De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een fonetiese beschrijving van het modern NederlandsGa naar voetnoot1).Er wordt dikwijls gezegd dat het verloop van elke wetenschap een opeenvolging vertoont van analytiese en synthetiese momenten: materiaalverzameling, en dan optrekken van een geestelik gebouw, dat optorent tot een eenheidsgedachte. In feite kan en mag dit slechts ten dele waar wezen. Inderdaad, waar gearbeid wordt aan materiaalverzameling of aan een kleinere of grotere zijde van een vak, krijgt het materiaal en krijgt het onderdeel slechts dan zijn volle waarde, wanneer de bewerker zich de plaats en de rol bewust is, die zijn onderwerp in het gezamenlike werk te vervullen heeft; elk analyties onderzoek moet geleid worden door de geest der synthese. Wil men deze zienswijze toepassen op de huidige stand van de fonetiese beschrijving van het modern Nederlands, dan komt men al spoedig tot het inzicht dat deze zijde onzer taalwetenschap verwaarloosd wordt, niet door gemis aan aktiviteit, maar door gemis aan synthetiese geest. Welke eisen dienen aan een fonetiese beschrijving van het Nederlands, en meer bepaaldelik van het algemeen beschaafd, te worden gesteld? Aan welke vereisten werd totnogtoe niet genoeg voldaan? Hoe kan aan deze toestand worden verholpen? Ziedaar drie vragen welke ik dan bondig wens te beantwoorden. De moeilikheid van het juiste inzicht in de eisen die aan een fonetiese beschrijving onzer taal dienen gesteld zit niet zozeer in de stof van het werk, als in de methode. De stof zelve is algemeen bekend. Men moet rekening houden met de fysiologie en de anatomie van de spreker en van de hoorder; men kan achtereenvolgens, met inachtneming van hun vorming en van hun geluids-effekt, de spraakklanken op zichzelf beschrijven, dan hun verbinding tot silben, woorden, zinnen, en daarbij letten op het aksent, op de talloze spelingen van duur, kracht, hoogte en timbre, hetzij op zichzelf, hetzij in hun onderlinge beïnvloedingen; en zo komt men tot de bij uitnemendheid verleidelike, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar ook moeilike studie van het rythme: een litterair-psychologiese, maar niet minder fonetiese kwestie. Is dit alles beschreven en onderzocht, en heeft men ook rekening gehouden met de wisselwerkingen tussen fonetika, woordgeschiedenis, fleksie en syntaksis, dan kan eindelik een syntheties hoofdstuk de kenmerken van het foneties systeem van het Nederlands tegenover andere talen en taalperioden samenvatten, de tendensen aanwijzen waarmee het zijn verdere toekomst tegemoet gaat, en ten slotte al deze fonetiese gegevens ter beschikking stellen van een meer algemeen taalkundige synthese, die m.i. zou kunnen luiden: taal is een weefsel in eeuwige wording, uit materiële schering en geestelike inslag. Ziedaar dus, bondig geschetst, de stof, de ‘Aufgaben’ onzer fonetiese beschrijving. Maar de methode? Ik verwerp als oppervlakkig en onwezenlik de vaak misbruikte en al te absoluut geformuleerde tegenstelling tussen genetiese en akoustiese methode. Een verschijnsel met enerzijds overwegend genetiese en anderzijds overwegend akoustiese aspekten, moet in zijn verschillende aspekten, en zonder enig eksklusivisme worden bestudeerd, en met alle mogelike middelen: dus, inachtneming van het werk der voorgangers, eigen waarneming met het oor, het oog en de tastzin, waarneming ook met de verdere hulpmiddelen van de eksperimentele fonetika. Maar hier juist beginnen moeiliker eisen op te duiken. Het waarnemingsmateriaal moet beantwoorden aan de doeleinden waarvoor de fonetiese beschrijving zal moeten dienen; en deze doeleinden kunnen van zeer uiteenlopenden aard zijn. De taalhistorikus kan het modern Nederlands beschouwen als een eindpunt of als een vertrekpunt; de komparatist, als een element van zijn vergelijkingen; maar geen van beide kan er buiten. De dialektgeograaf beroept zich maar al te dikwijls op Nederlandse ‘type’-klanken die nog niet precies en volledig genoeg werden beschreven, en blijft dienvolgens met zijn eigen gegevens in het vage. Waar hij trouwens meer en meer met overgangsvormen tussen oorspronkelik dialekt en uitstralend beschaafd te doen heeft, is