Tuinman. Bij Tuinman I, 286 komt voor: ‘'t Is uit den braam gehaald, van een gevaarlijk werk; wellicht ontstaan door verwarring met 't Is uit den brand gehaald’. Alleen van deze laatste, kortere uitdrukking wordt dus in het Ned. Wdb. als verklaring voorgesteld een verwarring van braam en brand. Harrebomée, III, p. 143 b, is veel uitvoeriger. Er worden een aantal plaatsen uit oudere spreekwoordenboeken aangehaald, zo b.v.J. de Brune's Nieuwe wijn in oude le'erzacken, p. 460: ‘'T is heunigh uyt de braemen halen’; J. Sartorius' Adagiorum Chiliades tres, etc., sec. II, 26: ‘Hoonich uyt den braem halen’. Tenslotte vindt men hier o.a. ook nog verwezen naar de Proverbia Seriosa in de uitgave van Hoffmann von Fallersleben (Horae Belgicae, IX, p. 42): ‘Tis daer uut te winnen als honich uten bremmen’. Hierbij valt dus op te merken, dat hier in plaats van ‘braemen’ de vorm ‘bremmen’ gebruikt wordt. Harrebomée zegt daarvan: ‘Bremmen is alleen eene klankwisseling van bramen’. In een andere lezing van de Proverbia Seriosa komt de vorm ‘breems’ voor, waarbij Harrebomée opmerkt: ‘Bij breems en bremmen zou men hier ook aan horzels of wespen kunnen denken. Deze geven geen honig, gelijk de bijen doen.’ 't Is duidelik, dat de gedachte aan Maerlants spreekwoord Harrebomée bij deze verklaring door het hoofd heeft gespeeld. Men moet hierbij trouwens opmerken, dat laatstgenoemd spreekwoord talloze malen in de litteratuur voorkomt, al staat in de regel ‘bloem’ voor ‘braam’. Van dit veelvuldig voorkomen heb ik mij kunnen overtuigen, doordat de heer P.J. Meertens zo vriendelik geweest is, mij inzage te geven van de verzameling litteratuurplaatsen, die hij van dit spreekwoord aangelegd heeft. Doch deze groep kunnen wij hier verder buiten beschouwing laten. Over de verklaring van ‘breems’ of ‘bremmen’ als horzels of wespen kan men kort zijn. 't Geeft immers geen zin, wanneer men zegt: 't Is daar uit te halen als honing uit de wespen. Maar ook de betekenis braam is onmogelik. Als men er zich nl. rekenschap van geeft, wat de uitdrukking ‘honich uuten braem halen’ | |
[pagina 209]
| |
betekent, moet men tot de slotsom komen, dat het vergeefse moeite is, om te proberen honing uit een braamplant te halen. Niets is nu minder waar. De braam heeft een grote rijkdom aan honing, terwijl de bloem zeer toegankelijk is, zelfs voor insekten met korte tong (vgl. b.v. H. Heukels, De Flora van Nederland, dl. II (1909), p. 532: Rubus). Wij moeten dus omkijken naar een andere verklaring en deze wordt geredelik gegeven in de Proverbia Seriosa, op de plaats, die Harrebomée aangehaald heeft! Daar staat namelik (Horae Belgicae IX, 683, p. 42): Tis daer uut te winnen / als honich uten bremmen. Sic dat dona sua sicut dat mella genista. Met ‘bremmen’, waarvan hier gesproken wordt, wordt dus eenvoudig brem bedoeld. Door de vorm van de bloem is de brem lastig voor insekten te benaderen, terwijl ook zijn honingvoorraad zeer gering is. Dat op verschillende plaatsen ‘braam’ in plaats van ‘brem’ wordt aangetroffen, kan verklaard worden door het feit, dat deze woorden vaak verwisseld zijn (zie Ned. Wdb., III, kol. 964, i.v. Braam (2 b) en kol. 1269, i.v. Brem). Misschien is ook aan invloed van het bij Maerlant voorkomende spreekwoord te denken. Onze conclusie moet zijn, dat de uitdrukkingen ‘Die bie trect honech uter brame / Dats der coppen onbequame’ en ‘honich unten braem halen’ niets met elkaar te maken hebben. T.S. Jansma. |
|