De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm van het Nederlandse vers.INHOUD.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding.Bij het onderzoek van de versvorm, zowel van de klassieke als van de moderne Nederlandse, Duitse, Engelse, Franse, is men steeds a-prioristies te werk gegaan. Men heeft gezocht naar en gemeten met maatstaven van schoonheid, die de dichters tot richtsnoer zouden hebben gediend en onze onmiddellijke waardering zouden bepalen of behoorden te bepalen: deze maatstaven heeft men echter niet uit de taal, maar van elders gehaald. Of men haalde ze uit de praktijk van het klassieke vers met zijn lange en korte lettergrepen; of uit de theorie van de oude grammatici, volgens welke een lange lettergreep tweemaal zoo lang zou zijn als een korte, en elke versregel verdeelbaar in voeten. Of men haalde zijn maatstaf uit de tegenwoordig meest verbreide West-Europeese muziek met haar gelijkheid van maten, en van afstanden tussen toppen, altans met een kleinste duureenheid van noten. Of men haalde zijn maatstaf uit de wereld van het intellect: de versvorm in het algemeen, en het versrhythme in het bijzonder zou eenvoud en orde, en daardoor schoonheid, scheppen in de overigens gecompliceerde en on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ordelijke werkelijkheid. Het is literair-histories, meer nog kultuur-histories, hoogst interessant de geschiedenis van die theorieën na te gaan in het kader van hun mentaliteit en van hun tijd: een andermaal hoop ik een schets daarvan te publiceren, hier gaat ons alleen de versvorm zelf aan. Men heeft verzuimd eerst systematies te onderzoeken de physiologiese verschijnselen (bewegingen, waardoor de geluiden van het vers worden voortgebracht) en de psychologiese verschijnselen (waarneming van de bewegingen, van het gehoorde en van het geziene), om ze vervolgens te rangschikken naar hun meerdere of mindere schoonheid, en aldus langs empiriese, inductieve weg de maatstaven te vinden, die aan alle spreken eigen zijn en in het vers over het algemeen wat precieser zijn aangelegd dan in proza. Uit een dergelijk onderzoek door mij ingesteld, schijnt te zijn gebleken, dat, wanneer we alleen letten op de vorm van het vers, niet op het verband tussen die vorm en de inhoud, in het algemeen ceteris paribus de gemakkelijkst uit te voeren bewegingen en de gemakkelijkst waar te nemen bewegingen, geluiden, gezichtsbeelden, tevens de schoonste zijn, en dat in het algemeen de meest voorkomende vormen van beweging, geluid of gezichtsbeeld tevens de gemakkelijkste zijn, zoowel in de verskunst, als in het literaire proza, als in het gewone gesprek. A priori onwaarschijnlijk zijn deze resultaten niet, wanneer we bedenken dat de aesthetica een nauw verband aanneemt tussen schoonheid en doelmatigheid, terwijl toch gemakkelijkheid ceteris paribus een voorwaarde van doelmatigheid is. Men zal zich dan ook, naar mijn mening, althans voorlopig, met vrucht van de beide genoemde stellingen als voor latere correctie vatbare werkhypothesen kunnen bedienen. We zullen thans een overzicht geven van de voornaamste spreek-elementen, die aan zekere eisen van gemakkelijkheid voldoen, waarbij we ons nu eens op introspectie, dan weer op de frequentie van de verschillende vormen baseren. Om leesbaar te blijven zullen we niet streven naar volledigheid in de bewijsvoering, noch van de gemakkelijkheid der meest frequente, noch van de schoonheid der meest gemakkelijke vormen. We bepalen ons tot een analyse van de vorm; eerst daarna is het mogelijk de maatstaven der schoonheid in het verband tussen vorm en inhoud te bepalen: een tweede hoofdstuk van de versleer, waarop ik een andermaal hoop uitvoeriger terug te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De lettergreep.Spreken heeft plaats door het voortbrengen van geluiden tijdens het ademen: de voor het begrepen worden noodige variatie wordt aangebracht door afwisselend openen en sluiten van het ademkanaal (keel, neus, mond) op verschillende plaatsen en op verschillende wijzen door lippen, tong, verhemelte, stembanden. Al dadelijk maakt men het zich, onwillekeurig natuurlijk, gemakkelijk, door de geluiden niet tijdens de moeilijker inademing, maar bij het gemakkelijker uitademen voort te brengen, waarbij de zwaartekracht meehelpt de borstkas dicht te drukken. Inademingsklanken komen in sommige talen voor, maar ze zijn uitzondering: frequentie wijst op gemakkelijkheid. Openen is gemakkelijker bij hoge, sluiten bij lage luchtdruk in de longen: vandaar afwisselend hoge en lage druk op het juiste moment. In de reeks pa-pa-pa-pa-pa zal men dit gemakkelijk bij zich zelf opmerken. De daartoe nodige spierbewegingen, speciaal die voor het dichtdrukken van de longen en het weer remmen van die druk worden gecoördineerd, d.w.z. voortgebracht in een samenhang, die gemakkelijk, economies is. Zoo kan op een slag met een tennis-racket onmiddellijk, automaties, economies, de remming of terugslag volgen: dan zijn slag en terugslag gecoördineerd. Hetzelfde doet men bij het schudden van joghurt op een bord uit een omgekeerd flesje, waar het niet goed uit wil. Zóó zijn druk en remming der uitademingsspieren gecoördineerd: ze vormen één enonomies bewegingscomplex. Onder coördinatie verstaan we dus economiese samenhang van functioneel (d.w.z. wat hun werkzaamheid en bedoeling betreft) samenhangende bewegingen. Weer een ander voordeel ontstaat, wanneer men kan gebruik maken van de inertie (traagheid): men geeft het orgaan (arm, borstkas, tong, kaak) een stoot door één samentrekking der spieren, en laat het dan aan zijn lot over, d.w.z. zwaaiende, stijgende of vallende, door zijn eigen traagheid met of zonder de zwaartekracht. Zulke bewegingen noemt men ballisties, zóó is de slag van het tennisracket, zóó zijn meestal de bewegingen van de lettergreep. Het tegengestelde van een ballistiese beweging noemt Stetson een ‘gecontroleerde’ beweging. De lettergreep maakt dus het spreken gemakkelijk door juiste verdeling van de luchtdruk voor opening en sluiting van het ademkanaal, door coördinatie van bewegingen, en door het exploiteren der traagheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van dit standpunt uit kan men sommige lettergrepen als meer, andere als minder geslaagd beschouwen; sommige zijn meer, andere minder optimaal. Tot het optimum behoort in het algemeen, dat ze begint met een sluiting, en eindigt met een opening (kaa, paa, niet aak, aap) verder dat druk en remming ballisties en gecoördineerd zijn (niet ballisties is b.v. de druk op de uitademing in een langgerekt kaaaaap). De geschiedenis van wellicht alle talen toont een neiging tot vervangen van de minder goed gebouwde lettergrepen door betere, b.v. van gesloten door opene: immers open lettergrepen zijn ceteris paribus gemakkelijker uit te spreken, en hebben meer effect, dan geslotene; talen met veel open lettergrepen, b.v. het Italiaans, worden daarom vaak ‘mooi’ gevonden. Grootendeels door de tijd, die de verschillende organen (keel, tong, enz.) voor hun ballistiese (val-, werp-, slinger-)bewegingen nodig hebben, en die weer met zwaarte en lengte van hefboomsarm samenhangt, wordt de optimum duur van een lettergreep bepaald: voor het ene individu, het ene ras, is die anders dan voor het andere. Misschien ten dele daarom spreken kleinere menschen en rassen over het algemeen sneller dan langere. Zoo is iemands normaal wandel-tempo ongeveer gelijk aan de slingertijd van benen van een lijk van dezelfde lengte (proeven van Weber, ‘Mechanik der menschlichen Gehwerkzeuge’, geciteerd door M. Forel, ‘Le rythme’, Journal für Psychol. u. Neurol. 26, 1921, p. 78, n. 2); kleine mensen lopen dan ook meestal in sneller tempo dan grotere. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De undulatie.Ga naar voetnoot1)Het is natuurlijk niet enkel de enkele lettergreep, die onwillekeurig voordelig gebouwd wordt: ook de reeksen lettergrepen. Eén middel daartoe is de golving of undulatie. Daaronder verstaan we een afwisseling van twee soorten lettergrepen: de meer en de minder energie of opmerkzaamheid vragende, b.v.:
Wéek bóotste zijn blánk líchaam úit op de rúig vlákkige líjnxehuid.
