Een komma-kwestie.
De dichter Anton van de Velde heeft in zijn Halewijn (Antwerpen, Eindhoven, 1929) een paar strophen van het oude lied letterlijk gebruikt; als het meisje eerst voor haar vader, dán voor haar moeder gaat staan, laat hij ze beiden hetzelfde antwoord geven:
Och, neen, gy dochter, neen gy niet!
Deze interpunctie, die reeds voorkomt bij Hoffmann v. Fallersleben, Niederländische Volkslieder2 (1856), blz. 39 en door F.v. Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, dl. 1, blz. 9 vlgg. overgenomen werd, is immers fout: het persoonlijk voornaamwoord gy hoort niet bij het zelfstandig naamwoord dochter dat volgt, maar bij het bijwoord neen dat voorafgaat. Zoowel in het Woordenboek der Nederlandsche taal als in het Middelnederlandsch Woordenboek kan men van deze constructie een respectabel getal voorbeelden uit Noord- en Zuidnederlandsche schrijvers aantreffen. Die voorbeelden zijn zonder eenige moeite met tientallen andere te vermeerderen; slechts dit ééne, dat meer dan eenig ander het voorafgaande bevestigt, moge hier opzettelijk vermeld worden. In de variante van het liea, dat Lootens en Feys opgeteekend hebben (Chants populaires flamands, p. 60 vlgg.), luidt het bewuste vers: Ba neen je, mijn dochter Louise.
In Noord-Nederland hoort men deze constructie thans nog slechts sporadisch: ‘wel neen ik’, ‘wel neendi’, ‘jadi’, en in de bevestigingsformule: ‘Ja ik van ganscher harte’; in Zuid-Nederland daarentegen is ze nog algemeen: in de volkstaal is een ja of neen zonder meer daar vrijwel ondenkbaar, met uitzondering voor ja te Antwerpen. Alleen in een apostrophe kan op het pronomen een znw. volgen dat er bij behoort: óf een eigennaam: gij, Jan, zult dit of dat doen, of een scheldwoord: gij luiaard! gij sloeber! gij schobbejak! en dergelijke, in Noord-Nederland: zou deugniet enz.
Het moge schoolmeesterachtig, onheusch, onelegant lijken deze fout, die menigeen allicht maar een foutje achten zal, ter sprake te brengen. Maar men bedenke: van de 15 Noordnederlandsche bloemlezingen, van 1897 tot en met 1928 verschenen, die er op zijn nageslagen, zijn er 14 (waaronder er zijn die herhaaldelijk herdrukt werden, ééne zelfs tot 9 maal toe), zegge 14, die deze foutieve interpunctie hebben. Slechts ééne, die van G. Kalff, Bloemlezing van Lyrische Poëzie (Groningen, 1919) heeft terecht:
Neen gy, dochter, neen gy, niet.
Aangezien het lied van Here Halewijn bij het letterkundig onderwijs veel gelezen wordt, zal deze foutieve interpunctie al menig verkeerd begrijpen veroorzaakt hebben, wat toch zeker te bejammeren is en niet langer hoeft voortgezet te worden.
Willem de Vreese