De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hooft en Vondel. II. Het oordeel van het nageslacht over Hooft en Vondel. (Vervolg van blz. 20).Hoe zeer er in de 18de eeuw en daarna, in oorzakelijk verband met den wisselenden tijdgeest - d.i. den geest der telkens bovendrijvende strooming of omhoogstrevende partij -, ook in de vereering of de waardeering, den naroem, van Hooft en Vondel getijden hebben gegaan, dat kan ons, naast de oordeelvellingen van schrijvers, waarvan hierboven slechts eenige proeven gegeven zijn, ook de bibliographie hunner werken leeren, die ons een blik gunt zoowel op de (soms teleurgestelde) verwachtingen, het aanbod der uitgevers - ‘herausgeber’ en ‘verleger’ - als op de vraag, de behoeften van het publiek, welks aantal ten slotte de meerdere of mindere ontvankelijkheid der lezers, de populariteit der schrijvers, hetzij volstrekt, hetzij in vergelijking met die van anderen, bewijst. Natuurlijk is hier geene volledige bibliographie van alle uitgaven van alle afzonderlijke werken bedoeld; slechts een overzicht van het voornaamste en meest kenmerkende. Beginnen wij met Hooft (hier en elders, als de oudste, 't eerst genoemd). Eene uitvoerige bibliographie zijner werken staat ons helaas nog niet, zooals bij Vondel, ten dienste, doch is gelukkig eerlang te wachten van de zeer bevoegde hand van Dr. P. Leendertz jr. Het hier, na een vluchtig omzien, verzamelde beginne dus met een bescheiden waarschuwing: ‘S.E. & O.’! Na de uitgave, nog bij zijn leven, eener verzameling van Hooft's ‘Gedichten’ door Van der Burgh in 1636 (in 1644, en na H.'s dood, vermeerderd, in 1668 herdrukt) gaven Arnout Hooft en Geraerd Brandt in 1671 zijne ‘Werken’, ‘ten deele nooit te vooren gedrukt’, in één foliant vereenigd, uit: Henrik de Groote, Rampzaligheden v.d.h.M., 208 Brieven, vele brokken ‘Vertaalingen’ uit Tacitus en andere geschiedschrijvers (de Germaansche en Bataafsche ‘geschiedenissen’ en ‘redeneeringen’), benevens ‘korte leeringen.... uit verscheide Schrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vers’ (van nieuweren tijd); en daarachter al de reeds vroeger uitgegeven gedichten, weer vermeerderd, ditmaal o.a. met den (nu eerst in dit deftig gezelschap toegelaten!) Warenar. De Nederlandsche Historiën tot het jaar 1584, door Hooft zelf in 1642 uitgegeven, werden in 1656, met een na zijn dood in 1654 afzonderlijk verschenen vervolg tot 1587, en nogmaals in 1677 (met eene titeluitgave der ‘Werken’ van 1671 als tweede deel) herdrukt. Eene nieuwe uitgave dezer beide deelen in 1703-4 vond nog vele koopers; evenals een herdruk in 1714 zijner vertaling van Tacitus, die eerst lang na zijn dood, in 1684, door de zorg van G. Brandt volledig verschenen was. Tot zoover dus eene onverflauwde belangstellingGa naar voetnoot1). Doch daarna is en blijft het in de 18de eeuw ebbe of doodstroom voor Hooft; oogenschijnlijk zelfs meer dan voor Vondel. Waren de talrijke boekerijen der liefhebbers van boeken verzadigd door de exemplaren der edities van 1677 of 1704; stonden de zware folianten daar, fraai gebonden, van geslacht op geslacht met eerbied uit de verte aangestaard, maar weinig of niet gelezen? Mogelijk wel. Taal en stijl van zijn dicht en ondicht waren niet alleen ‘ouderwetsch’ geworden, maar stonden ook uiteraard ver af van die der 18de eeuwGa naar voetnoot2). En voor eene zuiver historisch-philologische belangstelling in oudere gedenkstukken van taal en literatuur waren de tijden nog niet rijpGa naar voetnoot3); veel minder natuurlijk voor eene liefhebberij van het publiek voor het ‘antieke’ (die anders, in het wisselend beloop van smaak - en mode! -, soms, met een plotselingen omslag, op een tijdperk van geringschattende verwerping van het ‘ouderwetsche’ pleegt te volgen). Toch valt er in de eerste helft der 18de eeuw, behalve eene uitgave van Geeraerdt van Velzen in 1736 en vier van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Warenar - zeker wel in verband met de onverflauwde belangstelling der Amsterdammers voor vertooningen van dit stuk in den Schouwburg -, in 1739 nog eene her-uitgave te vermelden van Hooft's ‘Oude tooneelspelen’: Achilles en Polyxena, Theseus ende Ariadne; weliswaar, naar 't folio-formaat te oordeelen, bedoeld als supplement op de uitgave der ‘Werken’ van 1704, en dus eigenlijk vooral een speculatie van den uitgever op den wensch der bezitters van laatstgenoemde folianten naar vervollediging, maar toch misschien ook reeds een heuglijk blijk van een ontwakend historisch besef. Als zoodanig mogen wij zeker wel beschouwen de eerste afzonderlijke uitgave der verzamelde en veel vermeerderde (770) Brieven door Huydecoper in 1738, herdrukt (of titeluitgave?) in 1750. Maar dat is - voor zoover mij bekend - ook alles. Strekte de ouderwetschheid van Hooft's taal en stijl - veel grooter zeker dan die van den 32 jaren na hem overleden Vondel - niet tot gedeeltelijke verontschuldiging of verklaring, dan zouden wij ons eigenlijk