De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWat het hy te doen?In verhalende stijl verbreekt de spreker (schrijver), als middel om de aandacht van zijn toehoorders (lezers) gespannen te houden, soms plotseling de mededelende vorm en stelt er de vraagvorm voor in de plaats: ‘En wat denk je dat-ie toen deed?’ - ‘En wat zegt-ie (doet-ie) daarop?’ - Om dan onmiddellik zelf het antwoord te geven. Soms kan hij nog sterker zijn hoorders laten meeleven, als hij, op een critiek punt van de handeling gekomen, voortgaat: ‘En wat zou (moest) hij (de held van het verhaal) toen doen?’ De hoorder wordt even gedwongen de verschillende mogelikheden in verband met de situatie te overwegen; de verteller, tevreden met de opgewekte spanning, valt weer in de mededeelende vorm. Deze stilistiese wendingen zijn al oud: ik laat een paar vbb. uit 17de-eeuwse volkstaal volgen. Als in Bredero's Molenaer Aaltje Melis, de molenaarsvrouw, met smaak vertelt van die onnoozele vrijster Annetje Stellaers, die heel geheimzinnig nachtelik bezoek krijgt op haar slaapkamer, aan spoken denkt en zich niet kan en durft verweren, vervolgt ze (vs. 134): wat sou sy doen, goe meyt. Het antwoord ligt hier in de hele situatie opgesloten: Zij kòn niets doen, denkt de hoorder. Het is de vertelster voldoende dit antwoord gesuggereerd te hebben, het verhaal gaat, zonder dat dit antwoord in woorden wordt gebracht, verder, in de mededelende vorm. | |
[pagina 181]
| |
Een enigszins ander geval hebben we in de klucht Van een Huysman en een Barbier (die m.i. terecht aan Bredero wordt toegeschreven). Als de Huys-man de lof zingt van zijn ‘buermeyd, loopende Lijsbet’, die een ‘loose feecx’ is, en wil verklaren, hoe die zoveel geld wist te besparen, zegt hij (vs. 23): 't Is wel waer heur Moer matter de melck toe (die zij moest venten), maer wat deese, sy goot daer claer watertie in enz. Het geval is in zoverre anders, dat de vraag hier ongetwijfeld een vraag is, en 't antwoord niet onmiddellik uit de situatie gewekt wordt, dat voor de toehoorder enige oplossingen mogelik zijn en zò de spanning versterkt, het meeleven met het verhaal krachtiger wordt gemaakt. Dit laatste voorbeeld mag als inleiding dienen voor de eigenaardige wending die ik ook in 17de-eeuwse taal, aantrof, nl. Wat het hy te doen, die ongeveer dezelfde kracht heeft als: wat deed hij en in eenzelfde verband gebruikt wordt, als hierboven werd besproken. Ik geef eerst een voorbeeld uit A. Bormeester's Sijtje Fobers (Amsterdam, 1643). De ‘dienstmaeght’ Jut is aan het vertellen, hoe een vrijer van de dochter des huizes een poging heeft gedaan om haar om te koopen: 'k stont lest in schuurde mijn Heugel, In de eerste plaats valt op te merken, dat we hier een histories praesens hebben, dat onmiddellik door een dergelike vorm: hy duwt wordt gevolgd; een volkomen begrijpelik hist. pr., dat hier duidelik dient ter verlevendiging van 't verhaal. Zo zullen wij ook in een verhaal van een afgelopen gebeurtenis invlechten: en wat doet (zegt) hij toen? - zelfs met behoud van het normalerwijze niet bij de praesens-vorm passende bijwoord toen. Maar ik heb ook een voorbeeld met de verledentijdsvorm, met had. In de Herdoopers Anslagh op Amsterdam van P.A. Codde (1641) komt deze passage voor: Wat deed den Koning lest, doen een van zijn huisvrouwen
Haar toonde dat zy was begaan met druck en rouwen,
Dat men van honger soo veel Menschen sterven liet;
Wat had hy doe te doen op staande voet ontbiedt
Haar op het Marrickt-plein met d'andre Koninginnen
Ook hier volgt op de uitdrukking weer een hist. praes. ontbiedt. Misschien voelt men neiging om wat had hy doe te doen hier weer | |
[pagina 182]
| |
te geven door: wat moest hij toen doen, wat voelde hij als zijn plicht te doen of wat ging hij toen doen. In hedendaagse taal is immers een dergelike constructie heel gewoon: Wat heb je in zoo'n geval te doen? zwijgen; ik heb van avond nog heel wat te doen enz. Toch mag men de hier besproken 17de-eeuwse wending niet zò opvatten; hebben te.... heeft hier niet de kracht van een modaal hulpwerkw.; het voorafgaande (door mij geeursiveerde) deed en verder ook de hele samenhang is in strijd met die opvatting. De zin eist: wat deed hij, of, wil men, wat ging hij doen. Wil men nog enige functie aan dit hulpwerkw. hebben toeschrijven, dan mag men misschien zeggen, dat het kan dienen ter omschrijving van het aspect. In beide door mij aangehaalde 17de-eeuwse vbb. is die functie zwak. Zwak, of volkomen afwezig, altans voor ons taalgevoel, is die ook in het volgende vb. uit de Klucht van Oene door Jan Vos; Fijtje klaagt daar over haar man: Kom ik hum altemet ien reys om ien woort smeeken,
Wat et hy te doen? hy houd sen mont....
