De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Boekbeoordelingen.Aug. A. Boudens en J.M. Weeterings: Ons Taalboek voor de R.K. Lagere School. L.C.G. Malmberg, Den Bosch - 1930.Naar aanleiding van juist déze leergang had ik graag een klein essay willen schrijven, als niet ook dit tijdschrift met zijn ruimte woekeren moest, en als niet Koopmans' taalonderwijsartiekelen erin verschenen waren - artiekelen nòg up to date. Vandaar dat ik me in dit tijdschrift tot enkele ‘opmerkingen’ bepaal. Al is de metode nog niet volledig uit, de 4 deeltjes - het eerste twee-derde - laten voldoende zien wat het Geheel worden zal, en onmogelik is 't dat 'k me binnenkort zal hebben te schamen voor de schampere opmerking waarin mijn oud-meestershart zich lucht gaf na een eerste kennismaking: veel te productief! - welteverstaan: de Maker. Immers binnen het tijdsverloop van enkele jaren hebben we ettelike kilogrammen boek geproduceerd gezien en deze ambtshalve (voor onze school of voor een tijdschrift) moeten wégen en, hopend tegen alle hoop in, bleef levendig de verwachting dat toch 's schrijvers vruchtbaarheid afnemen zou.Ga naar voetnoot1) Het Lager Onderwijs heeft bijna evenweinig behoefde aan nieuwe en nieuwste series taalboeken als het Mulo. Vanwaar dan toch zò'n ijver, juist-deze richting uit! 't Is waarschijnlik peilloos naïef, maar wij meenden zo dat de hr. Boudens allang een àndere richting had moeten zien waar hij niet de Uitgever ontmoet maar de Tijdschriftredacteur. Het school ‘vak’ Nederlands heeft zovele problemen - taalwetenschappelike en pedagogiese - dat elk schrijver bij z'n eerste taalboekje die zièn moet, en als onoplosbaar ondervindt. Zodat in verreweg de meeste gevallen het boekje-schrijven wordt gestaakt, zelden | |
[pagina 104]
| |
tot het eind - het bittere - volbracht, en waarna een twééde boekje jaren op zich wachten laat. De begonnen auteur heeft ondertussen een prachtig veld voor arbeid ontdekt: de bestudering van taalmetodologiese werken en de toetsing en verwerking daarvan in artiekelen Uit welke jarenlange toegewijde werkzaamheid zijn praktijk zich vormt en misschien een boekje groeit. Is er ook een betere waarborg voor het debiet van zijn werkjes door dat de collega's hem langzamerhand als een ernstig, inzichtig metodoloog hebben leren kennen? Is 't wel verantwoord - tegenover zich en tegenover de jeugd - ànders te doen en enkel zich aan het schoolboekjesbedrijf te associëren? Als zodanig alleen ken 'k de hr. Boudens. Nog dit weet 'k: dat hij als M.O. Grootheid middelpunt van de R.K. Mulokring, door z'n collega's M.O. wel in 't oog mag worden gehouden. De 4 deeltjes zijn in aanleg en uitvoering in niets béter en anders dan de bestaande uitgaven voor het R.K. Onderwijs. Die van Reynders zijn beter; ook die van Alberts en Martens eveneens bij Malmberg verschenen.Ga naar voetnoot1) Taal (levende taal) horen we er zelden, 't is alles taalmateriaal, en voor het grootste gedeelte wordt 't aangewend om het spellen te leren. Vandaar, reeds in het (3e) boekje voor de 4e klas, een beknopt spraakkunstje. Voor tienjarigen echt spraaklêer. De verhoudingen in het L.O. Taalgeheeltje zijn dan ook onvindbaar zoek. En de vele niet-onaardige plaatjes, vullen - eufemisties gezegd! - geen gaatjes. De grote lacune: de afwezigheid van jeugdleven, blijft gapend. Het Stellen komt er armoeiig af - aan Spreken (Praten) en Voordragen wordt hoogstens gedacht. Kan het dan tòch waar zijn dat een metodeschrijver voor het L.O. nieteens Nieuwenhuys' ‘Bronnenboek’ (1925) kent? en er niet door overtuigd is, dat (zie bladzij VI en het hele 13e hoofdstuk) ‘ons taalonderwijs in elk onderdeel van het leven moet uitgaan’? en hij niet tenminste wéét op welke wijze ongeveer? Wel is Boudens' leergang heel geriefelik voor de onderwijzer. Van een fatale geriefelikheid zelfs, want ‘alles’ wordt hem als plakjes gesneeën ontbijtkoek (hele droge) vòòr en in de mond geduwd. Zo rustig en gerust is er met deze boekjes door gemak | |
[pagina 105]
| |
