De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Een schijnbare ellips.Het is bekend dat konstrukties als deze woorden moeten geschrapt, dat moet gezegd, in de gewone taal, hoewel niet in alle streken in gelijke mate, vrij algemeen, in de laatste decennieën ook in de literatuur meer in gebruik zijn gekomen, onder anderen op voorbeeld van Dr. Abraham Kuyper, die ze zeker kernachtiger vond dan de langere vorm met worden. 't Ndl. Wdb. (9, 987) zegt ervan: ‘In verbinding met den inf. pass. blijft worden soms weg.’ Door 't gebruik van ‘blijft weg’ wou de steller van 't artikel Moeten waarschijnlik voorzichtig in 't midden laten of worden is weggelaten, dan wel door een andere oorzaak er niet bijstaat, ofschoon de woorden ‘In verbinding met den inf. pass.’ een ogenblik konden doen denken dat hij aan 't eerste de voorkeur gaf. Nu is inderdaad een ouder voorbeeld dan 't Ndl. Wdb. (uit Bilderdijk 7, 247) geeft niet aan 't licht gekomen en heeft 't enige Middelnederlandse voorbeeld waarover ik beschik niet 't enkele participium, maar de passieve infinitief: daer es die nijt so groot, daer moet ghevochten sijn (‘worden’). Parth. 7170. Al zijn deze gegevens voor een gevolgtrekking wel wat mager, en al is een oude konstruktie dat moet ghedaen ‘het is nodig dat dat gedaan wordt’ niet ondenkbaar, in vergelijking met straks te noemen andere verba is de afwezigheid van oude voorbeelden bij moeten toch zo opmerkelik, dat we voorlopig de mogelikheid kunnen aanvaarden dat de konstruktie mét worden (vroeger zijn) ouder is dan zonder. Daaruit volgt echter nog geenszins dat de laatste door ‘ellipse’ is ontstaan. Bij zullen staat het anders: daar komt de konstruktie tegenwoordig niet (of zelden?) voor, terwijl er in 't Mndl. wél voorbeelden van zijn. Maar in één bepaald gebruik echter, nl. in zinnen als wat sal die boverije ghedaen? (Tschr. Lettk. 11, 182), wat sal dit verholen? wat soude dan redene meer daer toe gesocht? (Stoett3, § 272), waarin wat sal beantwoordt aan Nndl. wat moet in wat moet dut? ‘wat is dat nodig?’ ‘waartoe dient dat?’ ‘wat heeft dat voor doel?’ (vgl. Nhd. was soll (das)?) e.d., en wat soude betekent: ‘waar zou het voor dienen?’ ‘waarom?’ (vgl. Nndl. wat zou dat? ‘wat hindert dat?’ ‘waarom niet?’). De ouderdom van dit gebruik wordt bevestigd door het overeenkomstige | |
[pagina 178]
| |
in 't Mhd.: waz sol lenger hie gelegen? waz sol dâ mé ron gesaget? waz solde daz hie geredet? e.a. (Grimm, Gramm. 4, 128). Men zou zich nu kunnen voorstellen dat toen wat moet de oude funktie van wat sal overnam, de oorspronkelike konstruktie werd gehandhaafd bij of, wil men, overging op 't eerste, zodat wat (waarom) moet dit verborgen? e.d. ontstonden, waaruit dan weer wat moet er nu gedaan? wat moet eerst gedaan? en vervolgens dat moet nu gedaan, die moeten eerst gedaan enz. voortsproten. Heel aantrekkelik lijkt me deze verklaring intussen niet; laten we dus verder zoeken. Er is een ander verbum dat in betekenis tans dicht bij moeten staat, en bovendien vanouds voorkeur vertoont voor de konstruktie met participium, nl. dienen. Wel lezen we daarover in 't Ndl. Wdb. 3, 2538: ‘In passieve zinnen wordt te worden vaak weggelaten en dienen dus alleen met een verl. deelw. geconstrueerd,’ maar het geeft al dadelik te denken dat er vier voorbeelden zonder worden uit Cats, Hooft, Jeremias de Decker enz. en drie uit latere schrijvers volgen, terwijl 't eerste voorbeeld met te worden van de 19de eeuw is.Ga naar voetnoot1) Was er rekening gehouden met de grondige behandeling die wijlen van Helten, gedeeltelik op 't voetspoor van Grimm (Gramm. 4, 127 e. vv.), aan de konstruktie met 't participium heeft gewijd in Vondel's Taal, § 247 e.v. en Tijdschr. Lettk. 