(Couperus, ‘Dionyzos’).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die nóoit, dan in den dróom, elkaar ontmóetten,
Wéten geen wísseling van nácht en dág.Ga naar voetnoot1)
(Boutens, ‘Sonnet’).
De neiging tot undulatie is sterk en onwillekeurig, ze kan zelfs tegen-willekeurig zijn. Rousselot liet menschen reeksen als pa-pa-pa-pa-pa zoo gelijkmatig uitspreken als ze konden: altijd ontstond weer ongewild en onbewust een regelmatige afwisseling van langen en korten: pă pā pă pā pă pā pă pā, of (speciaal bij vermoeidheid) omgekeerd: pā pă pā pă pā pă pā pă. De meer energie of opmerkzaamheid vragende lettergrepen, die duidelijk met elkaar corresponderen in de undulatie, noemen we de toppen. Een top met de onmiddellijk voorafgaande of volgende andere lettergreep of lettergrepen (niet-toppen) noemen we een periode van de undulatie. De goede, meer of minder optimale, undulatie is economies, ze is minder vermoeiend dan gelijkmatigheid in een reeks. Ze is ook effectief, want een undulerende reeks wordt gemakkelijker, aangenamer, nauwkeuriger waargenomen dan een niet undulerende (vgl. MacDougall, Harvard Psychol. Studies I, Psychological Review, Monogr. Suppl., Vol. IV, No. 1, Jan. 1903, pp. 223-224). De reden van dit alles is niet bekend; dezelfde afwisseling zien we echter optreden bij andere herhaalde bewegingen, waarvoor weinig energie beschikbaar is, b.v. het kloppen van een zwak hart. Stetson meent, dat undulatie eenvoudig en altijd een quaestie is van groepvorming (tot ‘voeten’), met de daaraan verbonden voordeelen, van coördinatie dus. Misschien is de zaak eenvoudig deze, dat undulatie de meest eenvoudige vorm is van correspondentie met variatie van lettergrepen (over deze begrippen zie onder, p. 193-194). Wèl kunnen we ongeveer zeggen, en dat is hier hoofdzaak, wanneer de undulatie het meest gemakkelijk is en het meeste effect heeft, dus wanneer ze optimaal is. Daartoe moet ze voldoen aan de volgende voorwaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Er is een duidelijk gevoeld verschil tusschen toppen en niet-toppen. 2. Tusschen de toppen liggen als regel één of twee andere lettergrepen; hoe meer het aantal daarvan afwijkt naar beneden (0) of naar boven (3, 4, 5, 6 etc.), hoe minder goed de undulatie in het algemeen; een zekere variatie is gewenscht. Het optimale aantal, hier bedoeld, is echter weer afhankelijk van het spreektempo: bij sneller tempo, b.v. in het Frans in het algemeen, is het groter. 3. De afstand van top tot top is ca. ½ à 2 seconden; de afstand van ¾ seconde, waarom het hier schommelt, is volgens de psychologen het gemakkelijkst te vatten en te reproduceren (zie Delacroix, Les souvenirs, in Dumas, ‘Traité de Psychologie’ II, p. 48). 4. De verhouding van de lengte der toppen tot die der andere lettergrepen is waarschijnlijk ca. 5 : 3 (in een gedicht van Kloos, De Zee, voorgedragen door Royaards, vonden we 1, 601). Voor kracht en luidheid bestaan zeker ook wel optimale verhoudingen; die van lengte en kracht zullen wel weer onderling afhankelijk zijn; daarover zijn nog geen onderzoekingen gedaan. 5. Opeenvolgende perioden corresponderen sterk. Zal een lettergreep undulatie-top zijn, dan moet òf haar voortbrenging meer energie vragen dan die van de andere soort lettergrepen, òf meer de aandacht trekken dan die van de andere soort. Tusschen twee direct op elkaar volgende toppen ligt steeds een kleine, doch merkbare, inzinking of pauze:
Sinds de goden
Om der koningen bruiden
Varen over zee en
Dingen in den kamp,
Zou hart kiezen
Tusschen dood en leven,
Tusschen verren koning
En nabijen god?
(Boutens, ‘Liederen van Isoude’).
De bedoelde inzinkingen vindt men in mijn voordracht van de vijfde regel: Zou hart kiezen. Hetzelfde woord kan soms meer, soms minder toppen hebben: goudpapier heeft in den regel twee; drie echter in mijn voordracht van: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haken en ogen,
Tikke-takke-togen,
Goudpapier,
Tierelierelier.