moeten verwonderen, dat ook in de tweede helft der 18de eeuw niemand schijnt te hebben opgemerkt hoeveel er in zijne werken, vooral de Historiën, de historische drama's en de brieven, is dat zoo wèl strookt met de idealen en ideeën dier tijden. Immers - men gunne mij deze uitweiding - hoeveel van Hooft's gezindheden en denkbeelden, zooals wij die kennen uit zijn Nederlandsche Historiën, zijn drama's en zijn brieven, is terug te vinden in de 18de eeuwGa naar voetnoot1) (die zoo menigen trek met de 16de en ook met de 20ste eeuw gemeen heeft)! Vooreerst de hooge vereering, de hartstochtelijke wensch naar den vrede, als het hoogste, onmisbare goed der menschheid, telkens weer in en na een langen tijd van gruwelijke oorlogen vanzelf zich openbarende - gedurende de oorlogen van Karel VGa naar voetnoot2), na de Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche, Duitsche en Fransche godsdienst- en burgeroorlogen der 17de eeuwGa naar voetnoot1), na den Spaanschen successieoorlogGa naar voetnoot2), na het Napoleontische tijdperk, en nu ook weer na den wereldoorlog -; datzelfde worstelend streven naar den vrede, naar afweer en uitbanning van het oorlogsmonster; hoezeer ook telkens met verschillende, meer of minder ideale, politieke, sociale, economische of ook religieuse factoren vermengd, en met verschillende namen en leuzen getooid (‘vredesconferentie, volkenbond, pacifisme, weerloosheidsbeweging enz.’):... vindt men veel van dit alles niet, met eigen kleur en nuance, reeds bij Hooft, vooral in zijn Baeto? Klinkt de rei achter het tweede bedrijf van dat stuk niet als een manifest, propaganda makende voor het hedendaagsch pacifisme (641-76)? Is niet het slot van den rei na het tweede bedrijf van zijn Geeraerdt (656-72) een felle aanklacht van den oorlogsgruwel? Maar ook andere beginselen en leuzen, vooral uit de tweede helft der 18de eeuw, vinden wij, hoezeer hier en daar anders gekleurd, reeds bij Hooft. Zoo de af en toe (vooral in zijn jeugd?) bij hem te bespeuren neiging tot het wereldburgerschapGa naar voetnoot3), nauwverwant met de denkbeelden van Hugo de Groot en met de vredesidealen van den huidigen Volkenbond; maar, evenals deze, niet steeds vereenigbaar, soms botsende - internationaal tegenover nationaal - met de warme liefde voor eigen stad en land en volk, die toch stellig een der grondtrekken van Hooft's aard mag heeten. Zijne, in de Nederlandsche Historiën, in Geeraerdt en Baeto verkondigde, onhistorische, aristocratischrepublikeinsche denkbeelden over de eeuwenoude souvereiniteit der Staten, als vertegenwoordigers van het gansche volk, mogen dan al veel meer strooken met de beginselen van de staatsgezinde regenten der 17de en 18de eeuw, zij mogen kwalijk gelijk te stellen, slechts uit de verte te vergelijken zijn met het democratische begrip der volkssouvereiniteit, zooals dat van de 16de tot de 18de eeuw in Engeland, Frankrijk en ten onzent, beide door humanisten en Calvinisten, verkondigd en verbreid werd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne voorstelling van het aloude verdrag tusschen vorst en volk roept ons toch aanstonds Rousseau's Contrat social voor den geestGa naar voetnoot1). En de dwepende verheerlijking der ‘Bataven’, als ‘het roemrijk voorgeslacht’, de ‘vaderen’ der Hollanders, in de verzen van Bellamy, Helmers en anderen, zelfs ook van Bilderdijk, in de namen van het ‘Bataafsch legioen’, de ‘Bataafsche Republiek’, de ‘Bataafsche Maatschappij’ en (‘van proefondervindelijke wijsbegeerte’, ‘van Taal- en Dichtkunde’ enz.) uit de vele jaren vóór en de luttele jaren na de omwenteling van 1795; het gewenschte (en gewaande) herstel der aloude Bataafsch-Germaansche ‘vrijheid’ uit de grijze oudheid, vóór het tijdperk der ‘duistere, barbaarsche middeleeuwen’, samenhangende met de ontwaking of ontwikkeling van het natuurgevoel, met den door Rousseau gepredikten ‘terugkeer tot de natuur’: dit alles kan ons nu achteraf - mutatis mutandis, vooral met veel drukker, rhetorisch-revolutionnair gebaar - welhaast een late nawerking schijnen van Hooft's geest en geschriften, van zijne reconstructie der ‘Bataafsch-Hollandsche vrijheid’ en van zijne voorstelling van den arcadischen natuurstaat, in Baeto en Granida; ja het zou ons mede door deze drama's geïnspireerd kunnen schijnen. En meenen wij, eindelijk, niet den naklank of echo van Hooft's pantheïstische of deïstischteleologische beschouwingen (in den Baeto) over den ‘natuurlijken’ en ‘redelijken godsdienst’, van zijne libertijnsche, verdraagzame beginselen, zijn kwalijk verholen afkeer van alle heerschen of drijven van priesters of predikanten te hooren in de natuurbeschouwing, het rationalisme, de verheerlijking der ‘Rede’, de ‘tolerantie’, kortom de ‘verlichting’, zooals wij die reeds bij Willem van Haren, maar vooral bij de dissenters, bij Betje Wolff en zoovele andere schrijvers uit de tweede helft der 18de eeuw vinden? Wij zien in dit alles allicht dezelfde lijn, in de 19de