zuchtige en ondeskundige onderwijzers te ‘werken’. Zulke ‘handleidinkjes’ dompelen de leerkracht in nog dieper staat van onmondigheid t.o.v. zijn vak. En te bedenken dat dit ‘vak’ hier taal, hoofdzakelik kindertaal is! Waarom in plaats van deze boekjes niet slechts het laatste blad van elk: de twee index-pagina's, uitgegeven? De onderwijzer had dan een voor hem en de jeugd beter boekske, waarmee in combinatie met het Leesboek, een zelfstandiger, zelfwerkzamer en frisser taal onderwijs te geven zou zijn. De serie ‘Ons Taalboek’ is suf en duf, in-wikkelend in plaats van ont-wikkelend; in hoge mate verdommend voor jeugd en onderwijzers. Desember 1930. A.J. Schneiders. | |
M.J. Langeveld Jr. Geboortklock van Willem van Nassav, door Joost van den Vondel, met inleiding en aanteekeningen. Klassiek Letterkundig Pantheon, W.J. Thieme en Cie, Zutphen 1930, prijs f 0,90, geb. f 1,40.Deze uitgaaf brengt ons de oudste druk van Vondels Geboortklok met verklarende aantekeningen en varianten aan de voet der bladzijden (48), voorafgegaan door een Voorbericht (1 blz.) en Inleiding (3 blzz.), en gevolgd door beschouwingen over deze varianten (32 blzz.) met een register van deze (3 blzz.). Schr. erkent in zijn Voorbericht veel verschuldigd te zijn aan de nieuwe W.B.-uitgave. Hij had daaruit misschien wel iets meer kunnen overnemen, bijv. de toelichting van Prieelnymf in vs. 7, want de verwijzing naar vs. 1 verklaart niet prieel: lusthof, zomin als de verwijzing van openhartigheden d.i. vrijmoedige opmerkingen in vs. 11 van het voorafgaande klinkdicht naar vs. 13 aldaar. Zo mis ik ook een toelichting van vs. 325, de verklaring van tempelsinlijckheden in 814; door verkorting van Moller's aantekening lijdt hier de duidelikheid. In vs. 753 wordt opkijkt, d.i. komt plotseling boven water kijken, minder juist verklaard als: snel opduikt. In vs. 96 is al heel, d.i. heel en al, niet hetzelfde als de variant: alree; Vrijpostig in 119 betekent niet zozeer zonder aarzeling, als wel: zonder terughouding. Node mis ik verklaringen bij vs. 20 kaut: langzaam en proevend geniet, 29 stronkelen: strompelen, 109 beslagen: bedekt, 195 vroomheyd: dapperheid, 265 peynsen op en neder: met allerlei gepeins, 331 quynende: ongezonde, 335 dar: durve en 352 dart: | |
[pagina 106]
| |
durft, 338 onthaelde: ontving, 345 aengrijnende: aangrijnzende, 398 werd: wordt, 352 deughd: dapperheid, en 399 deughd: deugdelikheid, 420 lentische landou: het lentelandschap; 466 leckere: welige, 471 bouwing: opbouw. Bij vs. 497-498 had Schr. op de Latijnse constructie kunnen wijzen, bij 519 vermelden dat Paphos het lievelingsverblijf van Aphrodite en de hoofdzetel van haar eredienst is. In vs. 556 wordt wel mengsels verklaard, doch ik mis En wey met vry gesicht de mengsels door en door: En mijn blik onbelemmerd geniet van....; in 558 betekent hebb': heeft. In 616 had bij Welhem gewezen kunnen worden op deze voor Vondel veel gebruikte vorm met zinspeling op Wel hem: Heil hem. In 666 bet. dat is u voor ik zal u maar voorgaan (vgl. Warenar, vs. 1408), in 740 wuft van trede: met dartele tred, 793 soo: zodra, 811 Te: zeer, 896 geheimenis: wat God voor de mensen verborgen houdt. In 881 schijnt mij bij hyacinth: halfedelgesteente van geelachtig rode kleur vermeldenswaard in verband met het volgende barrent: brandt, in 898 gesteltenis: stand, constellatie. Op de van het hedendaags gebruik afwijkende kleur van smijt (228), paeyen (330), naer (166-167) had Schr. wellicht de aandacht kunnen vestigen. In 745 betekent Gulhartigh: dartel, zie Ned. Wdb. IV, 1260, in 918 noodlot: voorbeschikt lot. Onjuiste verklaringen schijnen mij: 63 met ongerusten geest: die niet tot rust komt i.p.v. met verontruste geest, 240 voort: spoedig i.p.v. eveneens, 287 beschrijd: zetelt op i.p.v. bestijgt, 293 verdreven: gedoezeld i.p.v. langzaam uitvloeiend (schildersterm), 322 en kende Den soon, door ommetreck verbeeld van 's vaders aenschijn: en kende de zoon in de omtrekken van 't gelaat van de vader i.p.v. in de gelaatstrekken van de vader, 341 gluurende oogen: doordringende ogen i.p.v. verliefd lonkende ogen, zie Ned. Wdb. V, 169; 375 voor grijse suft: voor grijsaards vervaard is i.p.v. onderdoet, 394 stroopen: doden i.p.v. op de hielen zitten, achtervolgen, zie Ned. Wdb. XVI, blz. 184; 429 groothartige: trotse i.p.v. moedige, zie Ned. Wdb. V, 1103; 430 der dingen beurtige eeuwen: de kortstondigheid van het geschapene i.p.v. de afwisselende tijdperken der gebeurtenissen (vgl. Bruyloftsbed, vs. 248 en Harpzangen XXVI, 11: ‘die den toom van 's weerelts beurten viert!’) 