Het energie vragen van een lettergreep kan òf tot uiting komen in de luidheid, òf in de duur, òf in opvallend hoge of lage toon, òf in kracht of nauwkeurigheid van articulatie, òf in een combinatie van deze. Misschien zijn er nog andere factoren: men kan zelf gemakkelijk nagaan op hoe verschillende wijze men papapapapa kan laten unduleren. In de ene taal is de uiting van de energie heel anders dan in de andere. In het Nederlands speelt vooral luidheid, daarnaast lengte of duur een rol; toonhoogte komt in de derde plaats. In het Frans is de toonhoogte belangrijker: ons oor is meer gevoelig voor verschillen in kracht en duur van lettergrepen, dan het Franse. De oorzaak daarvan ligt in het klanksysteem van onze taal. Wij kunnen een woord van een ander woord onderscheiden door overigens dezelfde of ongeveer dezelfde klinker meer of minder gespannen en meer of minder lang uit te spreken: zoo onderscheiden we raad van rad. In het Frans is dat zelden mogelijk. In het klassieke Grieks en Latijn onderscheidt men woorden door verschillende lengte van klinker: uĕnit, hij komt, van uēnit, hij is gekomen; daar zijn dan ook de toppen der undulatie vooral langer dan de andere lettergrepen. Aldus spelen in de undulatie allereerst die verschillen een rol, welke geheel of ten dele tot verschil in energieverbruik teruggaan, en verder die, welke in het klanksysteem van de taal in quaestie als onderscheidings-middelen dienst doen. De verschillen tussen sterk en zwak in ons vers, en die tussen lang en kort in het Griekse en Latijnse, zijn in oorsprong en effect identiek, altans nauw verwant: ze zijn het gevolg van verschillen in energieverbruik, en veroorzaken verschillen in opmerkzaamheid. Tot mijn genoegen zie ik, dat Troubetzkoy verschillen in duur en verschillen in kracht (in klanksystemen) beide tot één factor: verschil in intensiteit, terugbrengt. Ik zou liever spreken van verschil in energiegebruik. Dit quantitatieve verschil kan zich dan, als men wil, qualitatief verschillend uiten: in meerdere of mindere luidheid, lengte, spanning van klinkers of medeklinkers, indirect weer in helderheid-dofheid, stemloosheid-stemhebbendheid, enz. Het verband tussen de bedoelde quantitatieve verschillen enerzijds, en de qualitatieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderzijds is uiteraard het gevolg van een tendentie, niet van een wet. Vgl. N. Troubetzkoy, Zur allgemeinen Theorie der phonologischen Vokalsysteme, in Travaux du cercle linguistique de Prague 1, 1929, pp. 39-67, speciaal p. 42; en van schrijver dezes: Zum phonologischen system des Neuniederländischen, in Donum Schrijnen 1929, p. 549-550. Nauwkeurige onderzoekingen over de rol van luidheid, duur, toonhoogte, etc. in de Nederlandse undulatie ontbreken. Voor het Engels vond Wallin (‘Researches on the Rhythm of Speech’ Studies from the Yale Psychological Laboratory IX, 1901) het volgende. Een undulatietop komt tot stand door
Men lette vooral op het lage cijfer voor ‘duur èn toonhoogte’ (zonder luidheid dus). In het Nederlands is dit, naar mijn eigen voorlopige onderzoekingen ongeveer evenzoo als in het Engels, alleen is de toonhoogte waarschijnlijk iets belangrijker. Volgens de onderzoekingen van Guittart altans (‘De intonatie van het Nederlands’, Diss. Amsterdam 1925) spreken wij meer in verscheidenheid van hoog tot laag dan de Engelsman. Als algemene regel schijnt voor alle talen te gelden, dat luidheid en duur geneigd zijn samen te gaan, eveneens luidheid en toonhoogte of toonlaagte; daarentegen ontbreekt die neiging voor toonhoogte en duur. Deze regels gelden ook voor de taalgeschiedenis en de muziek. Zonder twijfel hangen ze samen met de bouw van onze spreekorganen. Een krachtig ingezet geluid wordt onwillekeurig gerekt; omgekeerd vereisen lange geluiden ceteris paribus meer krachtsverbruik dan korte. Bij stemversterking gaat de toon onwillekeurig eerder naar boven dan naar beneden; omgekeerd vereisen zeer hoge en zeer lage tonen ceteris paribus (d.w.z. wanneer alle omstandigheden verder dezelfde zijn) meer kracht dan de gemiddelde toonhoogte van iemands gewone spreken. Maar een lang geluid brengt men bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkeur op de gemiddelde stemtoonhoogte voort, terwijl men zelfs geneigd is zeer hoge en zeer lage tonen kort te maken, daar het rekken van deze veel kracht vergt: bekend is, dat de klinkers, waardoorheen een zeer hoge of zeer lage determinant klinkt (ie en oe) ceteris paribus korter zijn dan de andere (e, a, o). Het verloop van toonhoogte in de zin wordt in hoofdzaak bepaald door drie factoren: (1) meegaan met de undulatie; (2) bedoeling iets uit te drukken (b.v. in vraagzinnen); (3) tijdens een uitademing eerst te stijgen, dan te dalen. Het gemiddelde toon-verloop is in de alexandrijnen van Vondel aldus: In de beste Nederlandse undulatie schommelt de verhouding van de duur der toppen tot die der andere lettergrepen dus ongeveer om 5 : 3 (1.67); dit is (toevallig?) de verhouding der beroemde ‘gulden snede’. Bij sneller spreken verandert deze moyenne waarschijnlijk, het optimum is dus mede afhankelijk van het tempo. (Stetson constateerde verschillende verhoudingen bij net spelen van in de muziek bij verschillend tempo). Een zekere mate van gelijkheid van toppen of perioden onderling bevordert de correspondentie. Daarin kunnen alle mogelijke eigenschappen een rol spelen: luidheid, duur, toonhoogte, etc., ook timbre van klinkers en medeklinkers, b.v. in de boven geciteerde regels van Boutens: nooit en droom; we- en wis-; nacht en dag; ook het aantal lettergrepen en de afstand tussen toppen:
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren
(Karel van de Woestijne).
Onder correspondentie verstaan we een min of meer volledige herhaling, die de aandacht trekt. Daardoor wordt in het algemeen zoowel het voortbrengen als het horen van klanken gemakkelijker, aangenamer, mooier. De aandacht moet getrokken worden, anders wordt licht een ongewenst effect bereikt. Immers, wordt een beweging of een klank voortdurend op dezelfde wijze herhaald, dan verslapt in de regel geleidelijk de opmerkzaamheid: ook treedt licht automatisering van bewegen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarnemen op. In het spreken werkt dat fnuikend, het spreken zoowel als het gesprokene worden monotoon. Dan wordt de opmerkzaamheid niet meer vanzelf bezig gehouden, maar men moet ze opzettelijk richten, concentreren: en weinig dingen zijn zóó vermoeiend, zooals Ribot zegt, als het willekeurig, opzettelijk, richten en concentreren van de opmerkzaamheid. Men denke in dit verband aan de slaapwekkende kracht van vele ‘rhythmen’, van wiegeliedjes, schommelen van de wieg, eentonig spreken, e.d. Om dit te voorkomen is een kleine variatie voldoende: in een lange reeks la la la la la etc. is een enkel ra of lo meestal voldoende om de aandacht weer te trekken. De perioden der undulatie kunnen sterk corresponderend gemaakt worden door een gelijk aantal tussen-liggende lettergrepen, en door de gelijkheid (voor het gevoel) der afstanden van top tot top. Regel is dit laatste in ons vers niet, men kan het echter in de voordracht gemakkelijk bereiken, door gelijktijdig de maat te slaan. Ook hier geldt echter hetzelfde als boven: overdaad schaadt. Kleine variaties herstellen de fout. Variaties zijn dus even onmisbaar als correspondentie, duur-ongelijkheid (an-isochronie) der afstanden van top tot top is een even onmisbaar iets als duurgelijkheid (isochronie). Begeleidend maatslaan ontneemt aan bijna elk vers zijn optimum, zijn charme. Van kleinste duur-eenheid en regelmatige verhoudingen is in ons gesproken vers (heel anders dan in het gezongene!) in het geheel geen sprake: deze kleinste duur-eenheid is (evenals de isochronie) een soort schematisering of systematisering (zie onder), zooals de muziek ze kent en waarvan straks sprake zal zijn. Het gemiddelde aantal lettergrepen tusschen twee direct opeenvolgende toppen is bij ons iets meer dan 2 (ca. 2, 12?). Voor het Duitsch zijn uitvoeriger onderzoekingen gedaan: in de spreektaal is deze moyenne lager dan in proza; in gevoelvol proza lager dan in gedragen; in brieven lager dan in preken. Vgl. F. Gropp, ‘Zur Aesthetik und statistischen Beschreibung des Prosarythmus.’ Fortschritte der Psychologie 4, 1916, pp. 43-79, en vele andere daar geciteerde en latere werken. De undulatie kan meer of minder geschematiseerd zijn. Onder schematisering verstaan we beperking in de practijk van de theoretiese mogelijkheden. In de alexandrijnen van Vondel zijn de plaatsen waar een beklemtoonde lettergreep kan staan, vrijwel beperkt tot de evene (waardoor de correspondentie van opeenvolgende versregels zeer bevorderd wordt): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lettergreep nr.:
niet geheel echter: lettergreep nr.:
Dit laatste noemen we anáklasis of anaklasme. De ‘verklaring’ van het tot heden niet verklaarde anaklasme ligt thans voor de hand: het is een afwijking van het gewone schema der plaatsen, waar een beklemtoonde (in het klassieke vers: ‘ictusdragende’) lettergreep kan staan, echter met behoud der optimum undulatie. Immers het aantal lettergrepen tusschen twee toppen is bij het goede anaklasme in het algemeen niet meer dan twee of drie, en waar twee toppen samenstoten, is de inzinking er tusschen gemotiveerd door een coördinatie- of correspondentiegrens (begin of eind versregel, caesuur, grens tusschen ‘metra’ in de Griekse metriek). Daardoor ontstaat tevens het voordeel, dat een hoogtepunt van de reeks in quaestie aan begin (of eind) komt te liggen (waarover straks):
héeft zich ten lánge lésten
Aldus bevordert het anaklasme het tot stand komen van optimale waarnemings-eenheden (waarover z.o.). De aesthetiese functie, rol, beteekenis van het plaatsen-schema wordt steeds verkeerd verklaard. Het dient niet in de eerste plaats om regelmaat in den versregel zelf te brengen; de vroegere opvatting, dat ook het aantal plaatsen, waar een onbeklemtoonde lettergreep kan staan, beperkt zou zijn, is natuurlijk onzin. In de volgende regel hebben sche en zich geen klemtoon:
Het hémelsché gerécht heeft zích ten lánge lésten.
Het plaatsen-schema dient in de eerste plaats om de correspondentie der versregels onderling te bevorderen, evenals b.v. het rijm. In het Chinees hebben vele verzen een plaatsenschema, dat de melodie betreft, doch met de rangschikking van toppen en niet-toppen zelfs weinig of niets te maken heeft. Verder ontstaat in gedichten met plaatsenschema na het lezen of horen van een of meer regels in de geest van lezer of hoorder een rest, een residu, van het gelezene of gehoorde, dat spoedig de vorm van een min of meer ideale versregel aanneemt: dit is het oogenblik, waarop men ‘het metrum’ of ‘de maat’ ‘voelt’. Met ide vorm wordt dan onwillekeurig elke volgende versregel ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleken: het opmerken van overeenkomst of verschil tussen dezen vorm en de afzonderlijke regels geeft een eigenaardig aestheties effect. Heel vreemd is de mening van sommige onderzoekers, dat het wezenlijke van ‘vers’ tegenover ‘proza’ zou liggen in een dergelijk plaatsenschema, een vaste ‘maat’; men heeft bij ons vele prachtige verzen zonder een dergelijk schema, b.v. Boutens, Hoe laat is 't aan den tijd? Correspondentie van versregels doet vaak onwillekeurig de neiging ontstaan een volgende regel min of meer gelijk te maken aan een voorafgaande, zelfs in strijd met de gewone klemtoon of duur. Daardoor kan b.v. in de laatste der volgende regels een rekking van -dend ontstaan, tevens een samenstoten van toppen wéi-dénd met een tempo-vertraging, die met de allitteratie dend de duis- donk- dal- en wei- we- een prachtig schilderend effect heeft:
Mijn bleeke denken dwaalt tot U door diepe nachten
Als moede schapen naar hun eindelijken stal;
Zij maken wit den nacht met schemerblanke vachten,
Weidend de duisternis van 't weligdonkre dal.
(Boutens, ‘Verzen’).
Van der Elst heeft dit, geloof ik, over het hoofd gezien, toen hij juist omgekeerd een tempoversnelling aannam: Wéidend de dúisternís van 't wé- enz.; de Duitsers spreken niet onaardig van ‘schwebende Betonung’ (in casu op de lettergreep -dend) (vgl. J. van der Elst, L'alternance binaire etc., Diss. Amsterdam 1922, p. 21-22). Waarom schematiseert de dichter? Waarom schematiseert alle kunst? Ter wille van twee voordelen: beperking tot de optimale vormen, en bevordering der correspondentie. Te sterke schematisering geeft kans op automatisering, eentonigheid, vermoeiendheid; dan is variatie noodig. In onze muziek is de afstand van top tot top sterk geschematiseerd: maar de afwisseling in toonhoogte en duur der noten belet het wegzinken der opmerkzaamheid; tenzij dit laatste, als in slaapliedjes, opzettelijk wordt gezocht. De optimale undulatie wordt door de dichter benaderd door een bepaalde keus, en een bepaalde volgorde van woorden. Het optimale aantal lettergrepen tusschen toppen wordt vooral bevorderd door het gebruik van korte woorden, ongewone volgorde op zich zelf bevordert al een duidelijk verschil tusschen toppen en niet-toppen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Voeten.Men kan eenvoudige ballistiese bewegingen tot lettergrepen coördineren; men kan ook lettergrepen met elkaar coördineren. Dank zij Stetson kennen we van dit laatste proces het mechanisme: twee of meer lettergrepen kunnen gezamenlijk van één stijging van luchtdruk in de longen profiteren. Van twee lettergrepen is de stijging-daling van de luchtdruk in de longen dan v. niet, maar . Stetson zelf vergelijkt het proces treffend met rimpels van het water op een grootere golf. Het voordeligst, aangenaamst, mooist is nu een dergelijke coördinatie, wanneer het grootste energiegebruik precies òf ongeveer aan het begin, òf aan het eind, òf aan beide ligt: héérlijk, héérlijke; het zíjn, het kan zíjn; óngelúk, en wanneer bovendien de groep met een dergelijke volgende groep, of een afzonderlijke top, correspondeert:
Kan het zíjn | dat de líer | die sinds láng | niet meer rúischte
(Da Costa).