eeuw voortgezet in het liberalisme; wij zijn allicht geneigd, in al deze opzichten Hooft als een voorlooper der achttiendeeuwsche ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichting te beschouwenGa naar voetnoot1). Des te meer mag het ons dan bevreemden dat zijne werken, vooral zijne historische drama's, in die 18de eeuw niet meer of weer gelezen en gespeeld zijn. Ook dat Vondel, schoon toch in menig opzicht veel verder dan Hooft van den geest der 18de eeuw af staande, bij de mannen (en vrouwen) der verlichting nog meer dan Hooft in eere schijnt te hebben gestaan. Kende men Hooft niet meer? Of was Vondel's hartstochtelijker toon meer in overeenstemming met de geestesgesteltenis van het laatste kwart der 18de eeuw? Hoe het zij, teekenen eener herlevende, nu historische belangstelling in Hooft, die echter meestal meer den geschiedschrijver en den persoon dan den dichter gold, waren Siegenbeek's ‘Redevoering over P.C. Hooft, beschouwd als Dichter en Geschiedschrijver’ (1800) en Jacobus Scheltema's ‘Redevoering over de Brieven van P.C. Hooft’ (1807). En daarna volgen, nagenoeg te gelijker tijd, Witsen Geysbeek's afzonderlijke uitgave der ‘Apophthegmen’ (t.w. de kantteekeningen uit Henrik den Grooten, 1822); Bilderdijk's uitgave, met aanteekeningen, van alle Gedichten, in 3 deeltjes (1823)Ga naar voetnoot2); en de uitgave in 8 dln. (1820-4) der Nederl. Historiën, met aanteekeningen, door Siegenbeek, Simons en Van Cappelle: drie hooggeleerde vertegenwoordigers, te Leiden, Utrecht en Amsterdam, der toen heerschende gematigd-liberale richting, die, tegenstanders van Bilderdijk en zijn school, van het Réveil en de opkomende antirevolutionnaire partij, in Hooft's libertijnsch-liberale gevoelens zeker wel veel van hunne eigene denkbeelden teruggevonden hadden en, tegenover Bilderdijk's in die dagen veel gerucht makende - immers juist in 1822 in druk uitgegeven - Leidsche privaat-colleges over vaderlandsche geschiedenis, niet ongaarne het zoo gansch andere oude, meer met hunnen Wagenaar verwante geluid van Hooft, als van een bondgenoot, opnieuw lieten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinkenGa naar voetnoot1). Uit denzelfden geest, bij uitgever en lezers, zal wel te verklaren zijn dat reeds twintig jaar later, in 1843-6, een nieuwe volledige uitgave der Historiën in 5 deelen, met aanteekeningen, door Lulofs' bewonderenden leerling, den bekenden classieken en liberalen Groningschen hoogleeraar Hecker, schrijver van ‘Hippokreenontzwaveling’ en ‘Quos Ego’, opnieuw genoeg koopers vond om voltooid te worden. Voorts schreef de bovengenoemde hoogleeraar Van Cappelle eene vergelijkende verhandeling over ‘Hooft en Schiller als geschiedschrijvers’Ga naar voetnoot2), en beantwoordde A.C. van Heusde eene prijsvraag over Hooft als geschiedschrijver, ook vergeleken met Tacitus, welk antwoord bekroond en in 1839 uitgegeven werdGa naar voetnoot3). Is er aan die uitgaven van H.'s geschiedwerk misschien een ietwat polemisch-politieke tint, uit de toen, laat en langzaam, ontwakende belangstelling in Oudgermaansche en oudere Nederlandsche taal-, letter- en oudheidkunde vallen allicht ten deele te verklaren de afzonderlijke uitgaven, uit zijn Tacitus-vertaling, van de Germania door J.J. de Gelder (1845; te gelijk met die van Agricola in 1852 herdrukt) en van eene andere door prof. Schrant (1855): alle bestemd voor het gymnasiaal en academisch onderwijs in 't Nederlandsch; voor welk doel dezelfde S(chrant) ‘Uittreksels uit H.'s Nederlandsche Historiën’ (redevoeringen) uitgaf (1846) en een ongenoemde zelfs een nieuw uitgaafje van den Baeto (1847) het licht deed zien. Een ander heuglijk blijk der nu ook academische belangstelling in de moderne, met name in de Nederlandsche letteren was het uitschrijven, in 1841, door de Leidsche Literarische Faculteit, eener - natuurlijk nog in 't Latijn gestelde en ook beantwoorde - prijsvraag over ‘eene taal- en oudheidkundige verklaring (en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijking met Plautus' Aulularia en Molière's Avare) van den Warenar’, waaraan wij de voortreffelijke uitgave door den student Matthias de Vries (1843), met de vermaarde critiek van Bakhuizen van den Brink, te danken hebben; terwijl in dienzelfden tijd Potgieter herhaaldelijk gehoor vroeg voor ‘de luit’ en de taal van HooftGa naar voetnoot1). In 1855-7 volgde Van Vloten's nieuwe, wederom sterk vermeerderde uitgave der (nu 975) Brieven, met vele bijlagen, nog ongedrukte dicht- en prozastukken van en over Hooft behelzende. En in 1871-5 eindelijk kon ds. P. Leendertz Wz. - schoon niet zonder moeite, blijkens de nog geen 200 namen tellende lijst der inteekenaarsGa naar voetnoot2) - de eerste volledige, en degelijk toegelichte, maar uiterlijk armoedige, in papier en druk droevig bij hare zeventiendeeuwsche voorgangers afstekende uitgave van Hooft's lyrische en dramatische gedichten, in twee afzonderlijke deelen, maar daarin naar tijdsorde gerangschikt, in 