11, 180 e. vv., dan zou 't woord ‘weggelaten’ niet zijn gebezigd. Immers v. Helten heeft daar met overvloed van bewijsplaatsen 't bestaan van de konstruktie in 't Middelnederlands en de latere taal bewezen en een duidelike verklaring gegeven van de oorsprong (zover we die na kunnen gaan) en ontwikkeling ervan. In Stoett's Syntaxis3, § 272 worden betoog en voorbeelden nog aangevuld en wordt verwezen naar 't overeenkomstig gebruik in 't Hoogduits, dat Grimm ook al had vermeld. Juist bij verba of uitdrukkingen die ‘nodig zijn’, ‘nuttig zijn’ betekenen (zoals baten, dogen, helpen, nutte sijn), was de konstruktie in de Middeleeuwen gewoon, en dienen had die betekenis al in 't Mndl. (z. Mndl. Wdb. op Dienen, 2). Uit de 16de eeuw haalt v. Helten dan ook aan: sulcx en dient niet ghedaen, ten dient niet begonnen (Tschr., | |
[pagina 179]
| |
a.a., 185), waar 't participium nog 't karakter van een verklarend predikaat heeft; ten dient niet ghesweghen (ald.), waar 't door 't partic. uitgedrukte begrip optreedt als hoofdbestanddeel van de gedachte, en ten dient nu niet langhere ghetoeft (ald.), waar de konstruktie nog verder is afgegleden; uit Vondel: dat dient als onkruyd uitgewied, zoo dient hy naeuw doorkeecken, zy dienen uitgevaeght, dat onrecht dient hem... eerst betaelt gezet, doch hier dient... aangeteeckent, dat; ‘enz.’; daer dient wel op gelet (V.T., § 248 a. en d.). Naast al deze voorbeelden dit ene uit de 16de eeuw: dat en dient niet gheseyt te sine (a.a., 185), een voorloper van ons dat dient niet gezegd te worden en naar alle schijn een vertegenwoordiger van een jongere konstruktie, de tegenhanger van 't eveneens vrij jonge *dat dienen sy te segghene (of pas 17de eeuw?) en opgekomen in verband met 't vervaagd begrip en auxiliair gebruik van dienen. Of het noodzakelik is, met v. Helten (a.a., 186) 't positieve dienen te beschouwen als 't produkt van een navolging van 't negatieve dienen ‘niet behoren’, is twijfelachtig en voor ons doel onverschillig. Dat Mndl. bewijsplaatsen van dienen nog ontbreken, kan best enkel een gevolg zijn van de geringe volledigheid die de eerste delen van 't Mndl. Wdb. onderscheidt van de latere, maar in al geval mag men veilig aannemen dat bij dienen de konstruktie ouder is dan bij moeten, zodat het me waarschijnlik lijkt dat dat moet gedaan een navolging is van dat dient gedaan. Zinnen als dat moet weggedaan, dat stof moet weggeruimd kwamen terecht in dezelfde kategorie als dat moet weg, dat stof moet weg. Over mogen en kunnen met participium durf ik me niet stellig uitlaten, bij gebrek aan gegevens, ofschoon weer een oud *dat (en) mach (niet) gedaen denkbaar is, en kunnen in de betekenis ‘posse’ meer en meer mogen heeft vervangen. Ontoereikendheid van gegevens belemmert evenzeer 't onderzoek bij (be)hoeven. Ook daar is mogelik de konstruktie met 't partic. pas na de Middeleeuwen in zwang geraakt, in navolging van andere verba (denk aan 't nog Zndl. moet niet = Nndl. hoeft niet), maar in geen geval kan ik vrede hebben met de woorden: ‘Staat de onbep. wijs in het passief, dan laat men worden soms weg, inzonderheid bij gezegd worden’ in Ndl. Wdb. 2, 1509.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 180]
| |
Voorlopig komen we tot deze resultaten: 1o. de konstruktie met 't participium in gelijke betekenis als die met de passieve infinitief is oud bij dienen, misschien ook bij (be)hoeven, daarentegen bij analogie naderhand in gebruik gekomen bij moeten en waarschijnlik bij mogen en kunnen (zullen?); 2o. bij dienen is het afkeurenswaard om van ‘weglating’ te spreken, omdat er niets is ‘weggelaten’; bij de overige verba onraadzaam, omdat het de valse indruk kan wekken als zou de zucht naar beknoptheid van uitdrukking iets te maken hebben gehad met de invoering van de konstruktie bij die verba; 3o. de konstruktie met de passieve infinitief is bij dienen (en (be)hoeven?) jonger dan die met 't participium, bij de overige omgekeerd, een nu verdwenen biezonder geval bij zullen in de oude taal daargelaten.
Leiden. J.H. Kern. |
|