Dergelijke corresponderende coördinatie-reeksen, ook de daarmee corresponderende enkele toppen, noemen we voeten. Wil men een definitie? Voeten zijn de kortste met elkaar corresponderende coördinatie-reeksen van lettergrepen in undulatiereeksen. Stetson vond, dat coördinatie-reeksen van twee of drie lettergrepen, als regel van dalend of stijgend type, bij het gewone spreken voortdurend optreden. A fortiori is dit dus voor verzen waarschijnlijk. Bij een bepaalde voordracht van een bepaalde versregel is niet altijd op het gehoor af met zekerheid te zeggen, welke de voeten zijn. Het is zelfs niet altijd zeker te zeggen, òf er voeten zijn: het eigenaardig golvend effect van een versregel zou het gevolg kunnen zijn alléén van een goede undulatie. Zeker is zelden of nóóit op grond van het geschrevene of gedrukte met stelligheid aan een voordrager van een bepaald stuk proza of gedicht schematies voor te schrijven, dat de voeten zóó moeten zijn en niet anders; zeker is het vroeger zoo gebruikelijke mechanies verdelen van elke versregel in voeten, het zgn. scanderen, vrijwel altijd mis. Soms overweegt (naar mijn op introspectie gebaseerd vermoeden) in een regel eerst de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neiging tot stijgende, later tot dalende voeten, of omgekeerd:
Zij drukt zich zelve uit in duizenderlei lijning
(W. Kloos).
zonder dat men altijd met zekerheid kan zeggen, waar het stijgen ophoudt of het dalen begint. De negativisten als Van Ginneken (verdienstelijk in hun verzet tegen de orthodoxe metriek), die zeiden: ‘een vers bestaat niet uit voeten, maar uit woordgroepen’, schoten aan hun doel voorbij: met het badwater hebben ze het kind weggegooid. Deze paradox was even aardig en even onjuist als een andere van de moderne taalkunde: ‘we spreken niet in woorden, maar in zinnen.’ (Litt.: Stetson, ‘Motor Phonetics’, Archives Néerland. de Phonét. Espér. III, 1928, pp. 166-167. De voorkeur voor daling, stijging, en daling-stijging blijkt o.a. duidelijk uit de proeven van Meumann, ‘Untersuchungen etc.’, Philos. Studien 10, waar zelden of nooit een ‘amphibrachys’ of optrad; trouwens, ook uit de proeven van Stetson, al trekt hijzelf niet speciaal deze conclusie. De hypothese van muzikalisten als Verrier e.a., dat alléén dalende voeten zouden ontstaan, is door een en ander afdoende weerlegd; onjuist ook Van Ginneken, ‘Gelaat, gebaar en klankexpressie’, p. 66-71).In het al dan niet verdelen in voeten, en in de wijze waarop, is de voordrager in principe vrij: het geschrevene of gedrukte geeft geen aanwijzingen. Hij kan elke lettergreep op zich zelf uitspreken. Maakt hij echter voeten, dan kan hij zich laten leiden door verschillende neigingen. Begint een regel met een top, dan suggereert dit feit onwillekeurig dalende voeten, en omgekeerd: hierin ligt de kern van waarheid der orthodoxe metriek. Hij kan zich laten leiden door betekenisgrenzen (woordgrenzen, interpuncties, e.d.): daarin ligt de kern van waarheid der theorie van Van Ginneken. Hij kan er naar streven de inhoud te steunen door het karakter der voeten: een vrolijk gedicht te zeggen in stijgende, een droevig in dalende bewegingen. Zelfs kan hij al deze neigingen doen wijken voor een andere: te scanderen naar een te voren vastgestelde schablone. Zijn werk is, tot een bevredigende, effectieve, zoo mogelijk optimale, resultante van krachten te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Waarnemingseenheden.Luisteren naar een reeks geluiden is in de regel niet een gelijkmatig, passief proces: zeker niet bij het spreken. Men ziet van uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den trein een landschap voorbijglijden: de blik grijpt een beeld, verspringt, en grijpt een ander. Men luistert naar een spreker, een voordracht, een pianist: het oor grijpt een combinatie van klanken, verspringt, en concentreert zich op een volgende. Sommige combinaties zijn weinig geschikt om als eenheid gegrepen te worden, b.v. het lawaai van markt of straat. Veel geschikter zijn niet te lange undulerende reeksen: gaarne geeft dan ook de hoorder zich over aan de gehoors-illusie, dat het objectief volkomen gelijkmatig tikken van een klok, het bonzen van een trein, objectief undulerend is: tík-tak, tík-tak, tík-tak; bóns-bons, bóns-bons, bóns-bons; bóns-bons-bons, bóns-bons-bons, enz.: in werkelijkeid bestaat in het laatste geval dan geen bewegings-energetiese, doch wel een aandachts-undulatie (over dit verschil zie boven, p. 188). Om in één waarneming gegrepen te worden, moet een landschapsbeeld niet te breed, een klankenreeks niet te lang zijn. Voorbeelden van naar omvang en vorm goede waarnemingseenheden zijn: tikketakketogen; tierelierelier; pief-paf-poef; Im Westen nichts Neues; De Graaf van Monte Christo; Het hemelsche gerecht; heeft zich ten lange lesten; Erbarremt over mij; en mijn benauwde veste; van geleerdheid het voertuig was. Een waarnemingseenheid kan dus meer of minder optimaal zijn. Aan welke voorwaarden moet het optimum in de taal voldoen? 1. De omvang zij niet te groot: maximum ongeveer 10 lettergrepen, maximum duur ongeveer twee seconden. Dit aantal lettergrepen komt ongeveer overeen met het grootste aantal zinledige lettergrepen, dat men onmiddellijk kan onthouden. De duur is ongeveer gelijk aan die van wat de psychologen noemen ‘het subjectieve heden’, ‘het tegenwoordige’ (présent subjectif, vgl. b.v. Delacroix, in Dumas, Traité de Psychologie II, p. 48-52; psychische Präsenzzeit, vgl. b.v. Ebbinghaus-Bühler, ‘Grundzüge der Psychologie’, I4, p. 515). 2. De reeks zij undulerend en wel optimaal (zie boven p. 190); van belang is dus b.v. correspondentie van perioden of zelfs voeten: tikke-takke-togen (); van geleerdheid het voertuig was ().3. Het aantal toppen zij twee of drie: eerste en laatste corresponderen sterk; onder sterke correspondentie verstaan we een betrekkelijk volledige herhaling, die betrekkelijk sterk de aandacht trekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De kracht-, luidheids-, duur- of opmerkzaamheids-toppen liggen ongeveer aan begin of eind of beide; dus, indien er drie toppen zijn, zijn de eerste en laatste in een of meer van deze opzichten de sterkste: De Graaf van Monte Christo (). Indien er twee toppen zijn, zij één van beide duidelijk sterker dan de andere: De laatste der Mokihanen ().
5. Inzinking van opmerkzaamheid voor en achter de reeks kome gemakkelijk en onwillekeurig bij de hoorder (of lezer) tot stand, b.v. door een betekenisgrens (begin of eind van een woord; interpunctie), of door een afstand van top tot top langer dan de afstanden binnen de reeks (voorbeeld van dit laatste):
De kíndren lúisterden als wíj toen lúisterden,
Zij schoven dicht om de moeder bijeen.
(J.I. de Haan, ‘Loofhuttenfeest’).