't licht zenden; welke uitgave zeker tot de weder meer algemeene en hoogere schatting van den dichter zooveel heeft bijgedragen. Een hoogtepunt heeft die gestegen vereering bereikt bij de feestelijke viering der 300ste verjaring van Hooft's geboortedag op 15 en 16 Maart 1881, 2 jaar na de herdenking van Vondel's sterfdag (1879), 4 jaar vóór de herdenking van Bredero's geboortedag (1885); waarvan mij nog zoo wèl heugen de onthulling van den - sindsdien, bij de vernieuwing van den gevel, helaas al weer verwijderden - gedenksteen in het woonhuis op de Keizersgracht over de Groenlandsche pakhuizen, de uitnemende voordracht, door prof. M. de Vries in Felix Meritis, van den (onverminkten) WarenarGa naar voetnoot3), en de bedevaart over de Zuiderzee naar het Muiderslot, met de bekroning van Hooft's borstbeeld; en waarvan het fraaie opstel van Busken Huet over Hooft (zeker wel een der beste, meest doorwrochte van zijne hand), het feestnummer van Eigen Haard: ‘Hooft herdacht’, en de reeks opstellen van Alberdingk Thijm, Jan ten Brink, D.C. Meyer jr. e.a. (over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de genealogie van het geslacht Hooft, de feesten en vertooningen, vooral die van den Warenar enz.)Ga naar voetnoot1) de blijvende gedenkstukken zijn. Alle latere bijzondere, al dan niet geannoteerde schooluitgaven, alle philologische studiën over Hooft en zijn werken vinden hier geen plaats. Laat ik alleen Jacques Perk's vers: ‘De schim van Hooft’ noemen, als een blijk van warme vereering ook door de toen jonge generatie der ‘tachtigers’; en, als bekroning der wetenschappelijke beoefening, den door Stoett herzienen, met verscheidene aanteekeningen, een uitgebreid varianten-apparaat en een opgave van de wijzen der liederen vermeerderden herdruk van Leendertz' uitgave der Gedichten, in 2 dln. (1899-1900), ditmaal gelukkig in een kleed, door papier, druk, portret en band, meer den hoofschen dichter waardig.
En nu Vondel. Nadat nog bij zijn leven de verzamelde lyrische ‘Poëzy’ tot zesmaal toe, daarna in 1682 nog eens gedrukt was, en op 't eind der 17de en in 't begin der 18de eeuw de bekende kwarto-uitgaven (meerendeels in de vermaarde ‘putjesdrukken’) zijner verschillende dramatische, lyrische, epische en didactische werken door boekhandelaars of verzamelaars tot boekdeelen - meestal 11, niet steeds op dezelfde wijze samengestelde banden - bijeengevoegd waren, en nadat ook de voornaamste treurspelen in 1719-20 nog eens in twee banden waren bijeenvergaard, kwam het in den verderen loop der 18de eeuw niet tot eene volledige uitgave. Ook Vondel's stijl en taal waren, schoon in mindere mate wellicht dan die van den ouderen en 32 jaar vroeger gestorven Hooft, althans voor het publiek, verouderd. Er is zelfs meer stof tot verwondering, dat heel aan 't eind dier eeuw, omstreeks 1792, te gelijker tijd twee personen den lust en den moed hebben gehad om zulk eene uitgave op touw te zetten, dan daarover dat deze stoute ondernemingen, schoon tot ééne verbonden en versmolten, mislukt zijn. Inderdaad zijn er van de beloofde 15 of 16 deelen eener uitgave van ‘Alle de werken’, door den Diemenschen predikant Bern. Bosch, in 1793-9 slechts 5 verschenen, bevattende de lyrische poëzie en 4 bijbelsche treurspelen, in de toen gebruikelijke historische volgorde der onderwerpen: Lucifer, Adam, Noach en Joseph in Dothan. Geen wonder dat er in die troebele tijden geen aandacht en geen geld beschikbaar waren voor hetgeen zóó ver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afstond van de nieuwe leuzen, die de harten - of althans, met veel rumoer, de lucht - vervulden! In weerwil van die tanende belangstelling zijn echter in de 18de eeuw toch nog meer werken, vooral treurspelen, van Vondel herdrukt dan men, den geest dier eeuw in aanmerking nemende, allicht zou verwachten. Ziehier een aan Unger's rijke Bibliographie ontleend lijstje met enkele opmerkingen: Palamedes (11 maal), Joseph in 't Hof (3), Gijsbrecht van Aemstel (13), Maeghden (2), Gebroeders (1), Joseph in Dothan (3), Joseph in Egypten (4), Peter en Pauwels (1), Salomon (1), Edipus (1), Adonias (1), Batavische Gebroeders (1), Faeton (6), Adam (1), Noah (1): in 't geheel toch waarlijk 15 één- of meermalen herdrukte stukken! In deze opsomming treft ons aanstonds de ontstentenis van Lucifer, maar ook van Vondel's ‘pronkjuweel’ Jepthah en zijn landspel Leeuwendalers; waartegenover b.v. de 6 herdrukken van Faëton ons zouden verbazen, ware 't niet dat althans van dit stuk duidelijk blijkt hetgeen ook van den herdruk van sommige andere gegist mag worden: dat zij niet zelden min of meer rechtstreeks samenhangen met herhaalde vertooningen, voornamelijk in den Amsterdamschen Schouwburg - waarvoor de drie eerstgenoemde stukken, om verschillende redenen, in de 18de eeuw allicht niet of minder in aanmerking kwamen -, m.a.w. dat zij gediend hebben als tekstboekjes bij de voorstelling, of wel als voedsel voor de daardoor gewekte