De Nieuwe Taalgids. Jaargang 25
(1931)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Expressie-waarden van het enjambement.Avenarius, de Duitse dichter, in zijn tijdschrift Kunstwart de fijnzinnige opvoeder tot het genieten van kunst, vergelijkt in een zijner lessen het goed lezen van een gedicht bij het spelen van een muziekstuk. Het eerste eist niet minder aandacht en indringingsvermogen dan het laatste, vooral ook wegens het ontbreken van alle voordrachtstekens, die de lezer zelf als 't ware zoeken moet. Zo wees Avenarius o.a. op het belang der ‘Pausen im Gedichtrhythmus’. Een verspauze toch is bij dichters, die niet mechanies naar het schema skanderen, maar wier rythme de natuurlike ademhaling is van het levensgevoel, niet iets leegs, maar een element van vaak grote expressieve betekenis. Deze opmerking bracht mij tot de nadere beschouwing van een verschijnsel, dat vooral in de moderne poëzie treft als een element van biezondere stilistiese waarde. Het is de metriese afwijking, gewoonlik aangeduid met de aan het Frans ontleende naam van enjambement, door Duitsers vertaald als ‘Versbrechung’, ‘Versverschleifung’ of ‘Verskoppel’. Het enjambement is gedefiniëerd als een verzwakking der rythmiese snede aan het eind van de versregel, door het overlopen van de zin uit de ene regel in de volgende. Valt gewoonlik het verseinde samen met een zinsnede, d.w.z. met het einde van de zin of tenminste met een natuurlike pauze na een nauw samenhangende woordgroep, - in het enjambement worden twee in de natuurlike rede onscheidbare woorden door die metriese pauze gescheiden, b.v. het adjectief van het daardoor bepaalde substantief, het voorzetsel van de daardoor ingeleide bepaling, de genitief-bepaling van zijn regerend hoofdwoord. Een verschijnsel, dat wordt aangetroffen in de poëzie van alle tijden, maar in de loop der tijden zeer verschillend beoordeeld is. In de klassieke verzen met hun vrije woordorde is het zo gewoon, dat de theoretici er weinig aandacht aan geschonken hebben. De Renaissance-dichters, geleid door de klassieke voorbeelden, voerden de zin, waar deze dit eiste, gracieus door de metriese staketsels heen. Ronsard zegt in het Préface tot zijn Franciade: | |
[pagina 66]
| |
‘J'ai esté d'opinion en ma jeunesse, que les vers qui enjambement l'un sur l'autre n'estoient pas bons en nostre poësie; toutefois j'ay cognu depuis le contraire par la lecture des autheurs grecs et romains’. Chaucer, die het enjambement leert kennen in de school der Renaissance, ontwikkelt het in zijn Canterbury Tales tot de gevoelige wending, die in het licht tot eentonigheid vervallende epiese vers een levendige afwisseling brengt. In Shakespeare's latere drama's is ‘the break’ een zeer fréquent verschijnsel, bindend zijn blank verse tot krachtige eenheid. Bij ons hanteerden Hooft en Vondel het enjambement met fijne tact als een instrument van veelzijdige dichterlike kracht. Ik wijs slechts op Hooft's bekend sonnet ‘Wanneer de vorst des lichts..’, op de mooie enjambementen in Vondel's Rey van Burghzaten in de Gijsbrecht. Ook bij andere dichters der 17de en der 18de eeuw bleef het een zeer gewenst, vaak ook ongevoelig misbruikt, dichterlik procédé. In Frankrijk begint met Malherbe het verzet tegen deze inbreuk op de metriese regelmaat. Malherbe, die de reformatie der Pléiade deed verstarren tot de strenge orde van het Frans klassicisme, ‘Malherbe vint’, schrijft Boileau in zijn lofzang op de ‘juste cadence’, ‘Et le vers sur le vers n'osa plus enjamber’Ga naar voetnoot1).