Dergelijke reeksen worden door de hoorder gemakkelijk en met genoegen als een eenheid opgenomen; ze bevredigen aestheties, ze blijven in het geheugen hangen. Zij zijn wat sommige psychologen noemen ‘praegnante vormen’ (‘prägnante Gestalten’; vgl. H. Werner, ‘Einführung in die Entwicklungs-psychologie’). We vinden ze terug in proza en poëzie van alle tijden en volken, in muziek, in dans. In de taal wordt niet alleen gehoord, maar ook gezien. Met de voortschrijdende beschaving neemt de belangrijkheid van het gezichtsbeeld (schrift, druk) toe. Ook dit heeft optima: voor de visuele waarnemingseenheid zijn b.v. van belang op één regel schrijven of drukken; spatie er vóór en er achter; regelmatige verdeling; toppen in den vorm b.v. van hoofdletters (de Graaf van Monte Christo), parallelisme van dergelijke toppen met de bewegings-geluids-toppen etc. Een ander gezichtsbeeld neemt in belangrijkheid af: de gebaren van de spreker; ook daar zijn optima, waarop we echter niet zullen ingaan. We zagen bij waarnemingseenheden, evenals bij voeten, een neiging begin of eind of beide meer energie te geven. Niet alleen voor de voortbrenger der bewegingen, ook voor de hoorder der klanken zijn begin en eind het belangrijkst: bij geheugenproeven worden begin en eind in de regel het gemakkelijkst onthouden. Voor spreken en horen van zinnen en versregels geldt hetzelfde: een neiging, geen wet natuurlijk. In het Nederlands is het meestal een quaestie van luidheid, in het Latijn, waar in het klanksysteem de duur als onderscheidingsmiddel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zooveel belangrijker rol speelt, hebben begin en eind van versregels meestal een snel tempo: vooral de hexameter. Interessant is, hoe zich wel in de taalgeschiedenis deze regel overal openbaart, maar de grootere belangrijkheid zich van het begin naar het eind verplaatst. Eerst langzamerhand wordt in Grieks en Latijn het eind van zin en van versregel buitengewoon verzorgd. Zoowel in het Latijn (met het nieuw-Latijn, de z.g. Romaansche talen) als in de Germaanse talen wijkt langzamerhand het beginrijm (de allitteratie) in belangrijkheid voor het eind-rijm, zooals wij het kennen. Het Latijnse begin-accent van woord en zin wordt in het Frans tot eind-accent. Vermoedelijk kruisen zich hier twee neigingen. De spreker is voor zich zelf meer geneigd het begin kracht te geven. Maar met het oog op de hoorder (hijzelf is ook tevens hoorder!) is een krachtig slot gewenst, al dan niet in verband met de inhoud: de climax. In de kindertaal, in primitieve talen (van de z.g. ‘wilden’, die zelden wild zijn), in het oudere stadium van onze kultuurtalen zet men graag het belangrijkste, krachtigste woord voorop; de moderne kultuurtalen streven er juist naar dit naar het eind te verplaatsen. In de eerste spelen het zich ontladen, het zich uitdrukken een groote rol; in de laatste, het mededelen en het indruk maken op anderen. De eerste zijn over het algemeen meer onwillekeurig, spontaan, de andere meer geraffineerd en berekenend. Daling gevolgd door stijging wordt gesuggereerd door de zeer frequente klinkerreeks i-a-o (of -oe), b.v. in tik-tak-tok, pief-paf-poef, e.d.: immers de vóór-klinkers (ie, ee) en de achterklinkers (oo, oe) vragen ceteris paribus meer kracht dan de middenklinker aa. Bovendien suggereert de reeks i-a-o (of -oe) een daling van toon (men spreke ze slechts fluisterend uit!), wat eveneens van belang kan zijn (zie onder bij de uitademingsreeksen), en een sterke correspondentie tussen eerste en laatste lettergreep, door correspondentie van extreme vokalen onderling. Het inzicht in de optimum waarnemingseenheid ontsluiert het geheim van vele grappige kinderversjes, pakkende titels, membra van een versregel (door de ‘caesuur’, een ‘correspondentiegrens’, niet noodzakelijk een scherpe motoriese grens, gescheiden), van vele goed aflopende zinnen, van de beroemde ‘clausula’ in de antieke litteratuur (metries of rhythmies eind van de zin) van thema's en motieven in de muziek. Het voorbeeld: ‘van geleerdheid het voertuig was’ is ontleend aan een rede van prof. A. Kluyver, ‘Het Nederlandsch en de wereldtalen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar hij misschien onbewust de meer gebruikelijke volgorde (het voertuig van geleerdheid was) heeft vermeden. De vergelijking is leerzaam: we zullen er later bij de behandeling van het proza eens op terug komen. Het door ons berekende gemiddelde luidheids- en duur-verloop van de alexandrijnen van Vondel vertoont twee ongeveer gelijke helften, die elk de vorm van een optimum-waarnemingseenheid vertoonen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Uitademingseenheden.De drang naar economie (gemakkelijkheid) en effect maakt de spreker vindingrijk. Hij tracht de lettergrepen niet alleen tot voeten en waarnemingseenheden te coördineren, maar ook een groter aantal samenhorige lettergrepen in één uitademing te vangen. Zeldzaam zijn bij het gewone spreken de zinnen, die niet in één adem kunnen worden uitgesproken. Taal en taalkunst streven naar de optimum uitademings-eenheid. Een voorbeeld is:
Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen.
De voorwaarden zijn, behalve natuurlijk undulatie en verdeelbaarheid in waarnemingseenheden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Correspondentieëenheden.Het belangrijkste kunstmiddel in taal, muziek en dans is de correspondentie. Opeenvolgende lettergrepen, toppen, perioden van undulatie, voeten, waarnemings- en uitademingseenheden, strophen, enz. kunnen corresponderen. De belangrijkste correspondentiereeksen zijn echter de versregels. Een bevredigende definitie van de versregel ontbreekt. Veel moeite daarvoor hebben zich o.a. gegeven Verrier, ‘Métrique anglaise’ I (zie de pp. 172-185) en Grammont, ‘Petit traité de versification française’ (zie de pp. 1-2). Men pleegt de karakterisering in niet-essentiële dingen te zoeken. Een versregel is meestal een betekenis-eenheid, maar niet altijd. Meestal gaat de toon eerst naar boven, en dan naar beneden, maar niet altijd. Vaak is het aantal lettergrepen hetzelfde als dat van voorafgaande of volgende versregels: maar niet altijd. Vaak is er rijm, maar niet altijd. Bovendien gelden al deze dingen ook voor veel zinnen in gewoon proza. Wil men een definitie? Een versregel is (volgens het spraakgebruik) een van een aantal reeksen lettergrepen, waarin zich een reeks woorden (‘gedicht’) van het begin tot het eind laat verdelen, die doorlopend onderling corresponderen, en waarvan de onderlinge correspondentie sterker is, dan die van andere reeksen lettergrepen. Dit laatste ter onderscheiding van ‘membra’, door de ‘caesuur’ gescheiden, b.v.: Het hemelsche gerecht | heeft zich ten lange lesten | erbarremt over mij | en mijn benaeuwde veste | en arme burgerij | enz. Ook ter onderscheiding van langere reeksen, b.v. ‘strophen’. Het spraakgebruik duidt hiermee op een hoogst belangrijk verschijnsel, waarvan de belangrijkheid ten onrechte wel eens ontkend is door mensen, die een versregel niet vermochten te definiëren. Deze sterke correspondentie, en het doorlopend karakter er van, zijn voor de indruk van een gedicht van groot belang; bovendien bevorderen ze de undulatie binnen de afzonderlijke versregels. Een onderscheiding tusschen wat naar de vorm proza, en wat naar den vorm ‘gedicht’ (als men wil ‘poëzie’, of ‘vers’) is, is daarom zeker niet, als wel beweerd wordt, eenvoudig uiterlijk en onwezenlijk. Dat neemt natuurlijk niet weg, dat men wel eens gedichten heeft, waarin sommige reeksen lettergrepen (of zelfs woorden) even sterk doorlopend met elkaar corresponderen als andere: dan is er twijfel, wat de ‘versregels’ zijn, maar dat is dan eenvoudig een quaestie van terminologie, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ontbreken van een duidelijk verschil (in kracht van correspondentie), dat meestal (bij ons vooral door het rijm) wèl aanwezig is. Een twijfelachtig geval is:
Die binnen
de bergen
te wonen
verkiest,
des morgens
zijn deel in
de zonne
verliest.
