De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Kroniek en kritiek.De woekering van de buigings-n.Wanneer wij ten opzichte van de buigings-n een nieuwe orde bepleiten, op een gezonde basis, dan hebben wij het oog op tweeërlei toenemend misbruik: 1o het ordeloos nu-en-dan-weglaten van de n, uit minachting voor de oude regels, uit onbekendheid met de geleerde schoolregels, of uit gemakzucht, omdat het opslaan van de woordenlijst te lang ophoudt; 2o het angstvallige plaatsen van n's, ook waar ze niet thuis horen. Ook het laatste verschijnsel is in de laatste tijd verre van zeldzaam. Wanneer het onderwerp van een zin wat achteraan komt, versiert men het graag met een n, b.v.: ‘tot voorzitter werd benoemd den Heer X.’ Een dergelijk verschijnsel is de ‘Dativitis’ bij journalisten, waarvan Willem van Doorn onlangs een reeks aardige beelden uit het Handelsblad optekendeGa naar voetnoot1). Zolang nu die n's alleen op schrift staan, is het van taalkundig standpunt niet meer dan slordigheid in spelling. Immers in algemeen Nederlands zal een geschoolde lezer, die niet door een averechts leesonderwijs bedorven is, de letterverbinding d-e-n bijna altijd interpreteren als de. Maar er zijn ouderen en jongeren die - als waren wij nog in Siegenbeek's dagen! - menen dat elke letter er staat om gelezen te worden. Dan leidt deze n-woekering tot taalbederf. Nog onlangs hoorden wij een hoogleraar in de theologie in een Akademie-voordracht met klem zeggen: ‘ons is den plicht opgelegd.’ Als iemand die zich aangewend heeft alle den's te lezen, in dezelfde behoorlike ‘schrijftaal’ gaat improviseren, dan gebeuren er telkens ongelukken. Wie daarop bij redevoeringen wel eens gelet heeft, zal zelden iemand zonder fouten al sprekende hebben horen ‘verbuigen’. Nederlands is nu eenmaal geen Duits! Een Amsterdamse promovendus zei bij zijn promotie o.a.: Het was toen den tijd &, in den strijd met den kerk, tijdens den invoering enz.; een Utrechts promovendus, die bij het voorlezen de n's liet horen, schreef - en had dus waarschijnlik ook gelezen: ‘het uitgangspunt van onzen kennis.’ Van de dichter H. van Elro las ik (in Elseviers Maandschrift, Jan. 1930) de volgende regels: ‘mij blijft niet dan uit smalle vensternis
den teedren schouw van plant en dier.’
| |
[pagina 219]
| |
Is het niet hoog tijd, dat aan die taalbedervende n-woekering een eind gemaakt wordt? Men verzekerde ons dat verscheiden sprekers - of liever lezers! - door de radio dit misbruik in de hand werken. Men versta ons goed: alle echte den-vormen dienen geschreven te worden, vooral waar de dichter, de artistieke prozaïst die klank niet ontberen kan, maar juist bij dichters heerst nog vrijwat misverstand. In een gesprek met een zeer bekend dichter, voorstander van de vereenvoudigde spelling, maar in zijn archaïserende stijl vasthoudend aan de oude woordvormen, deelde hij mij mede, dat hij bij een herdruk van zijn bundel de fouten tegen de geslachten en naamvallen door een secretaresse had laten verbeteren. Het is bekend dat de dichter Adama van Scheltema, toen hij betrapt - en door Van Ginneken geprezen - was op het door elkaar gebruiken van de en den bij dezelfde substantieven - wat bij hem inderdaad ongemotiveerd geschiedde - zich stellig voornam om voortaan geregeld de Woordenlijst te raadplegen. Wanneer zullen de dichters gaan beseffen dat ze hun lezers en het nageslacht een dienst doen, door hun n's met het oor te keuren, en geen n te schrijven, waar ze die bij eigen voordracht niet zouden laten horen? C.d.V. |
|