En het Parnassiaanse verbod, later nog eens vernieuwd door de overigens toch zo revolutionaire Enyclopedisten, geldt twee eeuwen lang als prosodiese wet voor het Frans klassieke vers. Een wet, alleen door La Fontaine, de vrije stilist, genegeerd in zijn Fables, een genre trouwens, door Boileau zo inferieur geoordeeld, dat hij het in zijn Art poétique niet eens noemt. La Fontaine bereikt juist in zijn veelvuldig enjambement vaak biezondere fijnheid van dictie. Eerst André Chenier, teruggekeerd tot de praktijk der Renaissance, breekt voorgoed met de bindende regel, en de Romantici, geleid door Victor Hugo, ontdekken in het enjambement nieuwe artistieke mogelikheden. In Duitschland volgen de dichters tot Gottsched het voorbeeld der Franse klassieken, Klopstock brengt ook in dezen met zijn vrije rythmen de volslagen omkeer. Eerst de nieuwere poëtiek zocht naar de diepere grond van | |
[pagina 67]
| |
het enjambement. Zij stelde de kunstenaar geen schoolmeesterlike wet, die voorschreef wanneer het enjambement wel, wanneer niet geoorloofd was, maar waardeerde het als een dichterlik levensverschijnsel. Zij rekende af met de vervlakkende algemene regel de enjamberende zin zonder pauze, dus met verwaarlozing van de versgrens, te lezen, maar ontdekte in de eigenaardige hier ontstane spanning tussen inhoud en rythmiese structuur van de zin, de biezonder expressieve waarde. Zo werd haar, als Kurt OppertGa naar voetnoot1) het uitdrukt, ‘die dichterische Freiheit zur dichterischen Feinheit’.
Een beschouwing van het enjambement als zodanig stelt ons allereerst voor de vraag naar de verhouding tussen maat en inhoud van het gedicht. Sedert Büchner en na hem Brückhart constateerden, dat de maat zoals die optreedt in het vers oorspronkelik niet in het wezen der taal ligt, maar uit de arbeids- of uit de arbeids- en dansbewegingen in het vers is doorgedrongen, heeft de poëtiek zich met deze kwestie bezig gehouden. In de oudste poëzie die wij kennen, is van een organiese samenhang tussen maat en inhoud van het gedicht, in die zin, dat met elke verandering van betekenis en stemming van de inhoud een daarmee harmoniërende bewegingsschakering gepaard zou gaan, geen sprake. Het volksepos toont overal vaste metriese vormen. In het eenmaal gevormde of overgeleverde metrum wordt iedere inhoud gevat. Versvorm en inhoud gaan parallel, maar vreemd, naast elkander, slechts de vers- en zinsneden vallen samen. In het volkslied is de zin volkomen ondergeschikt aan de rythmies-muzikale eisen, verdwijnt het natuurlike woordaccent in de bewegingsrythmus. Hoogstens schaduwt de algemene stemming van het gedicht zich af in de zwaarte of de lichtheid van het metrum. Ook in het Griekse vers heerst het muzikale rythme, maar wat in het Grieks met zijn vrij woordaccent natuurlik is, is in het Germaans met z'n vast woordaccent een storende afwijking. Naarmate de poëzie zich emancipeerde van de muziek, verzwakte het muzikale, het metriese accent, hernam het natuurlike woordaccent zijn rechten. Het moderne vers streeft naar een gevoelige bewegingsschakering, in harmonie met de wisselende stemming en zin van de inhoud, wat noodwendig voert tot | |
[pagina 68]
| |
oplossing der vaste metriese en strofiese vormen in vrije rythmen. Maar ook in de vaste structuur der metriese vormen weet de ware dichter die verscheidenheid in de eenheid te brengen, waardoor zijn gedicht wordt als het kleurige weefsel op het strakke canvas, als het gecompliceerde organisme, beheerst en geregeld door de ene hartslag. Het is juist die, wat Dorchain noemde, ‘surprise dans la sécurité, jouissance causée par la réalisation de la variété dans l'unité, de la liberté dans la discipline’Ga naar voetnoot1), die de aesthetiese bekoring van het vers vormt. Het metrum is de grondbeweging van 's dichters stemming, van zijn levensgevoel, het dragend accompagnement van zijn rijk geschakeerde versmuziek met z'n tempowisselingen, z'n lichtere en zwaardere accenten, z'n begin- en eindrijmen, z'n karakteristiek van vocalen en consonanten. Het is in de strijd, de spanning tussen dit wat wij zouden kunnen noemen hogere rythme en het metrum, in de accentverschuivingen en de enjambementen, dat de diepere gevoels- en betekeniswaarden der woorden het treffendst worden geaktualiseerd. Waar in het goede vers tweestrijd is tussen metries en natuurlik woordaccent, waar woorden die in de natuurlike rede logies en grammaties nauw verbonden zijn, door een metriese insnijding gescheiden worden, treedt de verborgen waarde van een passage het sterkst aan het licht.