Des avonds
nog eer hij
zijn bedde
bezoekt,
te vroeg is
de zonne 'm
bedekt en
bedoekt.
(Gezelle).
Een optimum van correspondentie wordt bereikt door een evenwicht tusschen herhaling en variatie. Aangezien de herhaling alle mogelijke eigenschappen van een versregel kan betreffen, en de variatie eveneens, is het onmogelijk hiervoor eenvoudige regels te geven. Wel kan men een overzicht geven van de eigenschappen van versregels, geordend naar hun belangrijkheid voor de correspondentie in een bepaalde taal. Wat voor de lezer veel, soms het meest, tot de correspondentie van ons vers bijdraagt, is het gezichtsbeeld (het op afzonderlijke regels geschreven of gedrukt zijn der versregels), de visuele (d.i. gezichts-) correspondentie dus, verder het ‘plaatsenschema’ en het rijm. De betekenis van het gezichtsbeeld (voor de lezer natuurlijk, niet voor de hoorder,) moet men niet onderschatten: uit allerlei proeven blijkt, dat vele mensen achter elkaar geschreven of gedrukte versregels, zelfs rijmende, voor proza, en regelmatig over afzonderlijke regels verdeeld proza voor ‘poëzie’ houden (deze laatste proef o.a. gedaan door E.W. Scripture). In het Chinees is de beteekenis van schrift en druk in deze nog veel groter (vgl. W. Grube, ‘Die chinesische Litteratur’, 1906, p. 342, in: Kultur der Gegenwart I, VII). Van belang is in de tweede plaats (behalve het rijm, waarover dadelijk) een plaatsen-schema (zie boven, p. 198-199), d.w.z. het feit dat bepaalde plaatsen van de versregels geheel of gedeeltelijk voor beklemtoonde, andere voor niet-beklemtoonde lettergrepen gereserveerd zijn. In verzen, waarin een dergelijk schema overigens ontbreekt, is toch haast altijd de laatste of voorlaatste lettergreep beklemtoond; voorbeelden zie onder. Voor het plaatsenschema bedient de dichter zich dikwijls van ongewone keus, maar vooral van ongewone volgorde van woor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Men leze b.v. in de meer gewone volgorde: Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten over mij en mijn benarde veste ontferremt. De undulatie is dan vrijwel even goed, maar het plaatsenschema is verdwenen. In de derde plaats speelt vaak gelijkheid van duur, meer speciaal volkomen of niet volkomen gelijkheid van het aantal lettergrepen een rol. In het Frans, waar verschillen in kracht en duur van klinkers minder als onderscheidingsmiddel dienst doen dan bij ons, is gelijkheid van aantal lettergrepen buitengewoon belangrijk; het plaatsenschema daarentegen heeft daar langzamerhand veel van zijn belangrijkheid verloren, behalve natuurlijk voor de laatste of voorlaatste lettergreep, die beklemtoond is. Een enkele maal is het bij ons de derde lettergreep van achteren, b.v.:
Toen is hij plotseling gekomen
waar glanzend water spiegelde,
een vijver waar als witte droomen
de lelies zacht in wiegelden,
het was of hij was teruggekomen
waar al zijn jeugd weerspiegelde.
(Anthonie Donker, ‘De Slaapwandelaar’).
Correspondentie door evenveel lettergrepen zonder schema is in de oudere Nederlandse poëzie zeldzaam, in de moderne iets minder. Het is de moeite waard er een voorbeeld van te geven:
In de vierde plaats kan van belang zijn gelijkheid (voor het gevoel) van afstanden tusschen corresponderende hoogtepunten. Een duidelijk voorbeeld is (voor de eerste drie regels): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rekking in de derde regel ‘In de wijde wone’ is suggestief en schilderend: schoonheid niet door de vorm alleen, maar door verband tussen vorm en inhoud dus. Een ander voorbeeld:
Het hémelsche gerécht heeft zich ten lange lesten
Erbárremt over míj en mijn benaewde veste, etc.
Op de betekenis van gelijke afstanden tussen toppen voor correspondentie van versregels heeft vooral wijlen prof. R.C. Boer gewezen. Als algemene regel geldt tenslotte voor haast alle tegenwoordige talen, ook voor het klassieke Grieks en Latijn (niet voor het oudere Latijn, b.v. de Saturniese versmaat), dat gelijkheid aan het slot belangrijker is dan elders; immers op het slot valt in de regel het meest de aandacht: daar is herhaling het belangrijkst. In het algemeen kan een voorafgaande versregel invloed uitoefenen op de uitspraak van een volgende: een voorbeeld was de ‘schwebende Betonung’, de rekking van dend, in Weidend de duisternis, boven besproken. Maar aan het slot is dit verreweg het sterkst, het kan soms haast dwingen tot een uitspraak, die onnatuurlijk is, ongemotiveerd de aandacht trekt, en daardoor lelijk wordt. Men lette op opricht in:
Oprijzend uit den nachtzoom der getijden,
Heenglijdend naar den gordel van het licht,
Worden verworpenen de godgewijden,
De kroongeboornen, die de dag opricht.
(Margot Vos, ‘De laatste uren)’.
Hier doet mij een neiging tot verzwakking van op onaangenaam aan. Zoo heeft enerzijds de spreker een sterke neiging vooral het eind van versregels aan elkaar gelijk te maken; omgekeerd maakt op de waarnemer gelijkheid aan het slot de meeste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indruk. Van daar de belangrijkheid van ons eindrijm. Gelijkheid van timbre altijd, van luidheid meestal, van duur en toonhoogte vaak, treden daarin op.Ga naar voetnoot1) In andere talen, waar het slot eveneens belangrijk is, kunnen het andere factoren zijn. In de klassieke talen is van meer belang gelijkheid in opeenvolging van langere en kortere lettergrepen. In het latere Grieks en Latijn gelijkheid in de opeenvolging van beklemtoonde en niet-beklemtoonde. In het Chinees van hoogere en lagere, zich gelijk blijvende of veranderende, toon. Dit alles hangt uiteraard telkens weer samen met de belangrijkheid dier verschillende eigenschappen in het klanksysteem dier talen. Soms corresponderen versregels sterk, soms zwak. In perioden van nieuw leven in de kunst, zooals de onze, experimenteert men in kleur en lijn, in vorm, in geluid en gebaar. Men probeert ook in de taal hoever men kan gaan om met weinig middelen versregels te doen corresponderen. Vandaar het rijmloze vers libre, waar de correspondentie dikwijls vrijwel uitsluitend als graphies te beschouwen is. Een voorbeeld:
De stad is groen van maanlicht.