Dit is, zoals men ziet, niet het historiese praesens; hier is geen levendige weergave van een voorval. Wij zouden hier zeggen: wat doet hij dan (in zoo'n geval) enz. Op één lijn met mijn beide eerste vbb. staan Spaanse Brabander 97, 435 en Lucelle 1743, alle voorkomend in een verhaal vol actie en aanschouwelikheid. Sp. Brab. 432 vertelt Jan Selde-waar, hoe hij ‘om een voetjen enoot was’ en hoe zijn vader hem in huis had opgesloten. ‘Wat het hy te doen? hy gaatje daar after over de schutting klimmen.’ Misschien mag men aannemen dat voor de Hollanders (Amsterdammers) van de 17de eeuw dit het (heeft) een soortgelijke kracht bezit als 't door mij gecursiveerde gaat (+ daar) uit het laatste voorbeeld. Fijnere nuanceringen die natuurlik alleen in de gehele samenhang zijn waar te nemen nu daargelaten, is dus te constateren, dat het 17de-eeuwse Amsterdams in levendige vertelstijl een wending kende: wat het hy te doen, waarin het werkw. hebben een zodanig verzwakte betekenis had gekregen, dat men de uitdrukking ongeveer kan weergeven door wat deed hij, in alle gevalle niet door: wat moest, behoorde hij te doen. Een enkele opmerking over hebben te + infinitief vindt men in de Mnl. Syntaxis3 van Stoett, § 243, Opm. 5. Ook uit verschillende vbb. in 't Mnl. Wdb. blijkt dat hebben, gevolgd door infin. met of zonder te, reeds in Mnl. taal in de verzwakte functie | |
[pagina 183]
| |
van hulpwerkw. kon voorkomen. Een korte verklaring van de historiese gang van dit proces geeft het Ndl. Wdb. i.v. hebben, kol. 210. Voor het hedendaagse Nederlands verwijs ik naar de Moderne Nederlandsche Grammatica van Overdiep, § 204 vlg., die over 't gebruik van de infinitief + te in 't algemeen handelen. Men vindt daar een indeling, berustend op fijne syntactiese onderscheiding; met die indeling is ook enige orde te brengen in de verschillende gevallen, die zich kunnen voordoen bij hebben, gevolgd door infinief + te. Aan de hand van deze beschouwingen en deze indelingen kan men de gevallen nagaan, waarin hebben, gevolgd door infinitief + te nog enigszins - hier sterker daar zwakker - zijn oorspronkelike, zelfstandige betekenis heeft bewaard. (Wat hebben we voor vandaag te eten; heb je ook postzegels te verkopen); de gevallen, waarin hebben in de constructie tot een zuiver modaal hulpwerkwoord is geworden (je hebt op te letten, je mond te houden) en die, waarin het nog andere, soms moeilik te definiëren functies verricht: functies van affectieve aard, functies die betrekking hebben op het aspect. Die verschillende functies kunnen dan door conventioneel worden van de verbinding of anderszins verzwakken; en de grenzen vervloeien. Mij viel op in het hierboven aangehaalde spel van P.A. Codde: ‘Ik heb de Heeren voor hun miltheid te bedancken,’ een uiting die in het verband aldaar niet veel meer kan betekenen dan: ik bedank de heren bij dezen. Raakt de innerlike aandrang of behoefte op de achtergrond, zodat de nadruk valt op de uiting die daarvan 't gevolg is, dan verzwakt de modale kracht van hebben. Zo is ook hedendaags: ik moet je nog wel bedanken voor.... dikwijls alleen een wat zwaardere vorm voor: ik bedank je nog wel. En: ik wou je ook nog even zeggen (schrijven) verschilt in hoofdzaak door de conventionele aanloop van het meer rechtstreekse: ik vertel je ook nog enz. Zò kan ook: ik heb je te vertellen.... ongeveer gelijk staan met: ik vertel je.... Wat is er verder voor onderscheid tussen: dat heeft niets te betekenen en dat betekent niets? Wat hettet te beduyen is al oud, komt herhaaldelik in 17de-eeuwse volkstaal voor. Dit moge genoeg zijn om de hier besproken wending, haar kracht in 't verband waarin ze voorkomt, te verduideliken. Voorzover ik weet, leeft Wat het hy te doen niet meer in 't tegenwoordig Amsterdams (Noordhollands) taaleigen. Maar een van mijn kennissen verzekerde mij de uitdrukking meermalen te | |
[pagina 184]
| |
hebben gehoord uit de mond van zijn moeder, die geboortig was uit Groningen, uit het Westerkwartier. Misschien komt ze ook nog elders voor, misschien ook leeft dit hebben te in ruimer gebruik en niet alleen in de door mij als hist. praes. gevonden vraag: Wat het hy te doen.Ga naar voetnoot1) Amsterdam, Maart 1930. A.A. Verdenius. |
|