Als wij nu de mogelikheden van het enjambement nader gaan bezien, moet op de voorgrond staan, dat het niet altijd die biezondere expressieve waarde heeft. Vaak dient het slechts om de zin, die niet in éen versregel is te vatten, verder te voeren, wat vooral bij dichters met brede zinsbouw voorkomt. Als zodanig is het een heel gewoon verschijnsel bij Jan Prins, met zijn rustig breedgolvend rythme; in de vrije vijfvoetige jamben van Gorter's Mei. Het is toch moeilik enige diepere zin te speuren in brekingen als: En zij loopt door het gouden zonlicht, nu
In heete gletschers zand en dan waar 't luw
Is.
Minor, die het begrip zeer nauw inperkt, wil in zo'n geval niet van enjambement spreken, daar de zin zonder hoorbare rythmiese onderbreking doorloopt naar z'n natuurlike | |
[pagina 69]
| |
pauzeGa naar voetnoot1). Alleen de vaak wonderlike eindrijmen markeren de versregels als metriese eenheden. Daarom lijkt het mij beter zich hier te houden aan de beschouwing van Kurt Oppert e.a., die in de zeer verscheiden vormen van enjambement een schakering zien van Versschleife tot Versbrechung. In de Versschleife vervloeien de verscontouren onder het heersende zinsverband. Ook de meest ondergeschikte woordsoorten, als lidwoorden en voorzetsels, kunnen aan het eind van de versregel voorkomen; woorddelingen als verganke-lik, tel-kens, wanke-lendGa naar voetnoot2), terwille van het rijm, het enige merk van het verseinde, zijn slechts hoorbaar door een lichte rekking in de wending van de verslijn. Ze is een karakteristiek levensverschijnsel in de teergestemde poëzie van Leopold, waar de licht deinende stroom der peinzende beschouwing over de slechts even opklinkende eindrijmen vervloeit naar de gedachterust. Evenals in de stemmingsverwante poëzie van Rilke is de periode hier de werkelike verseenheid, wat zich ook voor het oog demonstreert in het ontbreken van hoofdletters aan het begin der versregels. Is hier de vervaging der omtrekken te verklaren als natuurlike levensverschijning van een zekere dichterpsyche, in andersoortige poëzie verschijnt het verglijdende enjambement als op zich zelf staand verschijnsel tussen vastere metriese vormen en heeft dan biezondere expressie-waarde. Als muzikale modulatie, vereist door de ethos van het gedicht. Zo in Boutens' ‘In de sneeuw’: Diepe blanke stilten halen
Snaren van verreind verlangen
Aan tot hooger luchtger talen
Van toekomstige gezangen,
| |
[pagina 70]
| |
waar het steeds versnellend tempo en de zwelling van geluid de verzen meevoert in de stroom van het hijgend verlangen. Als plasties element, dat gewoonlik in verbinding met alliteratie, een beweging voelbaar maakt. In de rekking van het enjambement wordt het karakteristieke klankgebaar geaccentueerd, te sterker doordat de alliteratie in het volgende vers het bewegingsgebaar overneemt en voortzet. In Perk's ‘Sluimering’ bijvoorbeeld: En in mijn dolend hulkje, dat er glijdt
Langs 't kabblend zilver, zet hij zich....
Bij Gorter: een droom
leek 't zwarte stadje daar voor ons te droomen
Met al zijn lichten uit, een man wien loome
leden geleiden naar zijn leger.... Mei 167.
Gorter is biezonder fijn in deze bewegingssuggestie. Zie die reiger neerdalen op zijn nest: Meeuwen en grijze reiger, die weerkeerd'
Des avonds naar zijn boomnest.... 39;
het afglijden van een kleed:
van haar arrem gleed
Langzaam een plooi weg uit het witte kleed.... 15.
De svarabhakti in arrem zet de verglijdende beweging reeds in. Ook waar de zin een pauze zou toelaten, smelt de alliteratie, ter wille van de bewegingsplastiek, de verzen samen: Een duivenpaar vertrok op witte zwingen
Het zwerk met vlerkgeklepper in,.... 51.