de nauwkeurige beschrijving van dat beschaafd voor hem ook alweer een onmisbaar iets. Dat het prakties taalonderwijs, vooral op het huidig, zo gewichtig keerpunt in de geschiedenis van het Vlaamse volk, een stevig houvast nodig heeft, hoeft hier wel nauweliks te worden betoogd. Onder de drang onzer kulturele heropleving komt een algemeen beschaafd er in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen toch, en is er reeds bij velen. Wij allen, in Noord en Zuid, hebben er belang bij dat ons Nederlands één taal blijft, en wij moeten er dus iets voor doen. Opdat elke belangstellende, de taalhistorikus, de linguist en de praktiese taalleraar er zijn gading zou in vinden, moet dus een standaardwerk tot stand komen dat tevens volledig en overzichtelik, rijk geïllustreerd en met ruime repertoria voorzien, met alle beschikbare middelen een beeld geeft van ‘het’ Nederlands onzer eeuw. De grote vraag is echter: Wat is ‘het’ Nederlands? Er wordt beschaafd gesproken met aanzienlike nuances, in verband met de leeftijd, de sociale taalkring, de opvoeding, het onderwijs, en vooral de dialektiese of gewestelike ondergrond. Ik weet wel dat de meest gangbare definitie van het beschaafd juist is: het dialektvrije. Maar deze negatieve bepaling is een pedagogies ideaal, geen wetenschappelike, positieve werkelikheid; wij zitten ermee in een cirkelgang; de dialektspreker, die tot het beschaafd wil opklimmen, moet zich immers kunnen richten naar een beschaafd model; en dat onder de beschaafd sprekenden toch nog schakeringen bestaan, die men tot in een zekere mate kan lokaliseren, wie zou dat kunnen lochenen? De gevolgtrekking die hieruit af te leiden is, ligt voor de hand: De fonetiese beschrijving van ons modern A.B. moet in de eerste plaats een beschrijving zijn van een groot aantal individuële gevallen, van het Nederlands, gesproken door Nederlanders uit de meest verschillende gewesten: minstens een paar personen uit elke Noorden Zuidnederlandse provincie. Uit hun mond moet kunnen worden nagegaan wat een modern Nederlandse [a.] of [a.] is, een Ndl. [ι, e of ε], een Ndl. media met of zonder stem, een Ndl. [r] of [r], een [w of v], Ndl. sandhi, Ndl. ekspiratories aksent, Ndl. intonatie en dies meer. Pas na een dergelijke materiaalverzameling op grote schaal zal blijken wat gemeenschappelik en eenvormig Ndl. mag heten, en wat genuanceerd voorkomtGa naar voetnoot1). Deze nuanceringen kunnen dan ofwel naast elkaar burgerrecht ontvangen, ofwel aan een nader onderzoek onderworpen worden: Bestaan zij slechts in één of twee provincies, dan zijn ze natuurlik als minder algemeen, dus minder beschaafd te bestempelen; is haar verspreiding groter, dan kan er ook prakties bestaansrecht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden aan toegekend; de ingewonnen gegevens, hoe men er nadien ook met pedagogiese of andere doeleinden wil aan snoeien, zullen in elk geval een objektieve beschrijving van het beschaafd Nederlands eener bepaalde generatie mogelik maken, zooals onze taalwetenschap er nog geen bezit. Nemen wij inderdaad in ogenschouw wat op het gebied der fonetiese beschrijving totnogtoe werd gepresteerd, dan moeten wij een aanzienlijk deficiet boeken. Ik wil niets afdingen op de hoge waarde van de fonetiese studiën van Gallee, Zwaardemaker, Eykman, Colinet, Goemans, Grootaers, Verschuur, Boeke, Hoogerwerf, Kaiser, De Groot, Abas en a.m.; het spijt mij, hun verdiensten hier niet in het licht te kunnen stellen, en mij integendeel te moeten beperken tot een algemene kritiek, die echter veeleer de algemene stand en de algemene gang van het onderzoek dan een van deze onderzoekers in het bizonder aangaat. Hun onderzoekingen blijven beperkt tot één of tot een paar proefpersonen en tot bepaalde problemen of probleempjes, gebeuren bijna telkens naar verschillende methoden, betreffen dikwijls een of ander dialect, dikwijls ook het beschaafd van een enkele provincie, zijn, met een woord, interessant op zichzelf, maar bevorderen de vooruitgang van het vak niet half zoveel als bij een beter coördinatie van de afzonderlike pogingen mogelik zou zijn. Eén grootscheeps pogen moet hier rechtvaardigheidshalve toch speciaal worden