'n Uiting van Bilderdijk over Vondel.
In deze jrg., blz. 17, haalt Muller Bilderdijk's regels aan:
Roemruchtig Nederland! door Vondels geest verheven!
Waar Vondel slechts altijd uw Vondel niet gebleven!
met welken laatsten regel hetzelfde bedoeld schijnt als wat Potgieter van Da Costa zegt: dat zijne poëzie ‘'t westlijk Europe zou hebben betooverd, Had slechts buiten Holland zijn taaltak gegroend’, maar toch veeleer bedoeld is de - naar achttiendeeuwsch, ook door Bilderdijk onderschreven, oordeel - door Vondel ontbeerde Fransche ‘beschaving’.
Toch valt Bilderdijk's oordeel over die ‘beschaving’ vaak anders uit. Ik heb dan ook de beide dichtregels steeds anders begrepen dan Muller verwerpt of aanbeveelt, en ik meende mijn opvatting niet achterwege te moeten houden, want m.i. doet ze beter recht aan het gedicht.
Achter elk van beide regels plaatst Bilderdijk 'n uitroepteken; ze vormen dus twee ontboezemingen; met is de eerste regel 'n hoofdzin en de tweede 'n bijzin die neerkomt op ‘indien niet....’, maar de eerste bevat 'n uitroep, de tweede 'n als onvervulbaar uitgedrukte wens. Tot zover gaat misschien Muller mee. Maar naar zijn mening wordt in elk geval de lof, zonder overgang nog wel, besloten met de wens dat Vondel 'n ander mocht geweest zijn dan hij was. Naar de mijne wordt die lof voltooid door, als krachtige samenvatting, zelfs de roem van Nederland iets te laten tanen om die van de bezongene te meer te laten blinken; want in de slotregel hoorde ik: Ware toch later weer 'n ander opgestaan, van wie men kon zeggen: die is nu onze Vondel! ware het toch niet bij deze onze enigste Vondel gebleven!
Groningen.
W. de Vries.