Maar rijker mogelikheden schuilen in het brekende enjambement, dat de stem zwevende houdt of stokken doet en alzo het tempo en het accent van de zin eigenaardig beïnvloedt. Als merkwaardige geleding in het rythme, de eigen syntaxis van het vers, treft het in 't biezonder bij Guido Gezelle met zijn gevoelige rythmenplastiek. Een vergelijking van de bundels uit zijn eerste dichtperiode met de latere, Tijdkrans, Rijmsnoer, Laatste Verzen, doet opmerken een toenemende strofiese schakering, het verdwijnen van de alexandrijn en in het algemeen van de langere versregels voor kortere, die soepeler zijn in hun beweging, gevoeliger voor relief en daardoor meer mogelikheden | |
[pagina 71]
| |
bieden voor de expressie van de zuiverder realistiese en tegelijk dieper doorlichte visie van zijn rijpe ontwikkeling. Het gedicht ‘Van den ouden boom’Ga naar voetnoot1), eerst in zesvoeters gezet, wordt later herwrocht in de gevoeligere drievoetige jamben: Met uitgestroopten arm
ten halven afgeknuist,
wie staat er daar, en steekt
een onbestaande vuist
ten hemel? Is 't een reus
in beelde? Neen 't, 't en is
geen menschenbouw, 't is eer
een wangedaantenis;
een steenen berggedrocht,
dat staande fel en fier,
de scherpe houwen torst
van 't vonkend hemelvier.
De tekenende woorden krijgen in de krachtiger accenten sterker relief, de brekende enjambementen maken de verzen hard, als de knoestige boom zelve. Onrustig, stotend, breken de vele enjambementen in samenwerking met het gebroken rijm de gang in gedichten als IrrequietemGa naar voetnoot2), Op krukkenGa naar voetnoot3) en suggereren de stemming van zoekende onrust. In ‘Moederken’Ga naar voetnoot4) daarentegen bewerken zij die vertraging van rythme, waarin elk woord vertedert en verinnigt; - evenzo in ‘o Lenteblomke’Ga naar voetnoot5), waar de blik het bloempje in zijn uchtendteerheid omstreelt, en de toevende woorden langzaam neerdruppen, parelend in de weerkaatsing van zijn vol genieten: O Lenteblomke,
'et moederhert
der aarde eerst uit-
gekropen,
hoe heerlijk hangt
uw halssieraad
vol morgendauw
gedropen!
| |
[pagina 72]
| |
Hoe blijde baadt
mijne oogen beide
uw kraag, vol di-
amanten;
hoe mooi omvangt
uw vallend hoofd
dit groen, van wed-
erkanten!
Ook in Boutens' rijke strofiek buigt de ‘breking’ de verslijn in expressieve wendingen. Het moeielik voortzwoegen in het donkere bergland der smart: Ver op lijdens hoogvlak
Aan 't duister uiteind
Van levens vastland
Komen aller smarten
Ketenen samen
Tot éenen steilen
Onnaakbaren topGa naar voetnoot1).
Het zalig uitzuchten in het eindelik bereikte geluk: Ik ben
Niet meer
Geheel verlaten en
Verdoold,
Hoezeer
Gefoold....
'k Hervind
Het spoor
Dat ik van weedom blind
En bang
Verloor
Zoo lang.
Gij zijt,
Mijn ster,
In uw verdonkerdheid
Niet meer
Zoo ver
Als eerGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 73]
| |
Gevoelig bewegend in het rythme der visie: Het avondlicht, een hemelbreede zee
Van glanzen gloed,
Bevloedt
Der aarde zaalge steêGa naar voetnoot1).
In de rythmiese schakering van het enjambement, vaak versterkt door de volgende alliteratie, weet de dichter ook de teerste levenstrillingen te vangen. Een fijn voorbeeld daarvan trof mij in Gezelle's ‘O hemelmondig manna’Ga naar voetnoot2), waar de hartslag voelbaar wordt in de rythmiese wending: Het doode in mij wordt levend weder,
't vat een lijf weêr aan;
en zonder u, o dood, geen ader-
dans en dede er
meer mijn herte slaan.