vermeld: Het Leerboek der Phonetiek, inzonderheid met betrekking tot het Standaard Nederlandsch door Zwaardemaker (Prof. Dr. H.) en Eykman (L.P.H.). Met dit werk wordt ons, in het licht der algemene fonetika, en met de meest verschillende eksperimentele hulpmiddelen, een eerste uitvoerige, en naar haar plan vrijwel volledige schets gegeven van het Standaard-Nederlands, zoals het door de auteurs wordt gesproken. Dat ik dit Leerboek echter nog slechts een schets noem, een vertrekpunt en geen eindpunt, zal wel niemand, en allerminst den overlevenden auteur zelf verwonderen, wanneer wij even terugdenken aan de gestelde eisen; maar er wordt hier niettemin gestreefd naar den uitbouw van een geheel, daar waar wij totnogtoe enkel veel bescheidener materiaal-toevoer mochten boeken. Ik beschouw Zwaardemaker-Eykman's Leerboek als een nalatenschap die ons, jongeren, als het ware de plicht oplegt om ze verder uit te bouwen. Hoe kan deze uitbouw nu prakties geschieden? - Wil men, zooals ik voorafgaandelik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb betoogd, ‘het’ Nederlands omvatten met beroep te doen op A.B. sprekende proefpersonen uit al onze Noord- en Zuidnederlandse provincies, dan houd ik voor het meest doelmatige, zoniet het enige middel daartoe: samenwerking. Samenwerking, enerzijds van taalkundig of pedagogies belangstellenden met de laboratoria waar de fonetiese beschrijving van het Ndl. wordt beoefend; samenwerking anderzijds tussen deze laboratoria onderling. Voor het eerste soort samenwerking richt ik hier een oproep tot de belangstellende lezer. Waar onze nog jonge taalwetenschap mag bogen op monumenten als het Middelnederlandsch Woordenboek, het Woordenboek der Nederlandsche taal, breed aangelegde literatuurgeschiedenissen en niet minder weidse taalgeschiedenissen in aanbouw, grootse tekstuitgaven, dialekt-onderzoekingen in steeds wijder omvang, daar mag de beschrijving van het modern algemeen Nederlands, inzonderheid de fonetiese, niet ten achter blijven. Het voorbeeld van de veelzijdige Gallee, die reeds lange jaren geleden als filoloog samenwerking heeft gezocht met Zwaardemaker, verdient meer navolging. Van hun kant zijn de leiders van diverse laboratoria reeds meer en meer aandacht gaan wijden aan de eksperimentele fonetika; centra als Amsterdam, Leiden, Utrecht, Luik, Leuven, Gent en misschien nog andere beschikken over de middelen om aan eksperimentele taalbeschrijving mee te werken. Naar mijn bescheiden mening zou een centraal bureau moeten tot stand komen voor samenwerking tussen belangstellende laboratoria, op het gebied van de eksperimenteel-fonetiese beschrijving van het Nederlands. Van dit bureau zouden volgende initiatieven kunnen uitgaan:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deze wijze zou bij de materiaalverzameling de noodzakelike eenheid en veelzijdigheid worden gewaarborgd, en toch alle mogelike speelruimte worden gelaten aan het persoonlik initiatief. Ik verdedigde deze opvattingen voor het eerst in een mededelingGa naar voetnoot1) op het Internationaal Kongres voor Eksperimentele Fonetika te Bonn, in Juni 1930, en lichtte ze toe met lichtbeelden van palatogrammen en intonatie-diagrammenGa naar voetnoot2); de eerste deel ik hier in verkleinden vorm mee; van de tweede geef ik de voornaamste trekken weer, in een cijfer-tabel.
Figg. 1-25 stellen dus palatogrammen voor: Vooreerst zijn 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13 telkens die welke bij Zwaardemaker-Eykman (Leerboek) voorkomen (Zw.), en 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 die welke in mijn laboratorium te Gent, naar mijne uitspraak, werden vervaardigd (Bl.). De vergelijking van de Noordnederlandse vokalen en konsonanten met de mijne schijnt al dadelik te wijzen op meer palatale artikulatie bij mij dan bij de Noordnederlandse proefpersoon; dit blijkt reeds bij de [i] en de [e] als in dief en beek; nog beter bij de [y] als in nu; het sterkst treft het verschil echter bij de liquida [l] en bij de eksplosivae [t, d en k]. Besluit: Een Zuidnederlandse palatale tendens tegenover een Noordnederlandse gutturale of minder palatale? - toch niet. Want bekijkt men nu op figg. 15-25 