belangstelling. Achterstaand tabellarisch overzicht van de vertooningen der tooneelspelen van Hooft en Vondel in den ouden Amsterdamschen Schouwburg (1617-1772)Ga naar voetnoot1) geeft (hoe onvolledig ook zeker, vooral voor het eerste tijdperk) althans een niet onbelangrijken kijk op den smaak der kijkgrage schouwburgbezoekers - denkelijk grootendeels een ander publiek dan dat der leesgrage geletterden -; al hebben wij hier ook rekening te houden met den invloed van de mede- of tegenwerking der verschillende schouwburgregenten, die dien smaak (of die mode) trachtten te leidenGa naar voetnoot2), te beheerschen, en ook met ‘bijkomstigheden’ als Bidloo's opsiering van Faëton, die ons oordeel dreigen te vertroebelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stellig zijn voornamelijk uit de welhaast jaarlijksche vertooning de 13 herdrukken van den Gijsbrecht in de 18de eeuw te verklaren: het eenige stuk van Vondel dat waarlijk, althans te Amsterdam, populair geworden en gebleven is, ook blijkens de talrijke aanhalingen (in boeken, in ‘motto's’ en in het dagelijksche leven), de parodieën en de anecdoten, die in de 18de en 19de eeuw als woekerplanten aan deze aloude Nieuwjaarstraditie gegroeid zijnGa naar voetnoot1). Verder is 't opmerkelijk dat de meeste dezer herdrukken nog dagteekenen uit de eerste jaren der 18de eeuw (c. 1704-11), toen V.'s naroem bij de geletterden nog in volle fleur was en het groote publiek, toeschouwers en lezers, onder dien indruk bleef. Vooral in 1705, en later ook weer in 1736, zijn verscheiden stukken herdrukt, is er dus vraag naar geweest; misschien onder invloed van de in diezelfde jaren zoo vaak opnieuw verschenen Palamedes met de Hekeldichten?Ga naar voetnoot2) Beide laatstgenoemde werken dienen afzonderlijk besproken. Nadat in de twee laatste maanden van 1625 het toen pas verschenen stuk, zoo kort na Prins Maurits' dood, in niet minder dan 7 drukken grif koopers had gevonden, is het in de volgende kwarteeuw, tijdens het bewind van Frederik Hendrik, nog ten minste 2 (zoo niet 4) maal, herdrukt; totdat in 1652 de door den dichter, vooral op 't stuk van taal, stijl en rhythme herziene uitgave verscheen. Zeker heeft de dichter, in die 27 jaren gerijpt, en meer over zijne kunst, vooral ook over de taal, nagedacht hebbende (de Aenleidinge is van 1650) gaarne de gelegenheid aangegrepen om die gewijzigde inzichten toe te passen. Maar zou hij - of wel zijn uitgever, Abr. de Wees? - die gelegenheid toch ook niet des te eer, te liever, aangegrepen hebben na den dood van Willem II, die, onwaardige zoon van Vondel's vereerden en telkens bezongen oorlogsheld (maar ook en vooral vredevorst), de door hem eenmaal in zijn Geboortklock en elders te zijnen aanzien gekoesterde wenschen en verwachtingen zoo jammerlijk beschaamd had door den verwaten aanslag op Vondel's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dierbare woonplaats, het machtig en roemrijk Amsterdam: een misdrijf, in zijne oogen wellicht niet veel minder ergerlijk dan indertijd het aandeel van 's Prinsen oom in den gerechtelijken moord van 's Lands Bestevaâr? Zoo zal 't wel geen toeval zijn dat juist in 1652, ruim een jaar na diens dood, in den aanvang van het eerste stadhouderlooze tijdperk, de herziene Palamedes - en wederom vijfmaal in één jaar! - verscheen. In datzelfde eerste stadhouderlooze tijdperk, tot 1672, zien er nog 4 't licht; daarna, tijdens Willem III, daarentegen slechts 1 (of 3?). Doch in het tweede stadhouderlooze tijdperk, 1702-47, wordt de Palamedes aanstonds weer voor den dag gehaald: met en naast de (nu voor 't eerst bijeen en afzonderlijk uitgegeven) Hekeldichten, veelal daarmede samengebonden, wordt hij, als staats-, anti-Prinsgezind pamflet, wederom gretig gekocht. Het zijn de bekende Amersfoortsche uitgaven, met Brandt's(?) aanteekeningen en de befaamde prentjes met de openslaande ‘luikjes’: van den Palamedes 3 in 1705, 6 in 1707, en nog weer eens 2 in 1736; van de Hekeldichten 5 in 1705, 4 in 1707 en 2 in 1736. Samen in de 17de en 18de eeuw 34 drukken van PalamedesGa naar voetnoot1), 11 in de 18de eeuw van de Hekeldichten. Zoo was de Palamedes, samen met de Hekeldichten, a.h.w. een barometer van den grooten partijstrijd in de Republiek: dreef de staatsgezinde partij boven, aanstonds kwamen beide weer te voorschijn en deden dienst als vinnige pamfletten en propagandamiddelen. Hoe ook een halve eeuw later de ‘verlichte’ ‘gemeente’ op Santhorst weer het oude vuur oprakelde en Vondel's helden als heiligen vereerde is hierboven, blz. 15-6, in herinnering gebracht. Maar met V.'s naroem heeft al dit politieke misbruik zijner verzen eigenlijk niet te maken; het mag althans nauwelijks als blijk van waardeering van den dichter aangehaald worden. Afzonderlijke vermelding verdienen ook de achttiendeeuwsche herdrukken van die (dramatische en didactische) werken, waarin de Katholieke bekeerling en propagandist aan 't woord is: behalve van de boven