536 bot: knop i.p.v. het uitbottende, de spruit, 543 greinverwe: mineraalverf i.p.v. scharlakenrode verf. Mineraalverf is hier niet tekenend en m.i. ook onjuist, daar greinverf wordt bereid van de scharlakenbes, eigenlik | |
[pagina 107]
| |
een soort van luis (cochenille), die op eikeblaren voorkomt. En noch in 652 betekent niet: en dan, maar: en bovendien, 699 zonder ergh niet: onbevangen, maar: argeloos, oprecht. Wonderlik vind ik de verklaring van vs. 765, Het gansche vorstendom doock in oranjespruyten: ging schuil in takken van de sinaasappelboom; de sinaasappel behoort wel tot de familie van de oranjeboom, maar kan dezen als symbool van het Oranjehuis toch niet vervangen. Voorts 850 vast: hevig i.p.v. voortdurend, 923 't westersch heir: het leger in het Westen i.p.v. het leger uit het Westen d.i. het Spaanse. Dat de kanttekeningen naar de voetnoten verhuisden, vind ik jammer. In de aanhef van de behandeling der varianten (blz. 49) zegt Schr.: ‘Hoewel er naast de “Verscheide Gedichten” van 1644 en de “Poezy” van 1650 ettelike andere uitgaven bestaan (1647 in twee drukken, 1660, 1682), waarin de Gblklk voorkomt, komen alleen de twee eerstgenoemde hier in aanmerking vergeleken te worden met de uitgaven van 1626, omdat de drukken '47 enz. niet het werk van Vondel zelf zijn.’ Maar de Geboorteklok komt noch in Poesy 1647 II (beide drukken) noch in Poëzy 1660 voor. En Poëzy 1682 volgt steeds de tekst van Poëzy 1650, geeft alleen wel eens een gewijzigde titel en een extra aantekening. Er kon dus hier van geen andere varianten sprake zijn dan die Schr. behandelde. Op het spoor van Kalff, Vondels Zelfcritiek en Ontstaan en groei van Vondels gedichten,Ga naar voetnoot1); Walch, De Varianten van Vondel's Palamedes,Ga naar voetnoot2) en met gebruikmaking van Verwey, Vondels VersGa naar voetnoot3), gaat Schr. na, welke motieven Vondel geleid kunnen hebben bij de menigvuldige veranderingen, in de Geboorteklok aangebracht. Hij onderscheidt hier: I. Veranderingen uit hoofde van versleer, II. Hiaat en Krasis, III. Aanpassing, IV. Verduideliking, Presiezering e. dgl., V. Wijzigingen in de zinsbouw, VI. Grammatikale overwegingen en spelling. Veel moeite heeft Schr. zich getroost om de varianten uit Vondels veranderde inzichten te verklaren; in dit leerzaam betoog schijnt mij het zwaartepunt van deze uitgaaf te liggen. Bij de vermelding op blz. 62: (in) vs. 189 wordt dorst door | |
[pagina 108]
| |
durf, niet door dar vervangen, wil ik opmerken dat dit laatste ook niet te verwachten is, aangezien dar de oudere vorm is, die meer en meer, sinds 1658 geheel, wijkt voor durf. Bij de behandeling van wen (blz. 67) dat de Gijsbrecht II van 1659 33 jaar jonger is dan de Geboorteklok, in welke tijd de dichter het gebruik van dit woord geheel gewijzigd heeft. Bij de wijziging van na tot naer (blz. 79), dat deze sinds 1640 geregeld voorkomt. Waardevol materiaal, ook voor het gebruik van hen en hun, kan Schr. vinden bij de Afwijkende Lezingen in de nieuwe Vondeluitgaaf der W.B., deel 3 en 4, waar de geregelde vervangingen worden meegedeeld. Als drukfouten tekende ik aan: vs. 7 vergunne i.p.v. vergunme, vs. 378 japiszuil i.p.v. jaspiszuil, var. van vs. 300 vliegen i.p.v. springen, vs. 304 draeght i.p.v. draght, 500 gewenscht i.p.v. gewenschte, blz. 70, 3de r.v.o. 415 i.p.v. 579, blz. 71, r. 8 vs. 343 i.p.v. 347; de varianten van vs. 44, waarvoor het register verwijst naar blz. 79, vind ik daar niet behandeld. Utrecht. C. Cath. van de Graft. |
|