Dit leidt ons tot het meest subtiele vermogen van het enjambement. ‘On a souvent parlé de la couleur et de la saveur des mots. Mais on n'a jamais rien dit de leur tension, de l'état de tension qui les profère, dont ils sont l'indice et l'index, de leur chargement’, schreef Paul ClaudelGa naar voetnoot3) en wees daarmee op een fijn stilisties geheim in wat ik hierboven noemde de syntaxis van het vers. Dat menig taalelement, in het alledaags gebruik vervaald tot nietszeggend cliché, in het vers opglanst in nooit vermoede kracht, het komt doordat het, in een biezonder suggestieve rythmiese stelling geplaatst, als een brandpunt van dichterlike energie sterk belicht wordt. Zulk een stelling is het enjambement. Door de breuk in het gewone zinsverloop, hetzij die een werkelike rust wordt of slechts een tempo-vertraging is, ontstaat een spanning, die het woord aan het eind van de versregel, dat aan het begin van de volgende, of beide, tot biezondere activiteit wekt. Een spanning, die de diepere waarden van het woord als klank- en bewegingsgebaar, als gevoels- en betekenisdrager actualiseert. Zo wordt de stemmingswaarde van het rijm verdiept in de rekking van het enjambement: | |
[pagina 74]
| |
Donder knalde en rommelde, groote spoken
Vlogen een oogenblik rond en neergedoken
Zaten ze saam, toen schrikten ze weer heen
En vloden hande' omhoog, huilend uiteen.
Balder stond hoog, hij leek een rots, diep blauw
Was heel zijn lijf, zijn haren zwart, en grauw
Handen en voeten. En hij zeide hard
Als steenen, woorden: ‘Nooit, nooit, nooit’, en zwart
Trilde hij zoo als een verbrande boom.
Hij zei het nog eens: nooit, en als een doem
Viel dat van boven op de kleine Mei
Die hande' en voeten uitgestoken, bij
Zijn voeten zatGa naar voetnoot1).
Dit verschijnsel treft telkens weer in Gorter's Mei, waar het rijm zulk een belangrijk plasties en stemmingselement is. Ik wijs op de angstvertolkende rijmen in de passage ‘En toen begon op het wijd tooneel / der zee....’ (blz. 19-20), - op de suggestieve rijmmuziek, in gevoelige harmonie met de ontwikkeling der gedachte in het gedeelte ‘Ach, er stonden veel zich dood / Te droomen....’ tot ‘lokgeluid’. (44-45), op de plastiese kracht van het rijm ‘ver-ster’: Mei was daar nog en zat een einde ver
In 't duister en ze blonk er als een ster,
Aandachtig kijkend naar den ouden god,
een rijmcombinatie, die zich, versterkt door enjambement, in het gedicht viermaal herhaaltGa naar voetnoot2). De sensitieve Gorter suggereert de gezichtsgewaarwording in de klank, door in sterke betoning (met accentverplaatsing) de heldere klank te doen uitspringen op een donker fond: De stille boschkruinen waarin iets wits
BlonkGa naar voetnoot3).
Ook onbetekenende verbindingswoorden kunnen in het enjamberende rijm dienst doen, door hun klankwaarde te lenen en daardoor het gevoels- en betekenisvolle rijmwoord te versterken, als in het bovenstaande citaat: Mei-bij. Elders bewerken zij een intensiteitsschakering in het rijm, die het gewichtige rijmwoord sterker accentueert: | |
[pagina 75]
| |
De dauw die koelt mijn mond en
De schaduw in mijn borst,
Laaft maagdelijke gronden
Van onvermoeden dorstGa naar voetnoot1).
De breking actualiseert verborgen klankwaarden in het woord: Zoo hoorde het een visch
En een zeevogel; dien dag was het lis-
bosch vol geplas en wuivend wit geveert',
en stemt ze tot fijne plastiek: en de linden
Stonden aan grachten droomerig, gezwinde
Ríllingen voeren soms door boomkruinenGa naar voetnoot2).
Heil, heil, ik voel hier handen en den weeken boog
Van haren armGa naar voetnoot3).
Haar knieën had ze hoog getrokken, daar /
Steunden haar armen op, het blonde haar
Omhulde zeGa naar voetnoot4).
Ze had een vaart genomen en was af-
Gesprongen van de rotsenGa naar voetnoot5).
Koepels zwollen omhoog met lichte streek
Als van penseelen en een minaret
Stond als een slank meisjeGa naar voetnoot6).