reeds vermelde treurspelen - Maeghden (2) en Peter en Pauwels (1) - ook van de Maeghdenbrieven (2), Altaergeheimenissen (2, waarvan 1 in Zuid-Nederland verschenen), Bespiegelingen (3), Joannes de Boetgezant (1, in Zuid-Nederland; benevens een Lat. metrische vertaling). Deze zullen wel meeren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deels door Katholieken gelezen zijn: het voorspel der herrijzenis van den Katholieken Vondel sedert het midden der 19de eeuw. Doch ook andere, oudere werken uit zijn vroegeren tijd, waarvan wij in de nog weinig historisch georiënteerde 18de eeuw niet of nauwelijks een herleving verwacht zouden hebben, zijn in die eeuw, soms meer dan ééns, herdrukt: Gulden Winckel (3, waarvan 1 in Zuid-Nederland), Vaderen (3), Warande der Dieren (4, waarvan 1 in Zuid-Nederland), Helden Godes (1), Proza-Virgilius (3), Aenleidinge (1), Horatius' Lierzangen en Dichtkunst (3), Davids Harpzangen (2), Ovidius' Herscheppinge (2). Is het een te stoute gissing dat althans het 1ste, 3de en 4de dezer oudere werken ook, wellicht niet in de laatste plaats, om de prenten gezocht zijn gebleven; en dat de herdrukken van de Aenleidinge en Horatius' Dichtkunst mede aan de der 18de eeuw lang welgevallige, min of meer schoolsch-classieke neiging tot theoretiseeren en aesthetiseeren, in verre navolging van Horatius' Ars poëtica, toegeschreven mogen worden? De eerste helft der 19de eeuw, thans veelal evenzeer als, neen nog meer dan voorheen de 18de eeuw gelaakt en bespot, als het tijdperk van slaperige slapheid en deftige dufheid, verrast ons hier met eene welgeslaagde volledige uitgave van Vondel's ‘Dichterlijke Werken’, door en bij M. Westerman, in 21 dln. kl.-8o (1820-4)Ga naar voetnoot1): de treurspelen, in de oude, bijbelsch-historische volgorde, daarna de lyrische poëzie, eindelijk de oudste gedichten: eene ook uiterlijk, in druk en formaat, niet onverdienstelijke, handige uitgave. Terzelfder tijd echter knaagde en knabbelde Witsen Geysbeek, in zijn Anthol. en Crit. Wdb. (1821-7) aan den naroem van Vondel, dien hij beneden Antonides en Cats stelde! En eene kort daarop, in 1828, ondernomen samenvatting in één groot-8o deel, met twee kolommen, vergde te veel van de vereering en den kooplust van het groote publiek: zij werd gestaakt; slechts 224 bladzijden schijnen uitgegeven. En nu verschijnt er een kwart eeuw lang niet dan enkele bloemlezingen: van Bilderdijk's Doopsgezinden vriend Jo de Vries (1819); van den Groningschen liberalen hoogleeraar en romantischen redenaardichter Lulofs (1830 en 1838) - deze laatste alweer niet zonder politieke kleur en bedoeling, immers voorafgegaan door ‘dicht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regelen tot zijn lof, als voorstander van regt, orde, vrijheid en verdraagzaamheid in deze en gene zaken van Staat en Godsdienst’Ga naar voetnoot1) -; en van den gematigd-Katholieken gewezen Gentschen pastoor, na 1830 Leidschen professor Schrant (1846 en 1858), die ook in 1825 de Altaergeheimenissen en in 1840 Joannes de Boetgezant, daarna ook Gijsbrecht (1851) en Lucifer (1856) had uitgegeven. Wederom vogels van diverse pluimage! Doch omstreeks 1849Ga naar voetnoot2) zette Jacob van Lennep de stoute onderneming op touw om ‘De Werken van Joost van den Vondel, in verband gebracht met zijn leven en voorzien van inleiding en aanteekeningen’ uit te geven: een geweldige taak, waaraan hij de negentien laatste jaren van zijn vruchtbaar leven in onverdroten arbeid heeft gewijd, en die hij bij zijn dood, in 1868, zoogoed als voltooid had. De groote verdiensten dezer van 1855 tot 1869 in 12 kloeke, fraai uitgevoerde deelen verschenen uitgave zijn in den titel zeer juist omschreven: Vondel's werken, voor 't eerst in doorloopend verband gebracht en beschouwd met zijn, geheel herschreven, leven, voor 't eerst dus ook voor oogen gesteld in de historische volgorde van hun ontstaan, en bovendien ingeleid en toegelicht door tal van taal-, letter- en geschiedkundige aanteekeningen en beschouwingen. Die chronologische, in plaats van de tot dusverre steeds gebruikelijke systematische volgorde vereischte toen nog, en verkreeg ook, in de Inleiding tot Deel I, eene opzettelijke verdediging: vrucht eener historisch-genetische beschouwing, als men eigenlijk in dien tijd nauwelijks, vooral van den achttiendeeuwer, die Van Lennep toch altijd in vele opzichten gebleven is, verwacht zou hebben, die in allen gevalle toen nog verre van algemeen wasGa naar voetnoot3), maar die voor 't eerst in staat stelde V.'s ontwikkeling als mensch en dichter gade te slaan en te bestudeeren. Sedert heeft de meergevorderde philologische methode er vele gebreken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in bevonden: de tekst niet steeds naar de oudste of beste uitgave; de aanteekeningen dikwijls geheel onvoldoende of onjuist - Van Lennep was ten slotte geen philoloog in modernen zin, als taalkundige stellig volslagen dilettant -, en niet zelden ontsierd