dezelfde of gelijkwaardige fonemen, uitgesproken door een andere Zuidnederlander en door twee andere Noordnederlanders, dan zal men bij de eerste oogopslag kunnen konstateren dat van de mooie, regelmatige tegenstelling van daarnet niets overblijft. De [e] van de beide andere Noordnederlanders, de H.H. Rommel (Ro.) en GielenGa naar voetnoot3) (Gie.), is inderdaad meer palataal dan die van het Leerboek; en die van mijn landgenoot, Dr. Buyse (Buy.), Oostvlaming als ik, is de minst palatale van de vijf! Nog meer wijken zijn [d en n] af in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gutturale richting, en terwijl de dentale [n] van het Leerboek enigszins overeenstemde met de mijne, wordt die van de andere drie zegslieden gradueel alveolaar, prae-palataal en post-palataal. Het enig mogelike besluit is hier dus: voorlopig is op grond van palatogrammen geen regelmatige Noord-Zuidnederlandse antithese te formuleren; de grote subjektiviteit van de palatogrammen, o.m. in verband met de sterk verschillende bouw van verhemelte, kaakbeenderen en gebitGa naar voetnoot1) is hier gedeeltelik de schuld van; pas na een onderzoek op enkele dozijnen zegslieden zal men kunnen zeggen of de palatogrammen kunnen bijdragen tot een enigszins vertrouwbare formulering van de artikulaties van ‘het’ Nederlands. Een duideliker tegenstelling dan de zuiver artikulatoriese zal men wellicht tussen de verschillende Nederlandse gewesten kunnen waarnemen op het gebied der intonatie. Om deze tegenstelling toe te lichten citeer ik hier uit het Gentse proefschrift van Mevr. Dr. Pée - van CrombruggeGa naar voetnoot2) enkele specimens van Zuidnederlandse intonatie - in casu de mijne - tegenover de Noordnederlandse van den Heer D. Rommel. De opnemingen geschiedden met de kymograaf, de ‘oreille inscriptrice’ van Rousselot en het ‘signal Deprez’. Het zijn de toonvariaties van Ndl. ‘ja’ met verschillende betekenissen. Ik vat de omschrijving van elk ‘ja’ uit Mevr. Dr. P. - v. C's proefschrift hier bondig samen, en beperk mij ook tot een minimum van kommentaar, omdat ik hoop dat Mevr. Dr. P. - v.C. eerlang zelf de hoofdzaken uit haar hoogst verdienstelik werk zal publiceren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb reeds gezegd, waarom deze diagrammen voorlopig niet nader zullen besproken worden - al zou het de moeite lonen. Het was ook maar mijn bedoeling er mee aan te tonen welk een vruchtbaar terrein ook hier nog bijna geheel braak ligt, en hoezeer het wenselik zou zijn, dat dergelijke onderzoekingen op grote schaal zouden gebeuren. En er zouden méér voorbeelden aan te voeren zijn van materiaal dat gemakkelik kan verkregen en uitgewisseld worden. Zo beschik ik te Gent ook reeds over enkele films van de mondbewegingen bij de Ndl. type-klanken; ook over een gramofoonplaat met de Ndl. spraakklanken en met voorbeelden van Ndl. sandhi. Kleine en goedkope film-apparaten zijn in de handel; en ook over een registreer-apparaat op harde platen of banden, die men dadelik en een groot aantal malen kan afhoren, wordt ons door Panconcelli - Calzia in het jongste Februari-nummer van ‘Vox’ bericht. Met ditzelfde toestel, de Literaphon worden trouwens ook radio-uitzendingen geregistreerd. Ik bedien mij te Gent voorlopig nog van een dictaphone met wasrollen, en registreerde daarop onlangs voor het eerst een Hollandse radiouitzending, met behulp van een pick-up. Ook de klankfilm is m.i. een kostbaar technies middel voor moderne klankbeschrijving. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar het zou overbodig wezen hier al de experimentele middelen op te sommen waarmee de leemte van de moderne Ndl. fonetika in onze taalwetenschap zou kunnen aangevuld worden. Het ontbreekt ons, veeleer dan aan middelen, aan de geschikte methode, en voornamelik aan het besef dat ‘het’ Nederlands bij een veel groter aantal zegslieden van Noord en Zuid moet onderzocht worden dan totnogtoe gedaan werd. Ik hoop in hetgeen voorafgaat die noodzakelikheid voldoende te hebben aangetoond om er de HH. Kollega's van te overtuigen met wie ik nu verder over samenwerking en uitwisseling van verkregen materiaal wens te onderhandelen. Gent, April 1931. E. Blancquaert. |
|