Het woordgebaar volgt de waarneming. Zoals de langgerekte beweging van streek de koepelwelving volgt, spitsen de scherpe woorden minaret en stond, beide in sterke betoning, op als het beeld zelf. Vaak gaat het enjambement gepaard met inversie. Komt de plastiese of de stemmingswaarde van een woord eerst ten volle tot z'n recht in de rythmies gunstige stelling, dan volgt hieruit de eis der vrije woordstelling, waarin de logiese zinsorde verbroken wordt tot de rythmies expressieve. Het is deze syntactiese stilering, waaraan gevallen als de volgende hun eigenaardige kracht ontlenen: en juist om
Aan 't eind het logge kouter wendde,....Ga naar voetnoot7)
| |
[pagina 76]
| |
Zooals op zomermorgen binnenzeilen
De groote zee een schip komt, zwaar met zeilenGa naar voetnoot1).
de haan te pronken
Zijn dos opschudde en zijn roode kamGa naar voetnoot2).
Een biezonder expressieve plaats is ook die tussen enjambement en caesuur, waarin het zinsdeel geïsoleerd wordt, dat een plotse wending in het voorstellings- of gedachteverloop vormt: Het joelende geruchten
Verstomt; / door 't late licht
Der waterklare luchten
Bleekt hemels naakt gezichtGa naar voetnoot3).
Prachtig beeldend werkt dit isolement ook in de volgende strofe: In de spanne luwe stilte
In de wieg van 't glooiend mos
Lig ik: / boven vaart de zilte
Zeewind over 't neigend boschGa naar voetnoot4).
Het meest abrupt lijken de rythmiese pauzen, die het grammaties ondergeschikte woord van zijn hoofdwoord scheiden, het lidwoord en het adjectief van het substantief, de praepositie van zijn bepaling. Toch schuilen ook hierin de teerste betekenisen gevoelsnuancen. Boutens' fijngevoelige taalmuziek geeft hiervan treffende blijken. Is Gorter's enjambement in hoofdzaak plasties, bij Boutens stemt het de woorden in zuiverste gevoelstoon. Hoor hoe de klank van het substantief verfijnt in de korte ademhaling na het breeduitdeinende adjectief: Boven glansgewasschen pleinen
Waar de stille menschen loopen,
Juichen klokken uit haar open
Torens zuiver door de reine
Luchten naar verrukten droomer
Al den hartstocht van den zomer....Ga naar voetnoot5);
hoe de aanraking vertedert na de zware betoning van ‘steenen’ in het volgende citaat uit ‘Bij een doode’. Plaats de woorden zonder pauze naast elkander en men gevoelt het verlies: | |
[pagina 77]
| |
Lief, ik kan niet om hem weenen
Waar hij stil en eenzaam ligt
In het schoon doorzichtig steenen
Masker van zijn aangezicht
Dat de dingen er om henen
Met zijn bleeke toorts belicht.
Hoor hoe daarentegen het woord sterren stralend uitklinkt in het volle accent na het zwakbetoonde adjectief: Lief, ik kan geen tranen vinden
Als mijn hart hem elders peist,
Waar zijn ziel met de beminde
Sterren van den avond rijst
En ons, dagelijks verblinden,
Hooger wegen wijst.
Biezondere spanning verwekt de ongewone pauze na het lidwoord of het bezittelijk voornaamwoord, waarin de verrukte aanschouwing in koesterende warmte van toon openbloeit: Als een wolk van zalige oogen,
Uit het land waar 't eeuwig zomert
Opgevangen in de teêrheid
Van matzilvren spiegels, hangt het /
Wonder van den gouden middagGa naar voetnoot1)
Over winterzee en -stranden,
Aan mijn hoofd genegen rust uw
Aangebeden aangezichtGa naar voetnoot2).
Een dergelijke werking oefent de breking na de praepositie: De zoekende blik: Gun mij, liefde, éen blik naar /
De andre zijGa naar voetnoot3).
De volle heerlikheid: Daar uw verrukking uitziet tot /
Den troon van GodGa naar voetnoot4).
Het beeld verrassend opglanzend: Waar 't water aan den weg voorbij stroomt, bij /
De blauwe wilgenGa naar voetnoot5).
Voorbeelden genoeg om aan te tonen, welk een rijkdom van mogelikheden het enjambement voor de ware kunstenaar bergt. W. Kramer. |
|