[o.a.]; daar is w altijd labiodentaal, maar men hoort 'n [u]-klank niet slechts in ‘grauwe’ en dgl., maar ook in vrijwat gevallen waarin 'n cons. vóór w wordt weggelaten [meest facultatief]. Dit gebeurt vaak in verbindingen als mag we mogen we, dat we, har wel had wel, ook in mag wi enz. - maar voor mà we enz. zegt men mauwe enz., en mauwi enz. staat naast mà wi enz.; hà wel heeft naast zich hauwl̥, ze[l] wel zal wel zèuwl̥, enz. enz. Hier bestaat 'n levende klankwisseling, evenals in daim̥ = daijim [ij is dus i + j] = dat jim dat jullie, haija = hà jà = har jà had immers, e.v.a. In dit mauwe enz. is u natuurlik niet bilabiaal, want w is, gelijk ik zei, in elke positie labiodentaal; toch kan men de overgangsklank van vocaal op w slechts u schrijven. [Bij 't gewoon schrijven blijft hij onuitgedrukt; hij is prakties even overbodig als j in Gronings en Nederlands mooie, en de nietphoneticus bespeurt niets eigenaardigs.] De u van gauwe bij Hooft e.a. kan evenzo zijn saamgegaan met labiodentale w in we en overal elders.
Ouderwets Deventers gauwe heeft bijgevolg niets bevreemdends. Het kan eeuwen oud wezen; immers èn in 't mnd. èn in 't mnl. komen vormen voor zonder personaalsuffix vóór 't pron. pers. (z. voor mnl. laetwi, siewi, hebwi, hebsi enz. Van Helten, Mnl. Spr. § 213 d; gawi staat § 242 met ‘pass.’). 't Mnl. Wb. i.v. gaen geeft slechts twee plaatsen op, maar zegt bij de tweede: ‘in den adhortatief meestal gawi’. Daar dit duidelik bestond uit ga + wi, kon men licht zo blijven spellen ook al was 'n overgangsklank te horen; ook zou ga wi erzonder wel telkens opnieuw gevormd worden, vooral daar wi niet steeds klemloos was. Het geval was niet als blaauw en dgl., waarbij blawe enz. wel geschreven werd, maar meer u werd ingevoegd; hier luidde de onverbogen vorm niet uitsluitend bla.
In 't ontbreken van vormen als Oensdag in Noord-Nederland ligt geen bewijs voor (niettemin wel te aanvaarden) labiodentale w; immers bilabiale maar niet meer vocaliese w zou ook vermoedelik bewaard blijven; zelfs bij bilabiale u̯ was teloorgaan vóór donkere vocaal allerminst vanzelfsprekend, alleen maar mooglik.
Of woester oester is 'n ‘hypercorrecte vorm, die duidelik bewijst welk een moeite men had met de verbinding woe’? In de Mededeelingen der Kon. Akad. v. Wetens., Afd. Ltk., 5 A, 1929, blz. 115 vv., heb ik betoogd, dat bij 't aannemen van hyperkorrektheid in onze taal de voorzichtigheid wel uit het oog wordt verloren. In ons geval is te bedenken, dat woester alleen staat; bij