De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Kroniek en kritiek.Een onhoudbare geslachtsregeling.De kunstmatige geslachtsregeling, die wij in deze jaargang (blz. 48-49) bespraken en veroordeelden, is door de Minister van Onderwijs aanvaard. In Junie bood Z.E. ons de gelegenheid om onze bezwaren mondeling uiteen te zetten en daarna schriftelik samen te vatten in een Nota, waarvan wij het voornaamste gedeelte hier laten volgen: ‘Deze nieuwe regeling van het grammaties geslacht zou alleen zin hebben, indien de gegronde verwachting bestond, dat daarin een norm te vinden was voor het taalgebruik van het opgroeiend geslacht, zodat in afzienbare tijd op deze grondslag eenheid van schrijfgebruik bereikt zou worden. Volgens mijn vaste overtuiging is dit een dwaling. Deze regeling zal onhoudbaar blijken: 1o. als willekeurig en onwetenschappelik. 2o. als onpaedagogies en onprakties. Ten opzichte van het grammaties woordgeslacht bestaat er geen onderscheid tussen de namen van mannelike en vrouwelike levende wezens. Nòch in de taal van het verleden, nòch in de dialekten, nòch in de taal van hedendaagse dichters en schrijvers is er een spoor van te vinden. Toen het oude onderscheid tussen mannelik een, mijn en vrouwelik eene, mijne prijsgegeven werd, kwam bij niemand de gedachte op, om tussen namen van levende wezens en die van dingen onderscheid te maken. Toen in onze dagen schrijvers en dichters van naam (ook niet-vereenvoudigers als Albert Verwey, P.N. van Eyck, e.a.) de niet gesproken buigings-n in hun geschriften weglieten, geschiedde dit over de gehele linie. De mening dat namen van mannen bij uitstek “mannelik” zouden zijn, berust voornamelik op het feit, dat hetzelfde woord “geslacht” in onze taal gebruikt wordt voor sexe en genus (grammatiese categorie). Een splitsing als door de Inspekteurs werd voorgesteld, is door geen wetenschappelik gezag gesteund en zal dus in geen wetenschappelike spraakkunst erkend kunnen worden. Als geheel willekeurig en strijdig met het hedendaagse taalgevoel, is dientengevolge de voorgestelde uitzondering onaanvaardbaar. | |
[pagina 312]
| |
In de tweede plaats is de nieuwe regeling onpaedagogies en onprakties, omdat van te voren vaststaat dat een correcte toepassing voor een groot deel van het Nederlandse volk onbereikbaar is. De toepassing lijkt eenvoudig, maar inderdaad is daarvoor kennis nodig van grammatiese regels die voor het beschaafd-gesproken Nederlands niet meer gelden. Bij de keuze van de persoonlike pronomina aarzelt niemand tussen de subjecten object-vorm; bij de lidwoorden wijst ons taalgevoel de weg niet: als regel is de vorm onveranderlik. Leerlingen die geen voortgezet onderwijs krijgen, zullen levenslang fouten blijven maken, maar blijkens de hedendaagse praktijk zullen ook ontwikkelden telkens mistasten; men lette slechts op de vele den-vormen in de nominatief, op het relatieve die voor dien in onze dagbladen en boeken! Op bovengenoemde gronden meen ik, Uw Excellentie de nadrukkelike raad te moeten geven: sta toe, dat bij het onderwijs voor de, die en deze dezelfde eenvoudige en consequente regel gevolgd wordt, die nu reeds geldt voor een en voor de bezittelike voornaamwoorden. De voordelen van deze maatregel zijn niet te onderschatten. Het volksonderwijs in de moedertaal, dat Uw Excellentie in het biezonder ter harte gaat, wordt van ballast bevrijd: de uitgespaarde tijd kan dan het onderwijs in het stellen ten goede komen. In de tweede plaats zal deze verlichting de expansie van het Nederlands bevorderen. Wij denken daarbij vooral aan het grote belang van deze vereenvoudiging voor het onderwijs in het Nederlands in de overzeese gewesten. Ongetwijfeld zal uw ambtgenoot van Kolonieën, op grond van vroegere aandrang uit Indië, u krachtige steun verlenen. Voor vreemdelingen blijft onze kunstmatige scheiding van mannelik en vrouwelik woordgeslacht een struikelblok bij het aanleren van onze taal. Vandaar dat nu reeds in de beste spraakkunsten, voor vreemdelingen geschreven, die van Prof. Dr. Van der Meer voor het Duits en van Dr. E. Kruisinga voor het Engels, de vereenvoudigde spelling aanvaard is.Ga naar voetnoot1) Hoewel wij overtuigd blijven dat alleen op afdoende wijze aan de spellingstrijd een einde gemaakt zou kunnen worden, door van regeringswege aan de vereenvoudigde spelling bij het | |
[pagina 313]
| |
onderwijs gelijke rechten te verlenen als aan de gebruikelike, kunnen wij de vrijheid om de buigings-n weg te laten als een stap in de goede richting waarderen, mits de uitzonderingen, die een derde schrijfwijze zouden scheppen, en dus de verwarring vergroten, komen te vervallen.’