Zie: - een ronde maan
Klimt uit de kimmen op
en verft de wereld met haar killen glans.
De wolken jagen langs de maan als duister schuim.
Iets verder:
De stad ligt roerloos en gekromd tegen den heuvel.
Dit slapend lijf - de kop tusschen de pooten - hoor:
Het ronkt!
Het leeft! Het rekt zich! Een verweerd karkas.
De straten: - diepe kerven in gewonde schonken;
de pleinen: gaten;
de ramen: holle oogen - star van angst.
Uit duizend oogen staart dit slapend dier mij aan
Niets ziende....
Blind!
(Ben van Eysselsteyn).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander (uit ‘De Amsterdammer’): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekbespreking.Jean Demets. 1926. Met twee lino's van A. Gonzales della Pastore. 's-Gravenhage 1926. Jack Krul. als de schrijver van dit boek
niet stapel-mesjokke is
dan ben ik het
en dan is de heele wereld stapel-mesjokke
behalve jean demets
maar het kan ook zijn
dat hij de heele boel
belatafelt
voor wie dit niet gelooven wil
laat ik hier een stukje volgen
maar de aanhalingsteekens zijn van mij
want de schrijver doet niet aan leesteekens
en ook niet aan hoofdletters
‘zevenhonderd lampen
tien procent meer of minder
gillen in haar oogen
stralen in haar ooren
bersten in haar wangen
sterven in haar mond
die bij vergissing paars is geverfd
en van den man uit den anderen boek
die voor wel zevenhonderd gulden
naar haar heeft gekeken
neemt zij zeventig gulden aan
en geeft aan den kellner
tien procent
wat klopt’
dit boek kost een gulden vijf en
twintig
maar wie het er voor betaalt is rijp
niet rijp zonder meer
rijp met nog meer dan meer
rijp met nog een berg meer dan meer
rijp voor meerenberg
herman middendorp
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Conclusie.Alle versificatie berust op undulatie en correspondentie. Dikwijls, maar niet altijd, zijn deze geschematiseerd; hetzelfde geldt voor de duur van afstanden tussen toppen, voor bouw en omvang der meer optimale waarnemings- (of praesens-) eenheden. Voeten worden zelden of nooit geschematiseerd. Als voor latere correctie vatbare werkhypothesen kan men met vrucht beschouwen om er van uit te gaan de volgende stellingen: 1. de meest frequente vormen van beweging en waarneming zijn ceteris paribus de gemakkelijkste; 2. de meest gemakkelijke zijn ceteris paribus de schoonste. Gemakkelijkheid van bewegingen en waarnemingen komt vooral tot stand door: a. ballisties karakter van bewegingen; b. bepaalde vormen (‘Gestalten’) van bewegingen en van waarnemingen; c. bepaalde vormen van correspondentie; d. bepaalde vormen van schematisering en systematisering. Hiermee hebbben we het traditionele a-prioristiese standpunt verlaten, dat uitging of van de onbetwiste voortreffelijkheid der klassieke poëzie en de onbetwiste autoriteit der oude grammatici, of van de onovertroffen schoonheid der tegenwoordige West-Europeese muziek. Voor klassicisme en musicalisme hebben we een onbevooroordeelde inductieve en eerst daarna deductieve methode in de plaats gesteld. Deze tracht evenzeer als de oudere methoden tot een waardering te komen, ze haalt haar maatstaven en richtsnoeren echter niet van elders, van buiten de taal, doch uit de horende en sprekende mens zelf.Ga naar voetnoot1) De belangrijkste probleemstelling is deze: wat is essentiëel (d.w.z. conditio sine qua non, steeds aanwezig), wat is niet essentiëel in ‘versvorm’ en ‘rhythme’, wat is dus oorzaak van het eigenaardig effect, dat aan alle versvormen, of aan alle rhythmen eigen is. Dit essentiële laat zich niet a-priori, doch slechts door inductief onderzoek, bepalen. Slechts psychologies geschoolde introspectie enerzijds, statisties (en taalpsychologies opgezet) instrumenteel onderzoek, met statisties niet instrumenteel onderzoek van tegenwoordige en vroegere taal- en versvormen, kunnen hier onze kennis van het essentiële vermeerderen en ons inzicht verhelderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Essentiëel voor versvorm en voor versrhythme zijn undulatie en correspondentie. Essentiëel voor een goede undulatie is, dat dikwijls een lettergreep, die duidelijk betrekkelijk veel energie vraagt of betrekkelijk sterk de aandacht trekt, afwisselt met een of twee, althans niet al te veel meer, lettergrepen, die duidelijk minder energie vragen of betrekkelijk weinig de aandacht trekken; verder dat in elkaars nabijheid optredende lettergrepen van de eerste soort met elkaar corresponderen. Niet essentiëel is een metries schema of een ‘plaatsenschema’; ook is niet essentiëel, dat de lettergrepen van de ene bovenbedoelde soort twee maal zoo lang zijn of schijnen als die van de andere; evenmin is essentiëel, dat er tussen de beide soorten een duidelijk verschil in krachtluidheid is (vgl. het Griekse vers), of een verschil in duur is (vgl. melodie: Wien Neerlandsch bloed). Niet essentiëel is verder, dat kleinste motoriese (of opmerkzaamheids-) groepen voortdurend aan elkaar min of meer gelijkvormig zijn (voeten). Essentiëel in de correspondentie is, dat een herhaling de aandacht trekt. Niet essentiëel is objectief of subjectief volkomen duurgelijkheid, evenmin objectief of subjectief eenvoudige proporties van afstanden, gebaseerd op één kleinste duureenheid; evenmin gelijkheid van aantal lettergrepen, of toppen, of voeten, of woorden. Is eenmaal het essentiële vastgesteld en beschreven, dan moet een scala van aesthetiese belangrijkheid der verschillende vormen, met een (theoreties) optimum, worden bepaald: daarvoor is introspectie onontbeerlijk, statistiek van instrumentele en niet instrumentele gegevens nuttig. Tenslotte heeft de ‘differentiële’ (tegenover de ‘algemene’) taal- of letterkunde te bepalen waar en waarom in welke combinaties de verschillende mogelijkheden voorkomen en welk effect die combinaties hebben, waarbij naast de psychologiese en aesthetiese belangstelling voor het individuele (verband van de vorm met inhoud en persoonlijkheid), ook die voor het algemene (mogelijkheid of frequentie van sommige, onmogelijkheid of zeldzaamheid van andere combinaties) haar rechten heeft. Ziedaar een program, waarvan de uitwerking niet te lang op zich moge laten wachten.
Aerdenhout. A.W. de Groot. |
|