door geheel misplaatste, uit den stijl vallende grappen en grollen; de moderne, zeer onhistorische, tegen den stijl van den tekst vloekende prenten naar den smaak van dien tijd enz. Niettemin is het 60 jaar lang de standaarduitgave gebleven, een gedenkteeken voor Vondel, maar ook voor zijn uitgever Van LennepGa naar voetnoot1). En het inderdaad voor zulk eene uitgave, in ons land en in dien tijd, ongehoorde getal van c. 1325 inteekenaars, die de lijst vóór in het 12de deel opsomtGa naar voetnoot2), moge ten deele te danken zijn geweest aan de toenmalige groote populariteit, den gevierden naam van Van Lennep, voor een ander deel ook aan de handige, drukke boekhandelaars-bedrijvigheid der firma Gebr. Binger, uit dat getal blijkt toch ook eene, zeker voor een groot deel mede door deze uitgave zelve in den loop harer verschijning gewekte of versterkte vereering voor Vondel. Die vereering werd bovendien ook belichaamd in de onthulling, nog door Van Lennep in 1867, van Vondel's standbeeld in het (later naar hem vernoemde) ‘Wandelpark’ te Amsterdam. Sindsdien heeft het Vondel waarlijk niet aan warme belangstelling en vereering, althans in verschillende groote letterkundige kringen, ontbroken. Getuige allereerst de reeks van volledige uitgaven: van Van Vloten in 2 dln. gr.-8o (1864) en eene andere, in 3 dln. kl.-8o (1879-84), de door Unger herziene herdrukGa naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Van Lennep's uitgave in 30 dln. kl.-8o (1889-91), die van Alberdingk Thijm, mede door Unger voltooid, in 12 dln. (1887-98), die van Diferee in 2 dln. (1910-3), en eindelijk de thans, met veler medewerking, verschijnende, op 10 deelen begroote van de Wereld-Bibliotheek, en daarnaast, te gelijker tijd, nog weer eene andere, opnieuw van Diferee, geraamd op 7 dln.: te zamen een machtig getuigenis van den geweldig gestegen lees- en kooplust ook der ‘schare’ en den daarop rekenenden ondernemingsgeest der uitgevers. Daarnaast een heerleger bloemlezingen en afzonderlijke uitgaven van tooneelstukken, in de oorspronkelijke of in moderne spelling, met of zonder inleidingen, aanteekeningen, woordenlijsten. En eenige planken vol boeken, brochures, academische proefschriften, tijdschriftartikelen, studiën over Vondel's leven, zijne bekeering tot de Roomsch-Katholieke Kerk, zijne werken en hunne bibliographie, zijne bronnen, zijne dramatische kunst, zijn vers, zijn taal, zijn spelling: een heele literatuur, welker opsomming alleen vele, vele bladzijden zou vullen! Vruchten eener volijverige, gezette en toegewijde studie, aanvankelijk vooral in een kleinen kring van Amsterdamsche vereerders, die hun orgaan vonden in het jonge, in 1883 begonnen tijdschrift ‘Oud-Holland’ (Adr. de Vries, De Roever, Unger e.a.); later ook meer doorgedrongen of algemeen geworden aan de universiteiten, blijkens de talrijke dissertaties. Eindelijk herhaalde vertooningen, door beroepsspelers (Royaards!) en door liefhebbers, niet alleen van den Gijsbrecht - eene Amsterdamsche Nieuwjaarstraditie, die niet of nauwelijks, althans pas in tweeder instantie, een eigenlijk blijk van Vondel-vereering mag heeten -, maar ook van Lucifer, Adam in ballingschap, Joseph in Dothan e.a.Ga naar voetnoot1); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voordrachten van de Geboortklock, verschillende reien en andere lyrische stukken; tentoonstellingen zijner werken, vooral bij de talrijke herdenkingen van zijn geboorte- of sterfdag, op verschillende plaatsen, in 1879, 1887, 1929 enz. Te Amsterdam heeft eenige jaren een Vondel-vereeniging bestaan, die in 1908 één Vondel-Jaarboek heeft uitgegeven, en is in 1901 een blijvend gedenkteeken gesticht, het Vondel-Museum (in de Univ.-Bibliotheek), welks 13 Verslagen een reeks van kleine studiën bevatten. En ten slotte is onlangs een afzonderlijk tijdschrift opgericht: de Vondel-kroniek! En ook buiten onze staatsgrenzen heeft zich zijn roem meer en meer verbreid. Niet alleen, wat niet meer dan natuurlijk is, in het gewest zijner vaderen, Zuid-Nederland, dat hem in meer dan één opzicht tot zijne geestelijke zonen mag blijven rekenen: ik noem slechts enkele namen van warme vereerders als Heremans, Salsmans, Segers en, uit Fransch-Vlaanderen, Looten. Maar ook elders, buiten de oude grenzen der Nederlanden, verschenen studiën, aan hem gewijd: in Duitschland (Baumgartner S.J., 1882), in Engeland (Edmundson, 1885), in Amerika (onze landgenoot Barnouw, 1925), in de laatste jaren ook meer dan één van Zuidafrikaansche handGa naar voetnoot1); waarnaast verschillende vertalingen in het Duitsch, Fransch, Engelsch (Van Noppen, 1898, 1917), Magyaarsch (Nagy, 1913) enz. enz.Ga naar voetnoot2) Zoo is, al kan men ook heden nog niet spreken van eene eigenlijke populariteit van Vondel's drama's en lyriek bij het groote publiek, althans bij alle min of meer letterkundig ontwikkelden zijn roem in de laatste halve eeuw aanzienlijk gestegen: de kring der oprechte bewonderaars van zijn