Om te voorkomen dat deze Nota beschouwd zou worden als een eenzijdig, partijdig advies, verzochten wij aan de hoogleraren in het Nederlands te Leiden, Amsterdam en Groningen, hun instemming met dit betoog te betuigen. Daaraan werd gevolg gegeven door Prof. Dr. J.H. Kern, Prof. Dr. Albert Verwey, Prof. Dr. F.A. Stoett, Prof. Dr. G.S. Overdiep. Had de Minister de moeite genomen om ook andere taalkundigen te raadplegen, dan zou hem weinig ingenomenheid met zijn plan gebleken zijn! Ook Van Ginneken zou, na zijn frontverandering, de Minister moeielik steun hebben kunnen verlenen. Enkele dagbladen verkeerden in de waan dat aan de ‘spellingchaos’ nu een einde gemaakt is. De onderwijsbladen daarentegen verklaarden zich vrij eenstemmig onbevredigd, omdat elke onderwijzer begrijpt dat de verwarring volstrekt niet verdwijnt. Men mag voortaan bepaalde vereenvoudigingen in de buiging toepassen, maar men mag ook de oude buiging in verschillende nuancen blijven schrijven (b.v. van mijnen of mijn' vader, van mijne of mijn moeder, eene vrouw of een vrouw). Tegelijk ziet de leerling in zijn leer- en leesboeken dat geen leraar of letterkundige zelf de geslachtsregels toepast, die men in de school eist. Dat is uiteraard een onuitputtelike bron van fouten, vooral wanneer de schooljaren achter de rug zijn, want dan ziet de ex-scholier dat geen krant of boek doet, wat hem nadrukkelik geleerd werd. Grappig is, dat het bestuur der Vereeniging van Letterkundigen zijn voldoening uitsprak over de ministeriële maatregel, die ‘geheel overeenkomt’ met de wensen die dit bestuur in een adres aan de vorige minister uitte. Immers, dezelfde letterkundigen zullen zich hoogstwaarschijnlik in eigen taalgebruik volstrekt niet storen aan dit voorschrift en zelfs hevig protesteren als een bloemlezer hun proza zonder n's zouden opnemen en aan de schoolgaande jeugd voorleggen. Een aardig onderwerp voor een knappe satire van Cornelis Veth! Men heeft zich bezorgd gemaakt over een bepaling in de ministeriële aanschrijving, dat voortaan niemand tot deskundige of gecommitteerde benoemd kan worden, als hij niet plechtig | |
[pagina 314]
| |
belooft ‘er op toe te zien dat deze gedragslijn stipt vordt gevolgd.’ Mijns inziens is die vrees ongegrond. Dat de hand gehouden wordt aan wat op de school geleerd is, mag bij een eindexamen verwacht worden. Slordigheid is in alle omstandigheden afkeurenswaardig. Leraar en gecommitteerde zullen dus die ‘fouten’ aanstrepen. Maar welke waarde aan zulke fouten gehecht dient te worden, staat ter beoordeling van de deskundige beoordelaars, die hoofdzaken van bijzaken, het waardevolle van het minderwaardige moeten kunnen onderscheiden. Daarvoor zijn ze immers deskundig. Als een Minister zou voorschrijven dat een opstel of vertaling door het ontbreken van een bepaald aantal buigings-n's onvoldoende moet zijn, dan ging hij zijn bevoegdheid te buiten. | |
Nieuwe geslachtsmoeielikheden.Bij de toepassing van de nieuwe voorschriften rijzen bezwaren die de voorstellers waarschijnlik niet voorzien hebben. Door de consequente koppeling van het grammaties woord-geslacht aan de sexe van de persoon die door het woord aangeduid wordt - met uitzondering van de onzijdige woorden! - is feitelik een nieuw principe ingevoerd. Wat de oude spraakkunst ‘gemeenslachtig’ noemde, bestaat voortaan niet meer. Er moet in elk geval beslist worden tussen een man en een vrouw, als men de n correct wil plaatsen. Een Katholiek blad stelde de vraag of men voortaan moet schrijven: ‘God schiep den mensch en de mensch.’ Men moet voortaan uitmaken of men schrijft over de of den persoon, de of den gast, de of den zuigeling, de of den lieveling, enz. enz. Lastig wordt b.v. ook de vraag van een leerling waarom God mannelik is. Bij duivel, engel, geest verkeert men in dergelijke moeielikheden. En hoe te handelen bij personifikaties, b.v. Oorlog en Vrede, Winter en Lente, die alle in hun gewone bestaan de n missen. Bij de dieren is het een zonderling geval. Die behoeven zich van hun mannelikheid niets aan te trekken, als zij geen vrouwtje met een eigen naam naast zich hebben. De leeuw heeft gelukkig een leeuwin, maar - vroeg een schrander gymnasiast - heeft een zeeleeuw ook een zeeleeuwin? Volgens de regel richt de zeeleeuw als samenstelling zich naar het geslacht van de leeuw. Hoe moet men handelen wanneer diernamen gebruikt worden voor mensen? Worden een zeerob en een landrot, als diernamen vrouwelik, dan opeens weer mannelik? En wanneer ze voorwerps- | |
[pagina 315]
| |
namen worden, b.v. de ezel van een schilder? Een inzender in het Christelijk Middelbaar Onderwijs voorzag al, dat boekjesfabrikanten invuloefeningen zullen bedenken in deze trant: De koetsier op d - bok overreed d - bok van Piet. Vooral bij de diernamen veroordeelt de uitgedachte regel zich zelf. En als die zich buiten de school geen gezag verwerft, zal de schoolregel onhoudbaar blijken. |
|