De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Boekbeoordelingen.August Heyting: Het Rondeel. De Roos der Lyriek. (Den Haag - ‘Luctor et Emergo’ - 1929).Op het voetspoor van Pfuhl en Edmund Gosse - daarbij had Pol de Mont genoemd kunnen wordenGa naar voetnoot1) - schreef Heyting in 1913 ‘een estetiese studie over de velerlei vormen van het rondeel en hun wijze van ontstaan’, met voorbeelden toegelicht. Deze studie werd nu, met een paar hoofdstukjes vermeerderd, herdrukt. Het rondeel, ‘aan de cirkel ontsproten’, is sinds de 13de eeuw een bevoorrechte vorm van de Franse volkspoëzie. Het is geschreven op twee rijmen en bestond oorspronkelik uit zeven verzen, waarvan 1, 4 en 7 gelijkluidend waren. Daaraan werd een achtste toegevoegd, als herhaling van vers 2. Uitvoerig gaat de schrijver na, hoe deze vorm zich verder ontwikkeld heeft, in 't biezonder in de Franse letterkunde, als triolet, verdubbeld triolet, Orleans-rondeel, Clément Marot-rondeel, gemengd rondeel; later in Engeland als Swinburne-rondeel. Telkens licht hij de verschillende typen met voorbeelden toe, òf buitenlandse òf Nederlandse uit zijn eigen werk. Hij toont zich namelik een groot bewonderaar en ijverig beoefenaar van deze ‘roos der lyriek’, die hij niet minder acht dan het sonnet. Zelfs beweert hij ‘dat met de krasse verwaarlozing van een zo schone vorm (door Nederlandse dichters) voor onze letteren schatten verloren gegaan zijn’ (blz. 12). Terwijl wij deze mening voor rekening van de auteur laten, willen wij wijzen op een leemte in zijn histories overzicht. In de Mnl. letterkunde trof hij het rondeel slechts aan in het bekende lied ‘van den wilden man’. Dan ziet hij - met uitzondering van een drietal in de 17de eeuw - een leegte tot de 19de eeuw, toen in Vlaanderen Prudens van Duyse en Jan van Droogenbroeck de vorm weer bekend maakten (blz. 76), eerst later in het Noorden door Johan Borgman, Heyting en J.H. Leopold (in vertalingen) gevolgd. Zonderling is, dat hij over 't hoofd ziet hoe de rederijkers bijna een eeuw lang dit genre | |
[pagina 155]
| |
‘gekoesterd’ hebben. In de 15de eeuw schrijft Anthonis de Roovere al rondelen, o.a. het niet onverdienstelike ‘Die gheen pluymen en can strijcken’, waarop Pol de Mont al de aandacht vestigde.Ga naar voetnoot1) De sinnespelen en esbattementen waren er vol van. Zeer gewoon was het rondeel bij de opening van het stuk, als de ‘sinnekens’ beurtelings een half vers er van zeiden,Ga naar voetnoot2) maar soms ook midden in het stuk, waar de uitgevers het rondeel niet altijd herkenden of aanwezen. In de cluyte van Playerwater b.v. heeft Leendertz in vs. 214 vlg. een rondeel als ‘verknoeide’ tekst grotendeels uitgeworpen en in een noot geplaatst. Bekend is ook, dat Matthijs de Casteleyn door zijn handboek het rondeel hielp verbreiden. In de uitgebreide vorm van 13 verzen (rondeau) wijst Pol de Mont het genre nog aan bij Jan van der Noot (Vrede van Cateau Cambrésis). Juist is, dat onze klassieke dichters van de zeventiende eeuw geen behoefte gevoeld hebben aan deze kunstige, niet zelden gekunstelde vorm. Zou dit verlies niet ruimschoots vergoed zijn door de rijkdom van strofenvormen die men bij Hooft en Vondel aantreft? Hoe dat zij, als goed gedokumenteerde bijdrage tot de techniek der dichtkunst, is de studie van Heyting te waarderen. C.d.V. | |
Journael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reyse van Willem Ysbrantszoon Bontekoe van Hoorn. Uitgegeven en van aantekeningen voorzien door Dr. W.H. Staverman. Dietse Letteren. Bibliotheek voor de Dietse landen. (Amsterdam - J.M. Meulenhoff - 1930).Aan de tekst, waarvan ‘hier en daar minder belangrijke gedeelten’ weggelaten zijn, voegde Staverman een interessante Inleiding toe ‘om de reis en de persoon van Bontekoe beter in de lijst van hun tijd te kunnen plaatsen.’ Hij wijst op het belang van deze reisverhalen, die ‘voor de opvoeding van ons volk een leerschool van de grootste betekenis geweest zijn’, en schetst de achtergrond waartegen wij Bontekoe en zijn reisverhaal moeten zien. Over de rol van Bontekoe als gezagvoerder oordeelt hij gunstiger dan de voorgangers die zich daarover uitspraken. | |
[pagina 156]
| |
Ten slotte wordt ook Bontekoe's optreden in de Chinese zee toegelicht met de historiese gebeurtenissen van die jaren. Op deze wijze geeft de inleiding alles wat men nodig heeft om dit lezenswaardige reisverhaal in histories verband te zien en als uiting van een trouwhartige zeeman te waarderen. Dat het werk ook als taaldokument alle aandacht verdient, behoeft niet meer betoogd te worden. De uitgever begreep dit, blijkens zijn grote zorg voor een betrouwbare tekst en de nauwkeurige toelichting van taalkundige moeielikheden. Enige illustraties verhogen de waarde van deze geslaagde uitgave. C.d.V. | |
G.W. Wolthuis: Het drama in de Middeleeuwen. (Amsterdam - J.M. Meulenhoff - 1929).Een eenvoudig en handig boekje, dat bedoeld is als een eerste kennismaking met het M.E. drama. Op onderhoudende wijze schetst de schrijver in grote trekken de ontwikkeling van het Mnl. drama en de vertoning; daarna bespreekt hij de belangrijkste spelen. Op deze inleiding (blz. 13-65) volgen dan de gekozen teksten, in verband met de beperkte omvang uiteraard fragmenten (blz. 66-201). Uit de litteratuuropgaven en de noten blijkt dat de schr. zich grondig op de hoogte gesteld heeft van het onderwerp, en dus een betrouwbare gids is. Ook de sobere verklaringen bij de teksten getuigen - voorzover wij die nagingen - van nauwkeurigheid. Aantrekkelik zijn de goed verzorgde illustraties, aan de bronnen of aan foto's van moderne opvoeringen ontleend. Bij de schilderij van Gillis Mostaert (blz. 26), overgenomen uit Van Puyvelde's boek, blijf ik sterk betwijfelen of dit niet eer een anachronistiese fantasie dan een toneelspel op de Antwerpse markt - waarvan ons histories niets bekend is! - zal moeten uitbeelden. Als geheel is dit boekje voor beginnende studie aanbevelenswaardig. C.d.V. |
|