werk en zijn persoon heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich, zoowel onder de kunstenaars als onder de philologen, sterk uitgebreid. En dit stellig, en natuurlijk, niet buiten invloed van den geest des tijds. Ook afgezien van de meestal majestueuse schoonheid zijner poëzie, den klank, den orgeltoon zijner verzen, vindt zijn vurige, hartstochtelijke, ja heftige natuur en zijne innige, mystiek-getinte vroomheid thans allicht meer dan een heele of halve eeuw geleden sympathie en weerklank bij vele der talrijke geestelijke stroomingen, die in de elkaar sinds ‘'80’ met verbijsterende snelheid opvolgende en afwisselende ‘generatiën’ naast en tegenover elkander staan. Terwijl na Jonckbloet's en anderer afbrekende critiek op Vondel als tooneelschrijver velen zich hebben beijverd om ook op de dramatische waarde zijner spelen door geschrift en door vertooning meer licht te doen vallen, heeft de meer verfijnde gevoeligheid van de leiders der ‘generatie van '80’ voor de schoonheid van het vers, in klank en in rhythme, de warme bewondering voor Vondel's vers gewekt ook bij dat gedeelte van het publiek, dat zich ten aanzien zijner drama's, als zoodanig, niet kon opwerken of laten meesleepen tot meer dan een kalme waardeering. Daarnaast heeft Vondel's warme liefde voor het land, maar vooral voor de stad zijner inwoning - de stad, die weliswaar noch zijn eigenlijke ‘vaderstad’, noch zijn ‘geboortstadt’ was, maar wier wonderbaarlijken groei en bloei, aanzien en luister hij, sedert zijne vroege jeugd ingezetene en ‘poorter’, met geestdriftige bewondering aanschouwd en uit zijn volle hart telkens bezongen heeft, die inderdaad zijn stad geworden was - hem de trouwe toewijding verzekerd van dien Amsterdamschen, telkens zich ververschenden kring van geschied- en letterkundigen, wien het roemrijk verleden van haar, ‘die als Keyserin, de kroon draeght van Europe’, een nimmer uitgeputte bron van studie en van genot is geweest en nog steeds is. En ten slotte is en wordt een steeds grooter aandeel in de studie en de vereering van Vondel genomen door de Katholieken, die na hunne ‘emancipatie’ - zóó mag 't toch inderdaad wel heeten -, als geestelijke zonen dier Amsterdamsche ‘oude burgerij’ van vóór de ‘alteratie’ van 1578, het ‘erfdeel onzer vaderen’ met steeds grooter kracht en nadruk zijn komen opeischen, wier geweldig gestegen intellectueele ontwikkeling en krachtsoefening zich sedert het midden der vorige eeuw ook, en niet in de laatste plaats, geopenbaard heeft in de met hartstochtelijken ijver aangevatte, tot een waren cultus verheven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genegen bestudeering van Vondel's leven en werken. Natuurlijk eerst en vooral van die werken, welke van zijne bekeering tot de Katholieke kerk den duidelijken stempel dragen: zijne rechtstreeks propagandistische leerdichten en treurspelen; maar allengs meer eveneens van die werken, welke ook maar de eerste sporen eener neiging daartoe vertoonden, kortom van al wat in of aan of om hem Katholiek was of scheen. Dit alles werd met des te gretiger geloofsijver naar voren gehaald en in 't licht gesteld, naarmate het vroeger, al dan niet opzettelijk, verwaarloosd was door de ‘verlichte’, ‘tolerante’ en ‘liberale’ Protestanten, die in hun strijd tegen den gemeenen vijand, de Gereformeerde orthodoxie (en soms ook Oranje), altijd bij voorkeur den vroegeren hekeldichter naar voren gebracht, verheerlijkt en als bondgenoot te hulp geroepen haddenGa naar voetnoot1): een gansch ander ‘aangezicht’ van Vondel dan de Katholieke Vondel der latere jaren, die nu uit de vroegere vergetelheid a.h.w. ‘voor den dag gehaald werd’. Waarbij wellicht aan beide zijden te zeer vergeten is en wordt dat zijne lyrische en dramatische poëzie na 1641 toch geenszins altijd en overal in onderwerp, geest en strekking aanstonds duidelijk blijk geeft van zijne veranderde geloofsovertuiging; zoodat zijne bijbelsche treurspelen - immers meerendeels van na zijne geloofsverandering - doorgaans meer algemeen Christelijk dan specifiek Katholiek zijn en dan ook slechts enkele van hen hier en daar aan Protestanten aanstoot gegeven hebben. Hoe het zij, de boven, blz. 92-4, genoemde bescheiden-Katholieke uitgaven van enkele zijner werken werden in kracht van overtuiging en gloed van uiting verre overtroffen door Alberdingk Thijm's historisch-romantische studiën en novellen, samengevat in zijne ‘Portretten van Vondel’ (1876); door Schaepman's gedicht: Vondel (1867); door de uitgave van Peter en Pauwels en Maria Stuart door Koets en De Rijk (1869, 1872), door de academische proefschriften van Moller en Brom (1907), door Sterck's biographische werken enz. enz.: te velen en te veel om hier te noemen, een steeds wassend getij, dat misschien zijn hoogtepunt gevonden heeft in de instelling van een afzonderlijk lectoraat voor Vondel-studie aan de R.-Katholieke Universiteit te NijmegenGa naar voetnoot2). (Slot volgt). J.W. Muller. |
|